De Haarlemsche spoorwagen
(na 1863)–Anoniem Haarlemsche spoorwagen, De– Auteursrechtvrij
[pagina 56]
| |
Maar niemand leeft lang die veel glaasjes gaat drinken,
Zijn keelgat schroeit dicht en hij stikt dan dat spreekt,
Want de kruik gaat te water zoo lang tot ze breekt.
Mag 'k trouwen, vraagt Lina, maar malief zegt neen,
Van al uwe vrijers bevalt mij er geen,
Geen tweemaal vraagt Lina hoe moe het zal vinden,
Maar is weldra happa met hem die haar minde,
En keert daarna weer met een kleintje dat spreekt,
Want de kruik enz.
De dienst van Annette is voordeelig en goed,
Dat weet ook haar vrijer zijn zak en zijn hoed,
Hij wachtte op 't tijdstip dat 't volk was geblazen,
En dan vond men hem bonjer, 't was uit, toen dat spreekt,
Want de kruik enz.
In zekere straat ontmoette ik een vigelant,
Die zwierde van den een naar den anderen kant,
De voerman was dronken en 't paard scheen bezeten,
Hij ruikte den stal, 't had trek in wat eten,
Daar komt nog een ongeluk roept ieder dat spreekt,
Want de kruik enz.
Een koopman zijn zaken die loopen verkeert,
Hij had bij het spel heel veel duiten verteerd,
De pillen zijn bitter die hij nu moet slikken,
Nu slaat hij bankroet of hij heeft niet te bikken,
Hij moest op zwart zaad wel door 't spelen dat spreekt,
Want de kruik enz.
Een lichtmis, van jongs af aan uitgaan gewend,
Heeft nooit nog de schat der gezondheid gekend,
Hij gaat om een hoekje, geen hulp meer kan baten,
De drank, spel en meisjes, die moet hij verlaten,
Zijn kracht is vervallen, zijn aanschijn verbleekt,
Want de kruik enz.
| |
[pagina 57]
| |
Op een schoone gracht in een prachtig gebouw,
Daar woonde een heer met tien kind'ren en zijn vrouw,
Voor diné's en soupé's wist men geld te besteden,
En nuttelooze uitgaaf werd geenszins vermeden,
Thans eet men holbrood, 't is nu op dat spreekt,
Want de kruik enz.
|
|