De Haagsche diligens. Zynde bevragt met de liederen die thans gezongen worden
(1829)–Anoniem De Haagsche diligens. Zynde bevragt met de liederen die thans gezongen worden.– Auteursrechtvrij
[pagina 38]
| |
Stem: Van de Venus jonker.1.
Ach wollig vee! ach wollig vee!
Hoe liefderyk vind ik uwe weiden,
Deez' zilver kruin der Alpiné,
Schenk my veel vreugde en verblyden,
Myn starend oog, myn starend oog,
Blikt naar u dart'lend grazen,
Daar my omhoog aan 's hemels boog;
Een sneeuw klomp doet verbazen.
2.
Hoe meenigmaal, hoe meenigmaal,
Komt my de zucht in u te streelen,
Als myn natuur stelt perk nog paal,
Om met u vrolyk rond te speelen;
O dan wanneer een sneeuw kolom,
Bedekt u schoone velden,
Zien ik met verbaasheid van rondom,
Wyl steeds u klagt my kwelden.
3.
Ach zoete vreugd u hulp en vlyt,
Zien ik steeds in het oosten kimmen;
Gelyk de zon in 't morgenrood,
Ver boven de Alpen glimmen,
Hy nadert reeds zyn zachte lonk,
Blyft eed en pligt bewaken,
Waar deugd en eer zeer klaar ontvonk,
Om zyn wensch te genaken.
4.
Hy heeft zyn woord hetwelk hy gaf,
Daar ginds in die valeijen,
| |
[pagina 39]
| |
Gehouden dus niets als het graf,
Kan ons van elkander scheiden;
Kom spoeden wy thans met malkaar;
Naar myne vaders woning;
Zoo zyn wy spoedig soms een paar,
De deugd is uw belooning.
5.
Ach wollig vee, ach wollig vee,
U voedster gaat nu scheiden,
Geniet de vreugde der Alpiné,
Wilt u met elkaar verblyden,
Adieu valei en berg en dal,
Dat myn vaarwel u streelen;
En de Echgo door het groot heelal,
Myn afscheidsgroet moog speelen.
6.
Maar als de spys door myne hand,
U voed in 't stemmig loeijen,
Daar berg en dal myn vaders hand,
Door 's Hemels gunst laat gloeijen:
Dan zing ik bly in 't snarenspel,
Weergalm langs groene weiden,
Daar de Echgo door het reinst bevel,
Beantwoord van ter zeyden.
7.
En waarom heeft myn vaders hand,
My aan deez' oord verbonden,
Schoon dat de zucht in een ander land,
Myn hart reeds heeft verslonden;
Zal ik getrouw lief wollig vee,
Steeds aan u afzyn denken;
Waar ook myn lot en liefde in vree,
De reinste vreugd moog schenken.
8.
Maar stil, ik hoor een krygs rumoer,
Veel ligt is hy thans ten stryden,
Ach dat toch eenmaal zyn retoer,
Zyn weerkomst my verblyden;
| |
[pagina 40]
| |
Dan weet ik dat een zachte druk,
Myn hart en hand doet gloeijen;
Terwyl een heilzon van geluk,
Ons aan elkaar zal boeijen.
|
|