De Haarlemsche spoorwagen(na 1863)–Anoniem Haarlemsche spoorwagen, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Rinaldo Rinaldini. In het duistere der bosschen, In een hol met loof bedekt, Rust de dapperste der roovers, (bis.) Tot dat hem zijn Rosa wekt. Rinaldini wilt ontwaken, Roept zij minzaam, welgemoed, Uw gezellen zijn reeds wakker, En de zon verspreid haar gloed. Hij, hij opent flaauw zijn oogen, Lonkt haar vriend'lijk in 't gezicht, Zij zinkt zachtjes in zijn armen, Sluit zijn mond met kusjes dicht. Thans hoort men de honden keffen, Ieder haast zich evenzeer, En maakt zich gereed ten strijde, En laadt dubbel zijn geweer. [pagina 60] [p. 60] Rinaldini, wel gewapend, Treedt in 't midden van den hoop, Goeden morgen kameraden! Wat is hier zoo vroeg te koop. Onze vijand is gewapend, Nadert ons met alle man, Maar zij zullen 't ondervinden, Hoe een boschman strijden kan. Wij, wij moeten zegenpralen, Roepen allen, dit zij 't woord, Zoodat bosch en berg en dalen, Er van druisschen door dit oord. Ziet hen vechten, ziet hen strijden, Elk verdubbelt hier zijn moed, Doch vergeefs - zij moeten wijken, Spillen nutteloos hun bloed. Rinaldini, ingesloten, Slaat zich dapper door het rot, En vindt achter steile rotsen, Schuilplaats op een aad'lijk slot. Achter oude donk're muren, Smaakt hij weer het mingeluk, Tot Diana komt hem troosten, Met een zachten handendruk. Rinaldini, lieve roover, Gij rooft vrouw en kinderhart, Gij zijt vurig in het strijden, Minzaam in de liefde en smart. Rinaldini! laat u raden, Sprak zij minzaam welgemoed, Hier zijn passen en ook paden, Nu vertrek met allen spoed. [pagina 61] [p. 61] Ach daar vlucht hij nu die dapp're, Van zijn volkje gansch ontbloot, Moet zijn Rosa ook verlaten, Die hij mint tot in den dood. Vorige Volgende