De Nieuwe Haagsche Nachtegaal
(1659)–Anoniem Haagsche Nachtegaal, De Nieuwe– Auteursrechtvrij
[pagina 136]
| |
Toon: Athalante.1. KLeene Goodtje, groot van krachten;
Die de grootste machten
Van Godt of mensch
Beheerscht, na wensch;
Dat zelf Iupijn om hoog,
Als onderdaan
Voor u moet staan;
Hoe lang zal ik noch wachten,
Eer gy de kouw
Van mijn Iuffrouw
Verdrijft, met uwen boog.
2. Gy hebt Iupiter doen dalen
Uyt zijne hooge zalen,
Om met een dier
| |
[pagina 137]
| |
[pagina 138]
| |
Zijn minnevier
Te blussen in haar schoot.
Godt Febus zelf
In zijn gewelf,
Heeft van uw minnestraalen
Den brand geproeft;
Schoon zy bedroeft
Nooit wedermin genoot.
3. Pluto, in het rijk der Hellen,
Hebt gy konnen knellen,
Toen uwen brandt
Nam d' overhandt
Van 't branden zijner poel;
Al wat 'er leeft,
Hoe hoog het zweeft,
Gy weet het neer te vellen:
| |
[pagina 139]
| |
Het grootste dier,
De kleenste mier,
Heeft van uw brand gevoel.
4. Visschen, vogels, vee en menschen,
Dwingt gy naar uw wenschen,
Hoe kan 't dan zijn,
Dat Rozelijn,
(Mijn lief) uw wederstaat?
Of schroomt uw pees,
Haar teder vlees
Met pijltens te verflenssen?
Geenzin; haart hart
Is veel te hard;
Gy weet tot haar geen raad.
J.v.Duisberg. |
|