De Haarlemsche spoorwagen(na 1863)–Anoniem Haarlemsche spoorwagen, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Het weesje. Op eene bekende wijs. Wat is een weesje op deez' aard, Die haar ouders jong moet derven? Ach! wat is zoo'n leven waard, Daar het hulpeloos zou zwerven, Zoo niet aller scheps'len Heer, In liefde zag op 't weesje neer. Ach denk, als gij mijn tranen ziet, En zijt aan uwen disch gezeten, Vergeet het arme weesje niet, Dat niets heeft om te eten, Verlicht haar smart, haar bitter lot, Ja zeker, zeker loont u God. [pagina 55] [p. 55] 'k Verloor mijn dierb're vader vroeg, Helaas! wat moet ik lijden, Hij ging voor 't lieve vaderland, Voor 't recht der menschheid strijden, Helaas! mijn vader is niet meer, Ik zie hem nooit op aarde weer. Mijn moeder was toen nog mijn troost, Wie had ik hier ook nader, Zij wees den hemel aan haar kroost. En sprak: ‘daar woont uw vader!’ Ach, zij beminde mij zoo teer, Ook zij zonk in het graf ter neer. Geen broer of zuster die voorwaar, Hier in mijn lot kan deelen, Geheel alleenig sta ik daar, Wie kan mijn smarten heelen? Dat kan Hij die het al gebied, Dat kan Hij die mijn tranen ziet. Nu bid ik dagelijks den Heer, Met kinderlijke toonen, Tot dat ik naar den Hemel ga, Alwaar mijn ouders wonen, Dan zeg ik: ‘ouders weent niet meer, Hier is u kind, u Anna weer.’ Vorige Volgende