De Getrouwe Liefde of de Deserteur.
Ziedaar mijn lief het uur is daar,
Dat wij nu scheiden van elkaar,
Ik stel op u mijn hart en zin,
Door ware zuivere liefdemin.
De wet roept mij dat ik moet gaan,
En nemen dan de wapens aan,
Het is al voor zijn majesteit,
En dat wel voor een korten tijd. (bis).
Ik hoorde nu de trommel slaan,
Och Rozalien ja ik moet gaan,
Ja eenmaal zie ik u dan eens weer,
Wanneer ik tot u wederkeer.
| |
Zoo blijft mijn hart u dan getrouw,
Tot dat gij wordt mijn echte vrouw,
Of dat de dood ons eenmaal scheidt,
Te rusten in der eeuwigheid. (bis.)
Ja ik marcheerde dag en nacht,
Tot dat ik werd op post gebracht,
Voor het kruithuis, maar och wat spijt,
Daar raakte ik in groote droefheid,
Ik schreef haar ook zoo menig brief,
Dat was hetgeen mijn hart doorgriefd,
Tot dat ik hoorde, o wat spijt,
Haar valsche min en ontrouwheid. (bis.)
Ik deserteerde toen van mijn post,
Ja voor dat ik werd afgelost,
Al met een wreed en stout bestaan,
Zoo ben ik naar haar toegegaan,
Waar zij nu ook haar hart en hand,
Al aan een ander had verpand
En vond hun beiden bij elkaar,
Dat bracht mij in een groot bezwaar. (bis.)
Ik nam mijn sabel of zijdgeweer,
En stak hun beiden daar ter neer,
Dat zij stroomde in haar bloed,
Zoo ziet men wat de liefde doet,
Als deserteur en met geweld,
Werd 'k in de boeien vastgekneld,
En voor de krijgsraad, o wat spijt,
Mijn doodstraf nu reeds aangezeid. (bis.)
Ik hoorde nu de trommel slaan,
En moest toen naar het doodplein gaan,
En knielen voor het zand ter neer,
En riep: o groote hemelheer!
Kameraden schiet nu op mij aan,
Het is dan gauw met mij gedaan,
| |
O Rozalien, o valsche meid,
Vaarwel tot in der eeuwigheid. (bis,)
Hoort jonkheid allen nu voor 't lest,
Ik raad u voor het allerbest,
Draagt trouwe liefde met elkaar,
Dan raakt gij nooit ook in bezwaar.
Door ware liefde en echte trouw,
Dan voelt men ook geen naberouw,
Leeft men gelukkig op deez' aard',
Hetwelk ook geen droefheid baart. (bis.)
|
|