De Nieuwe Haagsche Nachtegaal
(1659)–Anoniem Haagsche Nachtegaal, De Nieuwe– AuteursrechtvrijStemme: voci tantost.CLoris, ontwaakt uyt haar zoetste droompjes,
Wandelde onder bedauwde boompjes,
Daar het voorboodje van de Zon
De lustige Cloris alleenig von,
| |
[pagina 110]
| |
En niet en wiste wat dat 'er blonk;
En 't was uyt Cloris oogjes een vonk.
't Krullende hairtje vloogh door de wintjes,
Vry van strikjes en strikkende lintjes:
't Groentje dat over haar hooftjen hong,
Meynde dat daar de Zon op gong;
Maar 't was een vyertjen uyt Cloris gesicht,
Zo klaar als de Maan of als Phebus licht.
't Grasje stondt op en kusten haar voetjes;
't Lof van de boomtjes dat mompelde zoetjes;
't Vogelgedierte zong Clorisjes lof;
En elcke vogel had open hof:
't Musjen dat tjilpten als 't Clorisje zagh;
Dat niet kon singen gaf Cloris een lagh.
| |
[pagina 111]
| |
't Nymphje dus eenigh klonk met haar keeltje,
Dit was haar Luytje, en dit was haar Veeltje,
Daar zy de teere voetjes na dwong:
Clorisje huppelde sprongh op sprong,
Dat door haar springen haar keeltje verschoot,
Makende 't halsje en borsjes bloot.
Dit zag een doffer en zocht aen sijn wijfje,
Of zy ook sulk een zoet had aan 't lijfje,
En als hy dat niet vinden en kon,
Vloogh hy na Cloris daar hy het von,
En liet sijn droevigh gayken staan,
Biedende Cloris sijn Minne aan.
't Soetertje leedt het lieefkoosend' beesjen;
En wou het kussen; mit klonkker een peesjen
| |
[pagina 112]
| |
Van 't minnebooghje, en sy verschoot,
Sy meende dit pijltjen bracht haar de doot.
Maar als sy uyt het bosjen quam,
Voelden sy 't pijltje verkeert in een vlam.
'k Wenschte mijn soetert ook onder de lommer,
Daar sy mocht wandelen sonder kommer,
Tot dat 'er eens een Wichjen quam,
Dat uyt sijn kooker een schichje nam,
En schoot het haar tot in het bloedt;
Op datze met my moght voelen een gloedt.
D.A.I. |
|