't Haeghse lapmantje, met het Amsterdamse vodde-wijfje
(na 1665)–Anoniem Haeghse lapmantje, met het Amsterdamse vodde-wijfje, 't– AuteursrechtvrijStem: Bell’ Iris.SInt Niclaas goed heylig Man,
hoordt mijn bidden en mijn smeken,
Voor die u in nood aanspreken,
U roep ik heel droevig an,
Niet om Soetekoek of Vygen,
Of om Kinders Poppe-goed,
Laat my maar een Vryer krygen,
Die mijn Minne-lust voldoet.
Gy pleegt immers alle Jaar,
Als ik u mijn nood bekenden,
Niet nalaten my te senden
’t Geen daar ik na lustig waar:
Bad ik u om twee Pendanten,
Of om eenen gouden naald,
Of om Neusdoeken met kanten,
Noyt heeft my u gunst gefaald.
| |
[pagina 36]
| |
Wat mijn hert maar heeft begeert
Kreeg ik van uw alle Jaren;
Maar ik moet uw nu verklaren
Wat dat nu mijn herte deert,
‘k Bidde doch hoord u slavinne,
Die van Minne-lusten brand,
Neygt tot my eens Vryers sinne,
Die my op Trouw geeft sijn hand.
Gunt my doch een goed Mans kind
Niet te oud of jong van jaren,
En in menig konst ervaren,
Die my als sijn ziel bemind:
Geenen dobbelaar of tuysscher,
Geenen dronkaart of lichtmis;
Maar die sig draagt reyn en kuysscher,
En wel rap van leden is.
Gunt my doch een sulken Man
Die sijn huys wel kan regeeren,
En sijn Vrouw wel weet te eeren,
En in ’t bed onthalen kan;
Die my in sijn lieve armen
Door zoete Lief-kosery
Tragt my dikwils te verwarmen,
Och! dan zoud ik wesen bly.
Krijg ik dan een Jonge Zoon
als ik in de Kraam zal leggen,
‘k Sal met blyder stemme seggen,
Sint Niclaas is mijn Patroon
Sint Niclaas zal Peetoom wesen,
De naam van ’t Kind zal Claasje zijn;
Want door hem ben ik genesen
Van mijn smert en Minne-pijn.
EYNDE.
| |
[pagina 37]
| |
|