't Haeghse lapmantje, met het Amsterdamse vodde-wijfje
(na 1665)–Anoniem Haeghse lapmantje, met het Amsterdamse vodde-wijfje, 't– AuteursrechtvrijStemme: Als ’t Begint.
J.
ONder de Boomen
Daar vont ik een moy meisje staan
Van Liefde wierd ik op genomen,
Mijn docht dat ik een Engel sag
Onder de Bomen.
Geen soeter dingen
Dan soo te wandelen in het groen;
Van vreugd begon mijn hert te springen
Moy Meisje wilt gy ’t noch niet doen?
Geen soeter dingen.
Dochter.
‘k Ben moe van kussen,
Want u Persoon staat my niet aan;
Gy sult u brand aan mijn niet blussen,
Wilt vry op een ander gaan,
‘k Ben moe van kussen.
Jongman.
Een brave Vryer
Is in ’t gemeen wel aangenaam,
Ik hoop ik sal noch wel bedyen,
Daarom wilt my niet versmaan,
Een brave Vryer.
Dochter.
Wat sou ‘k met u maken?
Want gy zijt maar een kalen bloed;
Hoe zou ik aan de kost geraken?
Want gy hebt geen gelt noch goed;
Wat zou ‘k met u maken.
Jongman.
Ik mag vertrekken,
En soeken na een ander Lief,
Die haar sinnen tot my trekken,
| |
[pagina 20]
| |
Die krijg ik tot mijn gerief,
Ik mag vertrekken.
Dochter.
Sy staan en wagten
Na u Hansje Hange-broek,
‘k Wed sy om u van brand versmagten,
Gaat en doet aan haar versoek;
Sy staan en wagten.
Jongman.
Wel spijtig Meysje,
’t Is beter wat als niemendal;
Want ik wed u poesel vleysje
Raakt noch wel tot ongeval;
Wel spijtig Meysje.
|
|