De Nieuwe Haagsche Nachtegaal(1659)–Anoniem Haagsche Nachtegaal, De Nieuwe– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 93] [p. 93] Antwoordt op het voorige. Wat zal deeze sloor beginnen? Wat begeert de slechte duyf? Kindt gaat elders, wilje minnen, Ik u trouwen? wat een struyf! Heb ik met u leggen mallen Waart gy voor een nacht mijn wijf, Dat en acht ik niet met allen, Dan en is maar tijdverdrijf. 2. Woorden die de vryers spreeken Zijn beleeft en hoonig zoet, Docht 't en zijn maar minnetreeken, Daar men nooit op achten moet; Wat de jongmans ooit belooven, Op den Autaar van de min, [pagina 94] [p. 94] Dat is met 'er daad verstooven, Als zy hebben haaren zin. 3. Eeden, die de Minnaars zweeren Midden in het zachte bedt, Zijn veel lichter als de veeren, Daar en dient niet opgelet, Kindt, die vliegen met de winden, Lichter als een lichte pluym: Daarom zijnze niet te vinden: Wantze smelten als het schuym. 4. Heeft de penne wat geschreven, 't Hert en heeft het niet gevoelt, 't Werd van 't laaken uytgewreven Als men in het bedde woelt. Mach ik bidden, houd het briefje, Want het u noch dienen kan: [pagina 95] [p. 95] Gaat, ay, gaat doch, zoete liefje, Maak 'er zuykerhuysjens van: 5. 't Zuyker zal te passe komen, Als gy 't kind zijn papjen kookt, En het briefjen dient genomen Als gy dan een vuurtje stookt. Die een kind bij Vrysters teelen Hebben voor haar moeyte niet, 't Is een pop om mee te speelen, Voor een die haar maagdom liet. 6. 't Is de zoete Maagdt geschonken Voor haar maagdelijke bloem, Zy mach vry daar meede pronken, Zo mach dragen haaren roem, Zij mach zeggen, 't haarer eeren, En vertellen 't alle man, [pagina 96] [p. 96] Dat ze niet en hoeft te leeren, Dat ze nu het ambacht kan. 7. Wech dan, heyl met al uw klagen, Wech met uwen mallen praat; Nooit en zal my 't kindt behagen Daar geen Bruyloft voor en gaat. J.Cats. Vorige Volgende