| |
De Molenaar met zijn Meisje.
Daar was laatst een Molenaarszoon,
Die kon malen, die kon malen,
Daar was laatst een Molenaarszoon,
Die kon malen wonderschoon.
Hij keek door zijn molenaarsgat,
Waar dat een meisje, waar dat een meisje,
Hij keek door zijn Molenaarsgat,
Waar dat een meisje te rusten zat.
Hij riep: Meisje! hoor eens hier,
Op mijn molen, op mijn molen,
Hij riep: Meisje! hoor eens hier,
Op mijn molen voor pleizier,
Onder het malen van grof en fijn,
Zullen wij drinken, zullen wij drinken,
Onder het malen van grof en fijn,
Zullen wij drinken een glaasje wijn.
Het meisje dat liet haar geraan,
Is naar boven, is naar boven,
Het meisje dat liet haar geraan,
| |
| |
En zij waren zeer verblijd,
Deze Molenaar, deze Molenaar,
En zij waren zeer verblijd,
Deze Molenaar met zijn meid.
Maar een korten tijd daarna,
Werd dat meisje, werd dat meisje,
Maar een korten tijd daarna,
Werd dat meisje van hem zwaar.
Hij liet het meisje in 't getreur,
Toen ging zij wonen, toen ging zij wonen,
Hij liet het meisje in 't getreur,
Toen ging zij wonen over zijn deur.
Maar ziet negen maandjes daarna,
Kwam daar een kleine, kwam daar een kleine,
Maar ziet negen maandjes daarna,
Kwam daar een kleine Molenaar,
Deze meid liet toen gezwind,
Bij hem brengen, 't lieve kind.
Zij liet het leggen proper en net,
In zijn molen, in zijn molen,
Zij liet het leggen proper en net,
In zijn molen op zijn bed,
En toen hij kwam, 's avonds thuis,
Vroeg hij zijn moeder, vroeg hij zijn moeder,
En toen hij kwam 's avonds thuis,
Vroeg hij zijn moeder naar 't gedruisch,
Hij vroeg: moeder! wat is dat,
Wat hoor ik huilen, wat hoor ik huilen?
Hij riep: moeder! wat is dat?
Het schreeuwt gelijk een jonge kat,
Zijn moeder antwoord heel gezwind,
En sprak: mijn jongen! en sprak mijn jongen,
| |
| |
Zijn moeder antwoord heel gezwind,
En sprak: mijn jongen het is uw kind.
Toen nam hij het kind terstond,
En ging zoeken, en ging zoeken,
Toen nam hij het kind terstond,
En zocht tot hij de moeder vond,
Toen gingen zij trouwen met elkaar,
Men gaf bruiloft, men gaf bruiloft,
Toen gingen zij trouwen met elkaar,
Het meisje van den molenaar.
Dus meisjes wacht u al te gaar,
Voor het malen, voor het malen,
Dus, meisjes! wacht u al te gaar,
Voor zoon dapperen molenaar,
Hij kon malen zonder wind,
Op zijn molen, op zijn molen,
Hij kon malen zonder wind,
Op zijn molen, heel gezwind.
|
|