De Nieuwe Haagsche Nachtegaal
(1659)–Anoniem Haagsche Nachtegaal, De Nieuwe– Auteursrechtvrij
[pagina 261]
| |
Toon: 'k Heb menich pint.O Noot, mijn zaligst lot,
Gy rukt my van 't gewoel
Der weerelt, en haar zorgen.
Mijn gelt was eerst mijn Godt,
De weerelt was mijn boel
Van d' een in d' andre morgen.
Nu leef ik onbenijt.
De weerelt is vol smaat,
Geveynstheyd, list en spijt.
Lof, lof, o laage staat.
Lof, lof, o laage staat.
2. Gelijk den rijkert tracht
| |
[pagina 262]
| |
Na winst van gelt en goed,
Ook als 't hem voegd te slapen:
Zo tracht ik dach en nacht
Na Hem, die 't alles voed,
En alles heeft geschapen.
Ik slaap des nachts gerust;
En als den dag aangaat
Heb ik in Godt mijn lust.
Lof lof ô laage staat.
Lof lof ô laage staat.
3. Wanneer den rijkert brast.
Of stookt zijn geyle lusst
Met helschen brand van binnen:
Dan ben ik Godes Gast;
Die my ook in mijn rust
Niet uyt en sluyt van 't minnen:
| |
[pagina 263]
| |
Wy minnen niet om goed,
Noch niet om staat en baat;
Maar uyt een reyn gemoed.
Lof lof ô laage staat.
Lof lof ô laage staat.
4. Den Rijkert dient zijn Godt
In hovaardy en pracht
Van kostelijke kleeden.
Maar Godt, die daar mee spot,
En ziet niet op de dracht;
Maaar traanen en gebeeden.
Mijn Godt my 't best verrijkt.
Hy is mijn toeverlaat
Als 't alles van my wijkt.
Lof lof ô laage staat.
Lof lof ô laage staat.
| |
[pagina 264]
| |
5. Als Godt den rijkert eyscht
De ziel, die hy hem gaf,
Dan vangt hy aan te klagen.
Dan is zijn tijd verreyst,
En hy moet naar het graf,
Dan wil zijn ziel vertzagen.
Maar wy staan tot dees' reyz'
Gereedt; door Gods genaad,
Na 't hooge rustpaleys,
Uyt onzen laagen staat.
Uyt onze laagen staat.
J.v.Duisberg.
EYNDE |
|