De Nieuwe Haagsche Nachtegaal
(1659)–Anoniem Haagsche Nachtegaal, De Nieuwe– AuteursrechtvrijStem: Nachtegaal kleyn vogelken.IN armoe leef ik onbenijt,
Lof armoed lof,
Een herdertje dat my vierigh vrijt
Is van leeden, besneden, 't kan zeden,
Tert een van 't hof.
Met sorg en is hy niet geplaagt
| |
[pagina 152]
| |
Als de giergaarts zijn,
Maar d' overvloet hem als my mishaagt,
Wat baatze? versmaatze, neen haatze,
Want zy baart pijn.
Mijn Minnaars grove wolle rok
Die en walligt my niet,
Nog ook zijn groene hazelaar stok,
Hy is machtig, waarachtig, noyt klachtig,
Van zwaar verdriet.
In hem leeft nog den ouden mensch
Daar men spottig me lacht,
Die 't gierig gout derft en heeft sijn wensch,
Niet hatig, maar batig, en statig,
Naar Godsdienst tragt.
Het Vee en Schapen zijn sijn lust,
Met wiens wol hy hem dost,
| |
[pagina 153]
| |
En 't vrolijk gevogelt dat naaulijx rust
Die vermaken, sijn daken, wij raken
Licht aan de kost.
Wy leven rustig en vroo,
Wie heeft meerder geheugt.
Wy ruylden met onzen koning noo,
Want 's Hofs weelden, vereelden, men deelden,
Daar noyt veel vreugt.
Lof vrolijk lage boeren-huys,
Daar zelden yet mist,
Is 't kleyn 't heeft wederom kleynder kruys
Als het hooge, vermogen, bedrogen
Hof vol van twist.
Geyl is 's Hofs Min, en zo 't wel gaat
Is liefs Moeder 't gewin,
Met t' zamen begeerte na grooter staat,
| |
[pagina 154]
| |
Wy verkeeren, met eeren, en sweeren
Een trouwe Min.
|
|