De Haarlemsche spoorwagen(na 1863)–Anoniem Haarlemsche spoorwagen, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Het weesmeisje. Aan den oever van een snelle vliet, Een treurend meisje zat, Zij weende en schreide van verdriet, Het gras met traantjes nat. (bis.) Zij wierp de bloempjes die zij zag, Mistroostig in den stroom, En riep: ach lieve vader ach! Ach lieve broeder koom. Een rijk heer wandelt langs den vliet, Bespeurde haar bitt're smart, Toen hij het meisje weenend ziet Brak zijn meêdoogend hart. [pagina 73] [p. 73] Wat scheelt er aan mijn lieve meid? Zeg 't mij en wees niet schuw, Zeg mij de reên waarom ge schreit, Zoo 'k kan zoo help ik u. Zij zag dien heer toen treurend aan, En sprak: och, brave man! Een arme wees ziet hij hier staan, Wie God slechts helpen kan. Ziet gij dat groene bergje daar? Dat is mijn moeders graf, En aan den oever van deez' vliet, Daar gleed mijn vader af. De snelle stroom verslond weldra, Hem worst'lend, ach hij zonk - Mijn broeder sprong hem achterna, Helaas ook die verdronk. Nu vlucht ik steeds het weeshuis uit, Wanneer het rustuur is, Al met een oog dat droevig schreit, En 't hart vol droevenis Gij moet niet weenen, lieve kind! Uw hart verdient geen pijn, Ik wil uw broeder en uw vrind, Ik wil uw vader zijn. Hij nam haar vriend'lijk bij de hand, Om mee naar huis te gaan, En gaf haar kleederen naar zijn stand, Voor weezen-kleeren aau. Zij at zijn spijs, zij dronk zijn drank, Gestadig dag aan dag, Heb dank, o edele, goede man! Voor uw zoo braaf gedrag. Vorige Volgende