De Haagsche diligens. Zynde bevragt met de liederen die thans gezongen worden
(1829)–Anoniem De Haagsche diligens. Zynde bevragt met de liederen die thans gezongen worden.– AuteursrechtvrijStem: Adieu monsieur Napoleon!1.
Komt Vrienden blyft een weinig staan,
En hoort die Fransche Moode,
Hoe zy gelint, gestrikt hier gaan,
En is hier onverboden,
Men treed als Paauwen door de stad,
Van boven bont, geen hembt aan 't gat,
Nog moet men wezen zeer galant,
Het gat vol schuld, is dat geen schand?
Het gat vol schuld, bis.
Wel foei! is dat geen schand?
2.
De Jonkmans dragen Broekjes fyn,
Al om het gat gespannen,
Wel hoort hoe dat de Moodes zyn,
Van die zoogenaamde Mannen,
Men haalt de Broek tot boven toe,
Met hysblok touw, ik weet niet hoe,
Zoo haalt men op de Broek aan 't gat,
Tot dat hy wel gespannen zat,
| |
[pagina 32]
| |
Zoo haalt men op, bis.
De Broek al aan het gat.
3.
Dan moet 'er een paar Kouzen zyn,
Ook naar de laatste Moode,
Men snydt ze door, is dat niet fyn,
De helft heeft men van nooden,
Het onderent draagt men is de schoen,
Het bovenent in de Laars van doen,
Zoo dat men met zyn tweeën koopt,
Een paar Kouzen zoo ter loop,
Zoo dat men met, bis.
Een paar, voor twee man koopt,
4.
De Meisjes na de laatste trant,
Die thans Corsjetten dragen,
Zoo styf om 't Ligchaam, o! wat schand,
't Is om zich zelf te plagen,
Het moet zeer styf geregen zyn,
Al door een rad, is dat niet fyn?
Dan zet men met een passer regt,
De Bril op de neus, ja 't is niet slecht,
Op de Neus een Bril, bis.
My dunkt. dat is niet slecht.
5.
Dan gaat men voor de Spiegel staan,
Om zich wat te amuseeren,
Men smeert en strykt zich nu en dan,
Het Haar al naar begeren,
Men pronkt het op, met krul by krul,
Door Paviljotten! op den Hul,
Blanketzel! ja, dat is niet mis,
Men moet zeer mooi zyn, dat's gewis,
Blanketzel! ja, bis.
Men moet mooi zyn, dat's gewis.
| |
[pagina 33]
| |
6.
De Meisjes gaan dan door de Stad,
Om weer wat mooi's te koopen,
Heel opgeschikt, geen hembt aan 't gat,
Zoo ziet men heele hoopen,
Die halfblanks Meisjes gaan zoo voort,
En zyn 'er niet eens om gestoort,
Wat of men schryft, of zingt, of spreekt,
En of men zoo de spot nu steekt,
Wat of men spreekt bis.
Het doet haar gantsch geen zeer.
7.
Daarom, gy Jonkmans! ziet wel uit,
Eer dat gy gaat beminnen,
Want anders is het spel verbruid,
Wat moet gy dan beginnen?
Doorzoekt eerst, wat dat de Meisjes zyn,
Zyn ze opgepronkt, het is maar schyn,
Doorzoekt eerst, wat dat de Meisjes zyn,
Geen hembt aan 't gat, o! wat een schyn,
Geen hembt aan 't gat, bis.
Die pronk, die is maar schyn.
8.
Daar kwamen eens twee Meisjes aan,
Iets by een Jood te koopen,
Haar kleed bleef zitten, hoort het aan,
Het scheurde heel wyt open,
Daar zag men toen het Wapen ras,
Zy hadden geen hembt aan op dit pas,
Zy namen een spelt, en spelden 't digt,
Weg was toen haar Lantaarn-licht,
Weg was toen haar, bis.
Toen haar Lantaarn-licht.
|
|