De Nieuwe Haagsche Nachtegaal
(1659)–Anoniem Haagsche Nachtegaal, De Nieuwe– Auteursrechtvrij
[pagina 69]
| |
Stemme: Als Garint zijn oogjes, &c.I.
ALs ik laast de koele strandt betrat,
Daer mijn Galathe maar alleen met haar lammertjes zat,
En zong een Herders lied;
Ach! vlied,
Riep zy, ô geyle lust! van hier;
Koom golven! doof het vyer
Van Min,
En laet my doch die hette
Niet smette.
| |
[pagina 70]
| |
II.
Zy en had zo haast dat woord niet uyt,
Oft mijn Galathe nam de vlucht, en zy riep overluyt.
Daer zie ik Tyter staan;
'k Wil gaan,
Eer hy my onverziens verrast,
En na mijn boezem tast;
Want hy
My licht, door minnens hette,
Mogt smette.
III.
Barrevoets trad sy ter zeewaart in,
En mijn Galathee riep my toe, ik en pas op geen Min,
Maar keer die geyle brand,
Van strand,
Tot spijt van 't minnende gemoed,
| |
[pagina 71]
| |
Dat zich in 't minne voed,
Tot my,
Op dat my minnens hette
Niet smette.
|
|