De Nieuwe Haagsche Nachtegaal
(1659)–Anoniem Haagsche Nachtegaal, De Nieuwe– Auteursrechtvrij
[pagina 53]
| |
Toon: Sofonia.SChoonste Ioffer van het landt,
Daar mijn hart en ziel na brandt,
Wanneer zal 't weezen,
(Uytgeleezen)
Dat gy deezen
Borst vol quaal, smart en pijn
Zult een reys genadigh zijn;
Den luyster van uw schoont
Geheel mijn hart, en ziel, en zin tot luystren troont.
Maar gy, O Maagdt,
Die rijpe reeden draagt,
Hoord echter nooit mijn klacht; schoon ik ween
Gy toont harder hart als steen.
| |
[pagina 54]
| |
2.
Want al klaag ik in een woud,
Aan een Beek, of Rots, of Hout,
Het geeft een teeken,
Als wou 't spreeken
Op mijn smeeken;
Maar (helaas!) schoon gy kunt,
't Werd my niet van u vergunt.
Hoe kunt gy O Godin,
Met reden haten my, om dat ik u bemin?
Gy zijd te wijs,
En veel te waard van prijs,
Te loonen zo verkeert, min met haat:
Wijl dit tegen reden gaat.
3.
Neen; ik merk, 't is veynsery,
| |
[pagina 55]
| |
Lief, een lachjen zeyd het my,
Een vriendlijk teeken
Laat gy spreeken:
Staak uw smeeken
Mijnen vrind
Nu ik vind
Dat gy my van harten mind.
O Hemelsche Godin,
In 't grootst verlies vertoont gy my het hoogst gewin.
Een doodsche wond
Geneest uw blijden mond,
Vergun mijn liefde nu, dat ik dus
Uw korale lipjens kus.
J.v.D. |
|