De Haarlemsche spoorwagen(na 1863)–Anoniem Haarlemsche spoorwagen, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Een nieuw lied op de vier Getijden des Jaars. Op eene aangename wijs. Hoe zoet is het in de Lente te leven, Als wij ons te zamen in 't lommer begeven, Op een vroegen morgen daar wij ons verheugen, Ons weeldrig jong hartje slaat tik tak van vreugde. Men ziet in 't verschiet Aurora haar stralen, Het glans op dit aardrijk dan neer komen dalen, Elk vogel is lustig, doet haar stem nu pralen, Men hoort ook de zangen van de Nachtegalen. Het Zomer-seizoen dat baart ons genuchten, Het veld is vol bloemen, de bloemen vol vruchten, Men ziet elk meisje haar bloempjes doen plukken, Om die op haar Minnaar zijn boezem te drukken. Dan wandelt men vrolijk in 't bosch heen en weder, Is men moe van 't wandelen dan zet men zich neder. Om zoo met elkander genoegens te smaken, Want haast komt ons weder de Herfst genaken. Komt de Herfst genaken, het streelt onze zinnen, De liefde geeft vreugd aan allen die minnen, Dan kent men geen zorgen dan voelt men geen smarte, Want de vreugde van minnen neemt de zorg van 't harte. [pagina 58] [p. 58] Kom laat ons het nat van Bachus eens drinken, Terwijl men Apollo zijn snaren laat klinken, Om zich bij den wijn in vreugd te vermaken, Want haast komt ons weder de Winter genaken. Komt de Winter genaken, die strekt ons ten nutte, Men juicht met elkander in al onze hutten, De vruchten die ons van den Zomer zijn gegeven, Daar kunnen wij te zamen des Winters van leven. Komt de avond genaken, dat Venus haar stralen, Met glans op dit aardrijk dan neer komen dalen, Men legt zich ter ruste, neemt zijn liefje in d'armen, Als de Winter is koud kan de liefde verwarmen. Komt de nacht dan genaken, gaat men naar zijn woning, Dan smaakt ons de rust nog veel zoeter dan honing, De slaap verdrijft de zorgen, hoe is dan de ruste, Vaarwel dan tot morgen en schep nieuwe lusten. Vorige Volgende