De Haagsche diligens. Zynde bevragt met de liederen die thans gezongen worden
(1829)–Anoniem De Haagsche diligens. Zynde bevragt met de liederen die thans gezongen worden.– AuteursrechtvrijOp eene vrolyke wys.1.
Laastmaal kwam een meisje treden,
Met de broodmand in haar zy,
O, zy keek zoo wel te vreden,
Scheen van de liefhebbery,
Een jongman stont aan 't flesschen spoelen,
Meisje! wil je by my zyn,
Om je maag wat te verkoelen,
Met een glaasje beste wyn?
| |
[pagina 36]
| |
2.
't Meisje dat liet zich bepraten,
En sloop stil de kelder in,
Daar zag zy een aantal vaten,
Flesschen, glazen, na haar zin;
Maar, wat sprak het lieve meisje,
't Is hier al te koud voor my,
Neen, dan ben ik voor een reisje
Liever in de bakkery.
3.
Kom, zei hy, dan moet ge eens drinken,
Als het vogt na binnen loopt,
Zal de koude u wel ontzinken,
Want men hier geen brood verkoopt;
Bagchus kan de liefde ontsteken,
Zet u naast myn zy eens neer,
En laat wy eens zamen spreeken,
Lieve meid! kom, drink eens weer.
4.
't Meisje dronk by volle teugen,
Het smaakte haar zoo zuiker zoet,
Vrienden! ja, het is geen leugen,
Dat de wyn de liefde voed;
't Meisje keek zoo raar uit de oogen,
Als ze ooit gekeken had;
En zag haar op 't laatst bedrogen,
Dat zy tuimelde achter 't vat.
5.
Kom, zei hy, leg niet te malen,
Ik zal je helpen overend,
Gy zult hier niet ligt verdwalen,
Want ik ben een brave vent;
Hy begon met haar te stoeijen,
Kussen, streelen, en nog meer,
Daar wat van zou kunnen broeijen,
't Meisje riep: ik drink niet meer.
| |
[pagina 37]
| |
6.
't Meisje riep, schei uit met malen;
Duw my niet zoo tegen 't vat,
Laat my eerst myn broodmand halen,
Drommels vent! wat word ik nat;
Hoor eens wat er juist gebeurden,
Dat de meeste klucht hier gaf;
Door dat er twee hoepels scheurden;
Sprong de spons van 't wynvat af.
7.
De knecht liep rond als een bezeten,
Met de broek nog in zyn hand,
Had zyn lieve meid vergeten,
By het blusschen van haar brand;
De gantsche kelder lag te dryven,
De meid van buiten en binnen nat,
Schreeuwde, ik wil niet langer blyven,
'k Wou dat 'k maar myn broodmand had.
8.
Maar wat moest er nog gebeuren,
Juist kwam de wynkooper aan,
Klopte aan de kelder-deuren,
Alsof hy die in wou slaan;
De knecht moest eindelyk doch ontsluiten;
Daar zag hy 't spectakel aan,
Joeg hun alle bey na buiten,
Het vat was byna leeg gegaan.
9.
Meisjes, wil je wyntje drinken,
Zoek geen kelders nog geen vat;
Na de lucht zoo blyf je stinken,
En gy word zoo vreelyk zat,
Eindelyk moet gy 't lot beklagen,
Dat men u om Bagchus nat;
Spoedig uit je dienst zal jagen,
Denk op 't springen van het vat.
|
|