't Haeghse lapmantje, met het Amsterdamse vodde-wijfje
(na 1665)–Anoniem Haeghse lapmantje, met het Amsterdamse vodde-wijfje, 't– Auteursrechtvrij
[pagina 93]
| |
Stem: Als ’t begint.WIe wil hooren singen
Wat tot Oostende is geschied,
’t Zijn wonderlyke dingen,
Hoort Vrienden na dit Lied,
Van een Koopmans Dogter zaan,
Hoe haar Vryden een Italiaan.
Des Avonds also late
Quam hy voor-by haar deur
Met dese Dogter prate:
Sy was bleek van coleur,
Hoe staaje hier soo bleek en siet,
Is u eenig leet geschied?
Met trok hy van sijn hande
Een Ring was rood van goud,
Dat gaf hy haar te pande,
En hy zey, hou daar mijn Lief:
Wat gaf sy hem tot onderpant
Een schoone Diamant.
Haar Moeder dit aanhoorden,
Sy sprak haar Dochter qualik aan,
Ik wou jou liever vermoorden,
Dan te Trouwen zulk een Man;
Gy bent soo Ryken Koopmans kind,
Voor zulken Fielt gy niet en bint.
De Dogter die zeer weenden,
Viel ne’er op bey haar knien,
Al met haar handen t’ zamen,
Moeder laat het toch geschien,
Men vind soo menig goed Mans kind,
Die wel een Koopmans Dogter mind.
De Moeder dit aanhoorden,
Sy sprak haar Dogter qualik aan,
Dat je Vader dit hoorden,
Hy zouje doen het hoofd afslaan,
Of jou brengen in bedwang,
Daar gy bleef jou leven lang.
Tussen twee hooge muuren
Sag men deze Maget gaan
| |
[pagina 94]
| |
Met zugten en met treuren,
Met droefheyd was sy bela’an:
Och! Moeder, zeide sy, minjoot,
Ik was veel liever dood.
Binnen een Jaar daar nare
Hoorden sy de Trommel slaan,
Sy zchudden en sy baarde,
Met droefheyd was sy bela’an:
Door een scheurtje al van de deur
Sag sy haren Zerviteur.
Binnen een Jaar daar nare,
Toen sy uit de Muren quam,
Sy was gekleed in Mans habyte,
Na het Leger is sy gegaan;
Sy had een Zadel op haar paard,
Aan haar zyde een blank zwaard.
Een Graauwe Hoed met Pluimen
Heeft sy op haar hoofd geset,
Gelijk des Fransmans constuimen,
Na het Leger is sy gegaan;
Sy had een Pakje van Cornaat,
Het was gestikt met Goud-draat.
Adieu mijn Vader en Moeder,
Adieu al mijn Vaders goed,
Mijn Suster en mijn Broeder,
Hier mede soo nam sy Oorlof:
Sy gaf haar Moeder noch een groet,
En sy keerden met ootmoet.
Tussen twee Trompetten
Sag men deze Maget gaan,
Men mag hier wel op letten;
Na het Leger is sy gegaan,
Tot dat sy daar in quam,
Daar sy haad Alderliefste vand.
Doen sy hem hadde gevonden
Doe was ‘er noch meerder rouw,
Want hy had ‘er gegeven
Sijn Trouw aan een ander Vrouw:
Hadieu geluk, hadieu voorspoed,
Hadieu al mijn Vaders Goed.
| |
[pagina 95]
| |
Sy stak haar Paard met spooren,
En reed al voor haar zoete Liefs deur,
De mare die quam vooren,
En dat op de zelf de uur,
Sy vraagden zeer confuis,
Is de Capitein niet t’Huis.
De Capitein quam vooren,
Sy gaf de Jongeling een groet,
Bleek wierd sy van coleuren,
Doe veranderden by haar bloed:
Wat Jongeling komt hier tot mijn?
Sou dit wel een Fransman zijn?
Ik en ben geen Fransman,
Ik heb u wel eer gesien,
En om te visiteeren
Daarom zoo koom ik hier:
Daar gy mijn laast af hebt geseyd,
Daar ben ik nou toe bereyd.
Treed maar van u Paarde,
En drinkt van mijn beste Wyn,
Komt sit hier in mijn Zadel,
Die zal u geschonken zijn;
Sy treed haastelik van haar Peerd,
En sy deed’ haar Liefs begeert.
EYNDE. |
|