S-t-r-o-o-p.
Ik weet een soort van winkelwaar,
Men koopt het bij den kruidenier,
Het pond voor achttien cent,
't Is door de wereld heel befaamt,
Men komt het verst er mee,
Dat groote middel is genaamd: bis.
Men komt fluks in een Magazijn,
Om hoed of laarzen, doek of jas,
Van 't allerlaatst fatsoen,
De winkeldame zegt: Mevrouw,
Een stoel, wat blieft uwé?
Men is gevleit, want zij gebruikt
Er komt hier in ons Vaderland,
Zoo arm als Job en slecht gekleed,
Geschoeid op klomp of slof,
Zij brengen voor hun baas een ham,
Zoo'n hampresentje noemt men hier,
Napoleon ontving Willem drie,
In Frankrijk met veel eer,
Gaf voor hem veel Concerten, Bals,
Drukt hem de hand, zegt: waarde Neef,
Dat handjes geven noemt men hier,
Laatst was ik op een Dooppartij
De baker strijkend en beleefd,
Sprak: wel Mijnheer ik vind,
| |
Dat het lijkt sprekend op Mijnheer,
Ik zei volstrekt niet ne,
Wat had ik het daar dien avond goed,
Een kleedermaker neemt de maat,
Van jas, broek, rok en vest,
En zegt: Mijnheer, 'k stal van het goed,
Die praatjes ik geloof ze niet,
Want hij steelt zeker twee,
Hij krijgt het pak, want hij gebruikt,
Ook Nader met zijn luchtballon,
Die maakte groot misbaar,
Hij schreef ik maak een groote reis,
En 't was volstrekt niet waar,
Die groote reis was nog geen uur,
Maar hij verkocht vooraf heel veel
Een jufvrouw zei eens tot haar meid,
Ik wil volstrekt niet dat gij vrijt,
Of 'k jaag jou anders weg.
'k Hou van geen mannen, foei mevrouw,
Maar vrijers heeft zij twee,
Mevrouw zegt dat is bravo meid,
Nu lieve vienden hier bijeen,
Die luistert naar mijn lied,
Zong ik ook dat u niet beviel,
Met voordacht was het niet,
Dan vraag ik nedrig om excuus,
Gij schenkt het mij zoo 'k hoop,
En 'k eindig toch of 'k wil of niet,
Voor 't laatst nog eens met Stroop.
|
|