De Gulden Passer. Jaargang 86
(2008)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 189]
| |
Francine de Nave
| |
[pagina 190]
| |
den in zijn Officina. Plantins commerciële ingesteldheid liet hem niet systematisch verder zorgen voor de opname van alle eigen drukken en edities, want hij wilde die zo mogelijk in hun gehele oplage verkopen. Buiten handschriften, incunabelen en publicaties van concurrerende drukkers schafte Plantin ook nog uitzonderlijk en eerder toevallig werken aan om vrienden en kennissen te helpen, een praktijk die omgekeerd ook een aantal schenkingen en nalatenschappen bewerkte. Daardoor verkreeg zijn bibliotheek een bij uitstek utilitair karakter, met boeken die dienstig waren voor de werking van het bedrijf. Eenzelfde nutskarakter behield de bibliotheek ook onder zijn schoonzoon en opvolger Jan i Moretus, die in de jaren 1589-1610 de belangrijkste drukker was van de contrareformatie. Een nieuwe gedaante verkreeg de collectie pas onder Plantins geleerde kleinzoon Balthasar i Moretus. In de jaren 1610-1641 koppelde hij de bibliotheek los van de drukkerij om haar verder uit te bouwen met eigen uitgaven en publicaties van andere uitgevers-drukkers. Door haar groeiende omvang verschoof het utilitaire karakter meteen naar het achterplan. Mede onder invloed van zijn vroegere praeceptor en vriend des huizes Justus Lipsius, de leider van het posthumanisme in de Zuidelijke Nederlanden, evolueerde ze daarbij tot een rijk gediversifieerde privébibliotheek met een humanistisch cachet. Balthasar ii Moretus, de onmiddellijke opvolger van Balthasar i, zorgde in de jaren 1641-1674 voor verdere verrijking. Daardoor telde de bibliotheek omstreeks 1675 niet minder dan 2.895 gedrukte werken en was ze nagenoeg verviervoudigd ten opzichte van de situatie in 1592, toen ze uit 728 gedrukte werken (waaronder 15 incunabelen) en 83 manuscripten was samengesteld. Omstreeks 1700 kwam haar voortdurende groeiproces echter tot stilstand: de latere Moretussen waren minder in boek en bibliotheek geïnteresseerd dan in financiële ondernemingen buiten het boekbedrijf. Pas in de late achttiende en in de eerste jaren van de negentiende eeuw zorgde een bibliofiele Moretus, die waarschijnlijk te identificeren is als Ludovicus-Franciscus-Xaverius Moretus († 1820), voor verdere uitbouw. Zijn aankopen van handschriften, incunabelen en talrijke tot dusver ontbrekende Plantin- en Moretusdrukken zijn dan ook bepalend geweest voor de uiteindelijke samenstelling en omvang van de collectie. Op 20 april 1876 kocht de Stad Antwerpen met de steun van de Belgische staat de nagenoeg 500 manuscripten en 9000 oude banden van Jonkheer Edward Moretus aan als onderdeel van het Plantijnse huis. Sindsdien werd deze bibliotheek stelselmatig verder uitgebouwd; vandaag telt ze niet minder dan 638 handschriften en ongeveer 25.000 volumes oude gedrukte werken, waaronder 149 incunabelen. Internationaal beschouwd bevat deze bibliotheek de meest volledige collectie Plantin- en Moretusdrukken en -edities op wereldvlak naast een zeer belangrijke handschriftenverzameling. Ook op het gebied van de Antwerpse drukpersproductie buiten de Officina Plantiniana is ze als een vooraanstaande verzameling te beschouwen.Ga naar voetnoot2 Van haar onderscheiden fondsen is haar handschriftencollectie internationaal bekend omwille van de fraaie kronieken van Johan Froissard, een meesterwerk van vijftiende-eeuwse Vlaamse miniatuurkunst, en vooral door de prachtige bijbel aangemaakt voor koning Wenceslas iv van Bohemen (1403). Naast dit prachtige getuigenis van de bloeiende Praagse miniatuurkunst vormt het verluchte karolingische dubbelhandschrift met het Carmen Paschale van Caelius Sedulius en de Epigram- | |
[pagina 191]
| |
mata van Prosperus een ander topstuk. Plantin verkreeg dit laatste handschrift in 1581 uit de nalatenschap van zijn vriend en medewerker Theodoor Poelman. Deze volder-filoloog had jarenlang in zijn opdracht tekstedities verzorgd. Van de incunabelverzameling is de driedelige, 36-regelige Gutenbergbijbel van ca. 1458 (niet later dan 1461) de blikvanger bij uitstek. Van deze bijbel, die Plantin wellicht aan het einde van de jaren 1560 verwierf ter voorbereiding van de Polyglotbijbel, waren aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog in de hele wereld nog slechts 13 exemplaren bewaard. De bijbel van het Museum Plantin-Moretus behoort daarbij tot de zeldzame goed geconserveerde exemplaren; het is bovendien het enige dat in België aanwezig is. Naast dit pronkstuk bevat de incunabelcollectie ook talrijke Duitse en Italiaanse drukken, onder meer werk van Aldus Manutius, evenals Franse en Noord-Nederlandse publicaties. Deze verzameling is ook en vooral van belang voor de geschiedenis van de Antwerpse boekdrukkunst. Onder de Antwerpse incunabelen bevindt zich bijvoorbeeld het tweede oudste te Antwerpen gedrukte boek, Den Spieghel ofte een reghel der Kersten ghelove ofte der kersten eewe, dat op 29 april 1482 van de persen kwam van Mathias van der Goes. In dit deelfonds is ook de vroegste typografie van de Zuidelijke Nederlanden vertegenwoordigd met werken van Dirk Martens en de Bruggeling Colard Mansion. Maar natuurlijk zijn het werken gedrukt na 1540 die het hoofdbestanddeel van deze bibliotheek uitmaken. De bij benadering 50.000 titels zijn overwegend Plantin- en Moretusdrukken en -edities, naast werk van vele andere drukkers uit binnen- en buitenland zoals de Estiennes, het belangrijkste zestiende-eeuwse Franse drukkersgeslacht (met een zestigtal werken) en de Elseviers in Holland (met een honderdtal publicaties). Hoewel het leeuwendeel van deze verzameling gevormd wordt door producten van de Antwerpse drukpers en bij uitbreiding van de Nederlanden, heeft deze collectie met haar rijkdom aan Spaanse, Portugese, Italiaanse, Duitse, Franse, Zwitserse en Engelse drukken ook een wezenlijk internationaal karakter. Inhoudelijk is dit fonds vooral samengesteld uit bijbeledities en uitgaven van godsdienstige en liturgische werken, missalen, brevieren en theologische traktaten. Talrijk zijn ook de edities van kerkvaders en klassieke Griekse en Latijnse auteurs. Kleinere, maar daarom niet minder belangrijke deelcollecties betreffen werken over boekhouding en arithmetica, cartografie (met onder meer de eerste atlas uit de geschiedenis, samengesteld door Abraham Ortelius en in 1570 te Antwerpen gedrukt door Willem Silvius, en de eerste moderne zeeatlas uit de geschiedenis, samengesteld door Lucas Jansz Waghenaer en gedrukt door Christoffel Plantin te Leiden in 1584), anatomie en geneeskunde, botanica, lexicografie, rechtsleer, geschiedenis en archeologie. De grootste geleerden van de zestiende eeuw zijn vertegenwoordigd, zoals de botanici Rembertus Dodonaeus, Carolus Clusius en Mathias Lobelius, de anatomisten Andreas Vesalius en Juan Valverde, de cartografen Gemma Frisius, Gerard Mercator en Abraham Ortelius, de wiskundige Simon Stevin, de theoloog Benedictus Arias Montanus, de grondlegger van de Nederlandse lexicografie en tevens Plantins meest beroemde proeflezer Cornelis Kiliaan, de humanist Desiderius Erasmus en de politiek filosoof en humanistisch filoloog Justus Lipsius. In het verlengde van de activiteit van de filologen die betrokken waren bij de totstandkoming van de ‘Biblia Regia’, onder wie Plantins schoonzoon Franciscus Raphelengius, telt de oude bibliotheek ook een aantal in het Arabisch gedrukte werken. Naast Hebreeuwse drukken en edities, vaak relicten van Plantijns internationale bedrijvigheid op het terrein van de Hebreeuwse productie | |
[pagina 192]
| |
vanaf 1564,Ga naar voetnoot3 omvat de oude bibliotheek ook een belangrijke verzameling actualiteitsliteratuur met uitgaven van Blijde Inkomsten, lijkstoeten, plakkaten en ordonnanties, pamfletten en nieuwstijdingen. Onder deze laatste ook exemplaren van de eerste echte periodieke nieuwsbladen, die vanaf 1618 door Abraham Verhoeven in omloop werden gebracht. Moderne literaire werken waaronder eigen dichtwerk van Plantin, biografische studies en muziekdrukken komen daarentegen vrij uitzonderlijk voor. Ten slotte is de oude bibliotheek ook twee zeer kostbare bibliofiele verzamelingen rijk, nl. de Max Hornverzameling en het ‘Ensemble Emile Verhaeren - René Vandevoir’.Ga naar voetnoot4 Met fraaie juweeltjes van negentiende- en twintigste-eeuwse Belgische en Franse bindkunst vormen deze beide collecties een waardig sluitstuk van de kostbare boekbandenverzameling, die opklimt tot ca. 1240 met de oudst bekende paneelstempel, een blindstempel, aangemaakt door of op initiatief van de Antwerpse priester Wouter van Duffel. Deze collectie telt als blikvangers ook eigen banden van Christoffel Plantin, die in zijn eerste Antwerpse jaren als boekbinder - lederbewerker bedrijvig was.Ga naar voetnoot5 Het geheel van deze erfgoedbibliotheek werd vanaf 1877 volledig gecatalogiseerd door of onder leiding van de opeenvolgende conservatoren van het museum. In uitvoering van de unesco-opdracht van maximale publieke openstelling van de collecties wordt vandaag volop gewerkt aan haar ontsluiting door een online publiekscatalogus. Het opzet is dan ook dat deze boekenrijkdom volledig raadpleegbaar wordt via enerzijds de online catalogus van de Universiteit Antwerpen en de Antwerpse stedelijke bibiotheken en anderzijds de webpagina van de stad Antwerpen (erfgoedbibliotheken) met links in de eigen webpagina van het Museum Plantin-Moretus/Prentenkabinet in het Engels, Frans en Nederlands via http://anet.ua.ac.be/desktop/mpm. Op 17 juni 2008 waren buiten de 6792 titels van de moderne vakbibliotheek in totaal reeds 10.355 oude gedrukte werken in Brocade ingevoerd, waaronder 149 incunabelen, 503 postincunabelen en 9703 drukken uit de periode 1541-1800.Ga naar voetnoot6 Ook langs andere wegen wordt de inhoud van deze bibliotheek stelselmatig bekendgemaakt. Zo staat de samenstelling van de bibliografie van alle drukken en edities bezorgd door Jan i Moretus op het getouw en is de samenstelling van een repertorium van initialen in zestiende-eeuwse Antwerpse drukken recent opgestart. Anderzijds behandelen de door het museum georganiseerde tentoonstellingen met begeleidende | |
[pagina 193]
| |
wetenschappelijke catalogus voor een groot deel drukken en edities uit eigen bezit. De verspreiding van de betreffende catalogi, zo mogelijk in vertaling, dient de internationale bekendmaking vanuit diverse invalshoeken van de inhoud van deze bibliotheek. Dat gebeurt ook via het bruiklenen van drukken en edities aan jaarlijks gemiddeld dertig tentoonstellingen in binnen- en buitenland, wat ook hun verder onderzoek ten goede komt. De bevraging van het Complex Plantin-Moretus als bruikleengevende instelling is daarbij het resultaat van jarenlange internationale netwerkvorming, onder meer door lidmaatschap van diverse vakverenigingen en de totstandkoming van internationale samenwerkingsakkoorden. In dit verband wil de instelling alvast graag verdere contacten onderhouden en haar medewerking verlenen aan initiatieven van andere erfgoedbibliotheken in binnen- en buitenland. | |
[pagina 195]
| |
Dirk Imhof
| |
Drukken van Christoffel PlantijnPlantijn was bekend voor zijn goedkope uitgaven van klassieke auteurs. Die drukte hij in grote oplagen, en regelmatig verschenen er herdrukken. Ondanks dit grote aantal gedrukte exemplaren is het aantal dat bewaard bleef, erg klein. Van sommige edities is zelfs geen enkel exemplaar bekend. Een van die edities waarvan Leon Voet bij de samenstelling van zijn Plantin Press slechts enkele katernen kende, was Cicero's De officiis libri iii, uitgegeven door Plantijn in 1565.Ga naar voetnoot1 Terwijl eerder al het Cultura Fonds in 1990 een dergelijke druk kon aankopen, wist nu ook het Museum Plantin-Moretus bij een Engelse handelaar de hand te leggen op een exemplaar voor de bibliotheek.Ga naar voetnoot2 Plantijns editie van Cicero's De officiis was een nieuwe versie van de editie die in 1561 in Venetië bij Paulus Manutius was verschenen. Behalve het werk De officiis bevat ze nog een aantal andere werken van Cicero of werken die aan hem werden toegeschreven: Cato maior vel de senectute; Laelius vel de amicitia; Paradoxa Stoicorum sex en Somnium Scipionis, ex libro sexto de Reipublica. Het bestaan van een mogelijke index op deze editie is onduidelijk. In zijn kostprijsberekening gaf Plantijn namelijk aan dat hij een zekere Quentin Stenhartsius vijf gulden had betaald voor het samenstellen van een index van ongeveer 72 pagina's. Hij vermeldde tevens hoeveel hij had uitgegeven voor het nodige papier en voor het zetten en drukken ervan. Noch in het exemplaar van het Cultura Fonds noch in het nieuwe exemplaar in het Museum Plantin-Moretus komt deze index echter voor, hoewel hij wel degelijk staat aangekondigd op de titelpagina als Index rerum, & verborum. Mogelijk werd hij te laat geleverd en dus niet of slechts aan een deel van de oplage toegevoegd. Bloemlezingen uit klassieke auteurs waren in de zestiende eeuw enorm populair en ook Plantijn gaf verschillende van zulke verzamelingen uit. Zo waren er de anthologiëen Flores et sententiae uit Cicero, samengesteld door Gabriel Prateolus (pp 981-982), en de Sententiae selectae uit Cicero, Demosthenes en Terentius samengesteld door Petrus Lagnerius (pp 983-988). Ook een aparte bloemlezing uit de komedies van de dichter | |
[pagina 196]
| |
Terentius werd door Plantijn gepubliceerd, naast de edities met de volledige teksten van deze komedies. Na de editio princeps van 1564, Flores, seu formulae loquendi, ex P. Terentii comoediis excerptae, quibus interpretatio addita est in gratiam puerorum (pp 2290), verschenen nog edities in 1566 (pp 2291), 1568 (pp 2292), 1573 (pp 2293) en 1584 (pp 2294), dus ongetwijfeld een zeer succesvolle uitgave. Alle waren in het handige sedecimo-formaat zodat ze gemakkelijk geraadpleegd konden worden. Deze bloemlezing uit Terentius was al veel eerder samengesteld door Cornelius Grapheus en voor het eerst ter perse gelegd in 1530 door Joannes Grapheus (Terentiae phraseos flosculi).Ga naar voetnoot3 De editie van Plantijn lijkt de eerste te zijn geweest met een Franse vertaling. Ze bevat een voorwoord tot de lezer van Grapheus, geschreven in 1556, twee jaar voor zijn overlijden. Vanaf de editie van 1566 werd ook een Nederlandse vertaling van de geselecteerde zinnen toegevoegd. Het voorwoord van de inmiddels overleden Grapheus, waarin oorspronkelijk de zin voorkwam ‘Quo vero facilius atque avidius haec pueri ediscant, Gallicam interpretationem addidimus’ werd aangepast tot ‘Quo vero facilius atque avidius haec pueri ediscant, Gallicam & Teutonicam interpretationem addidimus.’ (Opdat kinderen dit echter vlotter en liever uit het hoofd zouden leren, hebben we een Franse en een Nederlandse vertaling toegevoegd.) Wie de Nederlandse
Placcaet van onsen ghenadighen heere den hertoghe, aengaende den goeden toebehoorende sijn vyanden, Antwerpen, Christoffel Plantijn, 1582: titelpagina (mpm, cat. nr. 4-246).
vertaling bezorgde, is niet bekend. In 2007 kon het museum een exemplaar aankopen van een herdruk van deze bloemlezing die in 1568 verscheen.Ga naar voetnoot4 Hiervan was tot nog toe alleen een exemplaar bekend in de Biblioteca Nacional te Madrid, naast de titelpagina in een archiefstuk uit het Plantijns archief. Het voorwoord van Grapheus is in deze editie gedateerd op 15 mei 1566, wat echter een zetfout moet zijn voor 15 mei 1556, de datum van het oorspronkelijke voorwoord in de editie van 1564, want in de tekst is voor het overige niets gewijzigd. Zoals vaak het geval is met schoolboeken, zijn exemplaren van deze edities erg zeldzaam. Behalve de editie van 1568 vermeldt The Plantin Press van de uitgave van 1564 alleen een exemplaar in de University Library te Cambridge; van de editie van 1566 één in de Staats- und Stadtbibliothek te Augsburg, van de editie van 1573 één in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel en ten slotte van de editie van 1584 één exemplaar in het Museum Plantin-Moretus. Van Plantijn konden we in 2007 ook een aantal nog ontbrekende ordonnanties aankopen op de veiling van The Romantic Agony in Brussel. Plantijn drukte ordonnanties zowel voor de stad Antwerpen als voor koning Filips ii. Toen François van Anjou in 1582 het bewind over de Nederlanden kreeg, was Plantijn er snel bij om zijn diensten aan te bieden en werd hij de hertogelijke drukker. Van de ordonnanties die hij voor Anjou ter perse legde, handelt er een over de goederen van vijandige personen die buiten de Nederlanden verbleven, het Placcaet van onsen ghenadighen heere den hertoghe, aengaende den goeden toebe- | |
[pagina 197]
| |
hoorende sijn vyanden (1582). In The Plantin Press onderscheidde Leon Voet drie verschillende edities (pp 1195-1197) waarbij hij het onderscheid kenmerkte als ‘Variant of preceding no.: same text in the same type but with changes in the title-page and text indicating that the publication has been reset’ en ‘Variant of preceding no. 1196: the title-page has been reset, but the text itself seems to be in the same type-composition.’ Ook het nieuwe exemplaar zou afwijkingen in het zetsel vertonen volgens de veilingcatalogus. Bij nader toezien bleek er echter veel meer aan de hand te zijn. Het nieuw aangekochte exemplaar, dat niet in The Plantin Press beschreven is, was immers gericht aan de onderdanen in Gelderland, terwijl de andere versies bestemd waren voor die van het hertogdom Brabant.Ga naar voetnoot5 Dit blijkt niet alleen uit de aanspreking op fol. a2r ‘Onsen seer lieven ende getrouwen [...] in Gelderlant’, maar ook uit de tekst op het einde waar gevraagd wordt het plakkaat bekend te maken ‘alom binnen de steden ende vlecken van onsen furstendomme Gelre ende graeffschap Zutphen’ (fol. b2v-b3r). De andere versies daarentegen dragen als aanspreking ‘Onsen lieven ende getrouwen [...] in Brabant’ en sluiten de tekst af met ‘over alle onse steden ende plaetsen van onsen lande van Brabant, ende van Overmaze’ (fol. b2v-b3r). Deze editie betekent dus veel meer dan louter een nieuw zetsel. Als er bij dit plakkaat een verschillende editie was voor de bewoners van Brabant en Gelderland, zou dit misschien ook het geval kunnen zijn bij andere ordonnanties. Het zal daarom nodig zijn de tekst van andere ordonnanties met meer aandacht te bekijken dan tot nog toe werd gedaan.Ga naar voetnoot6 Een tweede ordonnantie, gedrukt door Christoffel Plantijn, die op deze veiling werd aangekocht, was het Placcart du roy nostre sire, touchant la moderation & declaration sur le fait du xme denier des biens meubles, gedrukt in 1571.Ga naar voetnoot7 Deze editie komt helemaal niet voor in The Plantin Press. Wel was ze al opgenomen in Belgica typographica (nr. 2602). Terwijl de Nederlandse versie van deze ordonnantie, het Placcaet onssheeren des conincx, aengaende die moderatie ende declaratie op tstuck vanden thienden penninck vande ruerende goeden, gedrukt was in Brussel bij Michiel van Hamont, ging de Franse tekst bij Plantijn ter perse. Een ordonnantie van hetzelfde jaar 1571, de Placcart et ordonnance du roy nostre sire, contenant le stil [...] pour procéder à l'execution du xme dernier, was al wel beschreven in The Plantin Press op basis van exemplaren bewaard in onder meer de Koninklijke Bibliotheek van België en de Universiteitsbibliotheek van Gent, maar bevond zich nog niet in de collectie van het Museum Plantin-Moretus. Daarom werd ze nu aangekocht.Ga naar voetnoot8 Ten slotte waren bij dit lot nog twee andere ordonnanties begrepen waarvan het museum al een exemplaar bezat: de Ordinancie ende edict [...] opt'stuck van creatie van renten in graene van 1572 en het Edict ende ordinantie [...] op de betalinghe [...] vande ceynsen van 1587.Ga naar voetnoot9 | |
[pagina 198]
| |
De laatste Plantijndruk die het museum in 2007 verwierf, was een exemplaar van de Epistolae decretales summorum pontificum, a Gregorio Nono Pontifice Maximo collectae, een uitgave over kerkelijk recht van paus Gregorius ix.Ga naar voetnoot10 Volgens het impressum was deze editie in 1570 te Parijs verschenen bij Jacobus Puteanus (= Jacques Dupuis). Het colofon vermeldt echter Plantijn als drukker.Ga naar voetnoot11 Dit boek is inderdaad het tweede deel van Plantijns editie van het Corpus iuris canonici dat hij drukte in 1569-1570 (pp 1030). Dupuis, die in 1566 het koninklijk privilege voor Frankrijk had gekregen om deze editie uit te geven, liet het boek door Plantijn drukken en nam 500 exemplaren over.Ga naar voetnoot12 Plantijn zelf nam 725 exemplaren voor zijn rekening, terwijl Petrus Bellerus voor de erfgenamen van Joannes Steelsius 400 exemplaren overnam. Een exemplaar met Plantijns impressum was reeds in de bibliotheek van het museum aanwezig, maar nog geen met het Parijse impressum. | |
Jan I MoretusIn 2007 slaagde het museum erin nog een editie van een werk van Justus Lipsius, gedrukt door Jan i Moretus, aan te kopen bij een handelaar uit Californië. Het is de octavo-editie van zijn Epistolica institutio: excepta è dictantis eius ore, anno mdlxxxvii mense iunio: adiunctum est Demetrii Phalerei eiusdem argumenti scriptum. Editio ultima, verschenen in 1601.Ga naar voetnoot13 Van de 62 edities van Lipsius, uitgegeven door Jan i Moretus, ontbreekt in de bibliotheek van het museum nu alleen nog de octavo-uitgave van de Monita et exempla politica van 1606. | |
Balthasar II MoretusBij het verwerven van ontbrekende Plantijn- en Moretusdrukken lag tot nog toe vaak het accent op drukken van Christoffel Plantijn en Jan iFrontispice bij Wilbrand Weischer, Εὐθανασία sive considerationes triginta, quibus homo moribundus adversus mortis horrorem excitari possit animarique, Antwerpen, Balthasar ii Moretus, 1666 (mpm, cat. nr. 8-717).
Moretus. Die zijn immers het best bekend door The Plantin Press en eigen onderzoek over Jan Moretus zodat hun uitgeversfonds al in kaart is gebracht en gemakkelijk gezocht kan worden naar wat nog ontbreekt. Het museum wil in de toekomst de aandacht eveneens richten op de productie van de latere Moretussen. Daarvoor moeten meer ontbrekende edities van de latere zeventiende en de achttiende eeuw worden aangeschaft. In 2007 kochten we zo een onbekende uitgave van Balthasar ii Moretus: het werk Εὐθανασία sive considerationes triginta, quibus homo moribundus adversus mortis horrorem excitari possit animarique van Wilbrand Weischer, gedrukt in 1666.Ga naar voetnoot14 Balthasar ii Moretus drukte deze editie op kosten van Bernhard Rottendorff, een arts uit Münster en vanaf 1653 geneesheer van het hof van Westfalen (1594-1671). Naast zijn werk als geneesheer was hij een grote boekenverzamelaar en onderhield hij een correspondentie met een aanzienlijk aantal zeventiende-eeuwse geleerden uit zijn tijd. Via de Brusselse jezuïeten kwam hij in contact met Balthasar ii Moretus. Die drukte het werk en zond op 3 april 1666 de 300 | |
[pagina 199]
| |
gedrukte exemplaren naar Rottendorff. Nog in 1838 verscheen een Duitse vertaling van dit werk met de titel Euthanasia, oder dreissig Betrachtungen durch welche der sterbliche Mensch gegen die Schrecken des Todes [...] gekräftigt werden kann. | |
Edities van de weduwe van Balthasar II Moretus en van de latere MoretussenIn de zestiende eeuw was het Officium beatae Mariae Virginis, het getijdenboek van de Maagd Maria, de absolute bestseller onder de edities van Christoffel Plantijn en Jan Moretus. Vanaf de tweede helft van de zeventiende eeuw verdrong het brevier het officium echter met grote voorsprong van de eerste plaats. Terwijl Jan i Moretus 32 edities van het officium uitgaf tussen 1589 en 1610, verschenen er onder Balthasar ii in de loop van de jaren 1641 tot 1674 niet minder dan 69 edities van het Romeins brevier. Die werden gedrukt in een grotere verscheidenheid aan formaten, van het grote folioformaat tot het handige 18-formaat, en in één, twee of vier volumes. Zelf hielden de opeenvolgende Moretussen in hun bibliotheek geen exemplaren bij van al deze edities, die zo vaak van hun drukpersen kwamen. Brevieren gedrukt door de latere Moretussen waarvan het museum nog geen exemplaar bezit, worden gelukkig frequent te koop aangeboden. In 2007 wisten we zo de hand te leggen op drie edities van brevieren van de latere Moretussen. Het eerste was een editie in duodecimo gedrukt in 1676, kort na het overlijden van Balthasar ii Moretus en dus verschenen op naam van zijn weduwe (Anna Goos), het tweede was een tweedelig brevier van 1768 in octavo en het derde een deel van een nog latere editie van 1781 in kwarto.Ga naar voetnoot15 We hopen de collectie edities van de latere Moretussen in die mate te kunnen vervolledigen dat ook hún productie nauwkeurig in beeld kan worden gebracht.
Naast deze aanwinsten van oude drukken voor de bibliotheek van het Museum Plantin-Moretus schaft het museum zich elk jaar ook nieuwe publicaties aan voor de moderne bibliotheek om op de hoogte te blijven van nieuwe boekhistorische studies. Ze kunnen in onze leeszaal worden geconsulteerd. Wie graag een maandelijkse lijst ontvangt van die aanwinsten, kan dit via e-mail aan mij laten weten.Ga naar voetnoot16 Intussen is in het museum het project ‘Torad’ van start gegaan. Torad, het ‘Typografisch Ornamenten Repertorium van Antwerpse Drukkers 1541-1600’ probeert een repertorium samen te stellen van alle initialen en ornamenten die voorkomen in Antwerpse drukken van 1541 tot 1600 en kan voor het eerste werkjaar rekenen op financiële steun van de Vlaamse Gemeenschap. De bedoeling is om het project gedurende meerdere jaren voort te zetten en ook andere collecties van oude drukken bij het werk te betrekken. Meer nieuws hierover in de volgende jaargang van De Gulden Passer, wanneer de eerste resultaten beschikbaar zullen zijn. | |
[pagina 201]
| |
Martijn van Groningen
| |
Tessa van der WaalsDe naam van Tessa van der Waals komt al twintig jaar lang voor in de lijst van de Best Verzorgde Boeken van Nederland. Zij gaf de aanwezigenFoto MvG
een blik in de keuken en vertelde over haar inspiratiebronnen, ontwerpbeslissingen en mislukkingen. Terwijl ze nog druk bezig was twee flinke koffers boeken uit te stallen (‘Ik had jullie eigenlijk het liefst bij mij thuis uitgenodigd’), viel tussen al het mooie geweld het boekje Excercises for Health direct op. Dit kwam niet alleen door de knalgele omslag, maar ook door de foto van ‘The Iron Man’, een Indiase bodybuilder met een blik in de ogen die het midden hield tussen Arnold Schwarzenegger en Siddharta. Dit boekje had de spreekster meegenomen van de Frankfurter Buchmesse, toen India daar in 2006 het gastland was. De kwaliteit van de vormgeving was zo twijfelachtig (onder meer wat de afstemming tussen beeld en tekst en de papierkwaliteit betreft; daarnaast had het een dubieuze geplastificeerde omslag), dat Van der Waals dit boekje als een toonbeeld van eerlijke vormgeving had meegenomen. Hetzelfde gold voor een boek uit China, met op de omslag een ingekleurde foto van een leeuw waar het moiré van afspatte. Voor Tessa van der Waals is de tactiele beleving van een boek - hoe zwaar is het, hoe voelt het aan, hoe ligt het open (of, zoals ze het zelf treffend formuleerde, hoe slaat het onwelkom dicht) - van essentieel belang. Dat was dan ook de reden waarom ze naar eigen zeggen haar halve boeken kast had meegenomen: om aan de hand daarvan te illustreren welke boeken haar inspireren, op welke boeken ze trots is... en welke projecten mislukt zijn. Bij haar vormgeving maakt Van der Waals een onderscheid tussen drie soorten opdrachten: werk voor literaire uitgevers, kunstboeken voor galerijen en musea, en ten slotte vrij werk. Elk van deze drie opdrachten heeft zijn eigenaardigheden, die Van der Waals inzichtelijk besprak en met meegebrachte boeken illustreerde. Literaire uitgevers maken commerciële producten die zonder subsidies worden gemaakt en dus hun geld moeten opbrengen. Om de productiekosten te minimaliseren worden deze boeken op industriële wijze gedrukt, gebonden en verpakt. Veel vormgevers zouden dit marktsegment onder andere om deze reden graag overlaten aan anderen, maar Van der Waals ziet de beperkingen van industriële vervaardiging eerder | |
[pagina 202]
| |
als een uitdaging. Bovendien is ze van mening dat de mogelijkheden zich de laatste twintig jaar zodanig hebben ontwikkeld dat er ook op deze manier mooie boeken gemaakt kunnen worden. Illustratief voor wat industriële productie vermag is voor Van der Waals de Japanse boekvormgeving, waarbij men erin slaagt met veel subtiliteit zeer verfijnde boekjes af te leveren, óók in pocketformaat. Een Japanse staalkaart van kapitaalbandjes en leeslintjes die Van der Waals had weten te bemachtigen, onderstreepte het ruime assortiment waaruit de vormgever kan kiezen. De Japanse boekverzorging inspireerde haar onder meer bij de vormgeving van een dichtbundel van Pieter Boskma, waarbij ze voor de omslag iridiserend papier met dubbele foliedruk gebruikte. Een ander punt bij de vormgeving van literaire boeken is dat je als vormgever vaak alleen maar het omslag ontwerpt. Uitgevers kunnen op deze manier boeken in hun aanbiedingsprospectussen opnemen voordat ze echt volledig afgewerkt zijn. Er zijn redelijk wat grafisch ontwerpers die dergelijke opdrachten aan zich voorbij laten gaan omdat ze dan geen volledige controle hebben over de eenheid tussen de buiten- en binnenvorm. Tessa van der Waals niet, maar de aanbiedingsprospectussen die aan de basis liggen van deze werkwijze zijn haar wel een doorn in het oog. Haar belangrijkste bedenking heeft te maken met haar bezwaren tegen reproducties, die geen recht doen aan de keuzes die de vormgever heeft gemaakt. Daarbij speelt echter ook een rol dat sommige reproducties niet op schaal zijn en soms zelfs in de verkeerde kleuren worden afgedrukt. Toch zijn het wel de instrumenten waarmee de vertegenwoordiger langs boekhandelaars gaat. Alle moeite van de vormgever ten spijt is diens eenvoudige bedenking dat ‘groen niet verkoopt’ soms voldoende om een boek, puur op basis van de omslag, niet in de verkoop te nemen, of slechts in heel kleine hoeveelheden. Van der Waals' bedenkingen bij reproducties weerhouden haar er overigens niet van om incidenteel kunstboeken en tentoonstellingscatalogi vorm te geven voor onder meer kunstgaleries en musea. Hierbij is het voor haar een uitdaging om het ritme van een tentoonstelling in boekvorm vast te leggen met kunstwerken die per definitie niet de originelen zijn, en in bijna alle gevallen ook nog eens sterk verkleind zijn gereproduceerd. De derde categorie boeken die Van der Waals bespreekt, zijn boeken die zij in eigen beheer uitgeeft, buiten de gevestigde kanalen van de uitgevers om. Het gaat hier om boeken waarbij er een duidelijke noodzaak bestaat om de inhoud in boekvorm uit te geven - niet als webcontent of als een multimediale presentatie. Uit deze noodzaak vloeien ontwerpbeslissingen vaak logisch voort. Vaak is de ontwerpster bij dergelijke projecten betrokken vanaf het allereerste begin en gaat haar inbreng ook verder dan alleen maar het ontwerpen van omslag en binnenwerk, waardoor Van der Waals zich in deze gevallen eerder een ‘grafisch vormgever’ noemt dan een ‘ontwerper’. Een uitgave die Van der Waals onder de noemer ‘mislukking’ rangschikt, is het boek Dis van Marcel Möring (2006). Dit betekent niet dat ze haar eigen vormgevingsvoorstel bij nader inzien afkeurt, wel dat het boek uiteindelijk niet is uitgevoerd zoals zij dat had voorgesteld. Voor Dis, een inhoudelijk pretentieus en ook omvangrijk boek en de eerste roman van Möring sinds jaren, had zij een sobere, typografische omslag ontworpen waarin de letters dis doorliepen over de drie of vier mogelijke omslagvarianten. Op een licht kartonnen cassette was onder andere de barcode gedrukt. Door de overstap van Marcel Möring naar uitgeverij De Bezige Bij moest Van der Waals voor haar omslagontwerp, dat ze al met hand en tand bij Mörings vorige uitgever Augustus had verdedigd, opnieuw de directie warm krijgen - en dat is haar uiteindelijk | |
[pagina 203]
| |
niet gelukt. Uiteindelijk heeft ze het voor Dis ontwikkelde idee kunnen gebruiken voor een boek voor het Tilburgse museum voor hedendaagse kunst De Pont, Spreeksel/Sputterance. Teksten van en over René Daniëls. Hoewel puur typografische omslagen door boekhandelaars over het algemeen als nogal saai worden beschouwd, heeft Van der Waals daarvoor eigenlijk wel een lichte voorkeur, waarbij ze vaak kiest voor letters van het FontBureau. Ze gebruikte ze onder meer voor een aantal boeken van de voormalige burgemeester van Amsterdam, Ed van Thijn. Van der Waals eindigde met een belofte voor 2008. Na een eerdere samenwerking met Bart Moeyaert voor de bundel Verzamel de gedichten, was zij nu met een project bezig dat alle gedichten zou bevatten die Moeyaert tijdens zijn stadsdichterschap van Antwerpen had geschreven. Omdat dit ook het allerlaatste gedicht zou gaan bevatten, beloofde de definitieve uitgave van het boek bij de beëindiging van het stadsdichterschap op 15 januari 2008 nog een ware tour de force te worden. | |
Mathieu LommenIn de twintigste eeuw heeft Nederland door zijn avant-gardistische typografie een stevige reputatie opgebouwd. Mathieu Lommen, als collectie-specialistFoto MvG
verbonden aan de Bibliotheek Bijzondere Collecties van de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek, gaf een overzicht van de gebeurtenissen in de Nederlandse typografie de afgelopen honderd jaar. De ontwikkelingen die hebben geleid tot de brede internationale waardering voor het Nederlands grafisch ontwerp, begonnen bij de lezing ‘Logica in boekdruk’ die Jan-Willem Enschedé in 1904 hield in het Museum Plantin-Moretus. In deze lezing, die in 1907 bij Drukkerij Ipenbuur & Van Seldam in druk verscheen, werd de rechthoek als uitgangspunt voor alle vormgeving voorgesteld, omdat immers de rechthoek aan de basis ligt van alles in de drukkerij - van de vorm van het letterstaafje tot de vorm van het papier. In 1907 verscheen eveneens Het Drukkers Jaarboek, dat in feite als het eerste moderne boek kan worden beschouwd. De vormgeving was in handen van Sjoerd De Roos, een socialistische idealist met een sterk vooruitgangsgeloof en een van de eerste professionele ontwerpers bij de Lettergieterij Amsterdam. De Roos ontwierp in 1912 de Hollandsche Mediaeval en creëerde daarmee de eerste Nederlandse drukletter sinds Fleischmann ongeveer 200 jaar eerder. Illustratief voor de populariteit van deze letter was het feit dat tijdens de Tweede Wereldoorlog heel veel drukwerk in deze letter was gezet. Vele drukkerijen beschikten over deze letter, waardoor de herkomst van het drukwerk niet te achterhalen was. Het gros van de inzendingen voor de vijftig beste boeken van 1925 was eveneens in de Mediaeval gezet. Hendricus Theodorus Wijdeveld was van oorsprong architect, maar profileerde zich daarnaast eveneens als typograaf en was in die hoedanigheid hoofdredacteur en typografisch verzorger van het tijdschrift Wendingen. De vormentaal die in het tijdschrift werd gebruikt, was duidelijk geïnspireerd door architecturale elementen en ontwikkelde zich op zijn beurt tot een eigen stijl, de Wendingen-stijl of lijnenrichting, die bijzonder populair werd en zelfs werd onderwezen aan de Amsterdamse Grafische School. Andere moderne typografen die grote invloed hadden op het typografisch landschap in de jaren twintig waren Theo van Doesburg en Kurt Schwitters. De eenheid tussen tekst en beeld die zij nastreefden, probeerden ze te bereiken door voor de illustraties louter materiaal uit de zetkast te gebruiken. Een man die de typografie van de twintigste eeuw diepgaand heeft beïnvloed, is de Zwitser Jan Tschichold, die met zijn Handbuch für zeitgemäss Schaffende uit 1928 en zijn Typographische Gestaltung uit 1935 de | |
[pagina 204]
| |
modernistische typografie een nieuw theoretisch kader heeft gegeven. De ‘wind of change’ die Wendingen en Tschicholds Neue Typographie brachten, bereikte echter niet het Haarlem waarin Jan van Krimpen werkzaam was. Zijn typographie calviniste bleef klassiek en behoudend. Opvallend is diens extreem perfectionisme, dat Lommen onder andere illustreerde aan de hand van werktekeningen van de Cancelleresca Bastarda, waarop geen strookje dekwit te zien is - hoewel dit ook zou kunnen betekenen dat hij correcties heeft doorgevoerd door papier weg te krassen. De Cancelleresca Bastarda werd een zeer populaire letter, maar was door alle fragiele uitsteeksels wel heel kwetsbaar. Alle corpsaanpassingen daarin zijn overigens doorgevoerd door zijn trouwe medewerker Hendrik Clewits. Een van de laatste opdrachten die Van Krimpen heeft uitgevoerd, is de typografie van het Nationaal Oorlogsmonument op de Dam in Amsterdam. Jammer genoeg is de spatiëring op het monument vrij slecht. Mathieu Lommen en Jan de Jong van Uitgeverij De Buitenkant speculeerden over wat hiervan de reden kon zijn: misschien kwam het omdat Van Krimpen op allerlei kleine steentjes werkte, die pas later werden samengevoegd tot een groter geheel. De Jong wist daarnaast te zeggen dat er oorspronkelijk een fout in de tekst stond die later is gecorrigeerd - pas tijdens zijn eigen lezing vond hij daarvoor in het boek Alles behalve plat het bewijs. Van Krimpen was een van de weinige idolen van Helmut Salden, die dan ook eerder klassiek werk maakte. Hij was een man met een moeilijk karakter, die vooral bekend is geworden door zijn kalligrafische omslagen voor de Russische Bibliotheek van Uitgeverij G.A. van Oorschot. Vanaf 1945 was Willem Sandberg directeur van het Stedelijk Museum in Amsterdam. Naast de beleidsmatige kant van zijn werk hield hij zich als grafisch ontwerper ook bezig met de vormgeving van drukwerken die het museum uitgaf, zoals tentoonstellingscatalogi. Kenmerkend voor zijn werk waren pakpapier, gescheurde letters en figuren, waarmee hij uiting gaf aan zijn overtuiging dat ‘het niet allemaal zo strak’ hoefde te zijn en dat het er best wat vriendelijker mocht uitzien. Tussendoor toonde Lommen enkele onconventionele werken van de vooruitstrevende Charles Jongejans, maar merkte daarbij op dat hij diens talent niet bijzonder noemenswaardig vond. De veelbetekenende blikken die hij uitwisselde met Tessa van der Waals ontgingen niemand, maar zij besloot wijselijk niet op deze provocatie in te gaan. Over Harry Sierman zou Anthon Beeke gezegd hebben: ‘Harry is de enige vormgever die ik ken die zijn opdrachtgevers kiest op hun bereikbaarheid met de fiets.’ Sierman was zeer perfectionistisch en kon erg lang over de vormgeving van een boek doen, waardoor hij de naam had duur te zijn. Lommen toonde enkele slides met schetsen van Sierman en vroeg zich daarbij luidop af of deze, gezien hun grote mate van detail en hun uitbundig kleurgebruik, nog wel als schetsen kunnen gelden, en of ze niet als kunstwerken op zich gezien zouden moeten worden. Lommen toonde vervolgens de bekende foto van Philip Mechanicus waarop de vijf Nederlandse letterontwerpers van dat moment poseren voor de camera. Onder hen Gerard Unger en Bram de Does. Hoewel deze laatste al jarenlang werkzaam was geweest bij Enschedé & Zn in Haarlem en dus in de boeken- en drukkerijwereld actief was, heeft hij zijn eerste letterontwerp pas op relatief late leeftijd gemaakt. De Trinité die hij in 1982 ontwierp was wel onmiddellijk een schot in de roos en werd een bijzonder succesvolle letter. Gedurende zijn loopbaan had hij zijn ogen goed de kost gegeven. Uit de ontwerptekeningen die er nog van de Trinité bestaan, blijkt dat ook De Does wel wist wat hij wilde: net als later bij de Lexicon is er in zijn ontwerptekeningen nauwelijks dekwit te zien. | |
[pagina 205]
| |
Het komt daarnaast zelden voor dat een eerste letter meteen een (commercieel) succes is. Ook in dat opzicht was de Trinité uniek. Hij werd al snel veel gebruikt in boeken en (in Zweden) op melkpakken. De vraag van Van Dale Lexicografie om de Trinité te mogen toepassen in een nieuwe reeks woordenboeken, leidde, omdat deze letter nog niet digitaal beschikbaar was, tot een tweede ontwerp van De Does, dat in 1992 gereed kwam: de al genoemde Lexicon. De Does' belangrijkste boek is ongetwijfeld Typefoundries in the Netherlands (1978); een vertaling van een boek van Charles Enschedé uit 1908. Dit nogal omvangrijke boek noemt hij zelf een ‘excunabel’, omdat het boek volledig met loden zetsel in hoogdruk is geproduceerd - een techniek die voor het zetten van boeken op dat moment al niet meer gangbaar was. Een van de laatste klassieke vormgevers is Brigitte Slangen, die als afgestudeerde neerlandica bij een aanvullende opleiding grafische vormgeving problemen kreeg met haar docenten. Haar ontwerpen zouden niet vernieuwend genoeg zijn, maar ze is nu vrij succesvol met omslagen voor vooral literaire uitgeverijen. Ten slotte mag Gerrit Noordzij niet onvermeld blijven. Als ontwerper is zijn betekenis misschien beperkt, als theoreticus van het typografisch ontwerpen daarentegen des te groter. Zijn lessen lettertekenen aan de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten in Den Haag zijn legendarisch, maar leiden volgens Lommen wel tot een soort Haagse eenheidsworst, die bovendien internationaal weinig weerklank vindt. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Arnhemse school, waarvan onder meer Fred Smeijers en Martin Majoor deel uitmaken. Hun letters worden ook buiten Nederland veel gebruikt. | |
Jan de JongTwee jaar geleden bestond de combinatie van Uitgeverij De Buitenkant, Offsetdrukkerij Jan de Jong en Zetterij Chang Chi Lan-Ying 25 jaar. DitFoto MvG
was de aanleiding voor een jubileumtentoonstelling in de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam met een bijbehorende viering. Het proefnummer van het onvolprezen uitgeverijtijdschrift ‘Uitgelezen boeken’ verscheen echter al in 1977, waardoor het tijdschrift (en daarmee de uitgeverij?) in 2007 al 30 jaar bestaat. Later op de middag bleek dat De Jong niet de enige was die met een dubbele telling van kroonjaren zijn voordeel wilde doen. Terwijl de uitgeverij op dit moment behoorlijk succesvol is en diverse boeken die het huis hebben verlaten in de prijzen zijn gevallen, is het beeld dat De Jong schetst van de vroege jaren tachtig heel anders. De aanschaf van de quadritek in 1982-1983 - waarover Van Krimpen zei dat deze zo'n mooie, ronde Bembo had - was vanuit financieel oogpunt geen succes door de ongeveer gelijktijdige opkomst van de Mac. Nog vóór het apparaat was afgeschreven kon het al bij het grof vuil. Hoewel de uitgeverij in deze periode ook enkele succesvolle uitgaven maakte, scheurde De Jong in deze periode bijna zijn broek aan een Moluks kookboek. Niet alleen waren de zwart-witfoto's van een zodanige kwaliteit dat de gebakken banaan en de gehaktballetjes op iets heel anders leken, maar ook werd slechts ongeveer de helft van de totale rekening van een kleine dertigduizend gulden betaald. De uitgeverij kon dergelijke miscalculaties echter overleven doordat de zetterij wél geld opleverde. Interne financiering door het zet- en drukwerk in eigen beheer uit te voeren, is nog altijd een manier om de kosten zoveel mogelijk onder controle te houden. Maar het succes kwam, al is het zelfs voor de uitgevers niet altijd duidelijk geweest waar dat aan lag. Er is een categorie must-reads, die om deze reden ook goed blijven verkopen. Hiertoe behoren onder meer Stanley Morisons Grondbeginselen der typografie, Eric Gills Een verhandeling | |
[pagina 206]
| |
over typografie en De proporties van het boek van Jan Tschichold. Van De grafisch ontwerper en zijn bagage, waarin wordt beschreven over welke vaardigheden en kennis een succesvol ontwerper zou moeten beschikken, is na de eerste druk ook de tweede druk volledig uitverkocht. Dat dit boek zo populair zou worden, kwam ook voor De Jong als een verrassing. Het eerste boek dat Uitgeverij De Buitenkant volledig in eigen beheer uitbracht, was in 1989 Alles behalve plat van Charles Jongejans. In 1990 viel dit boek in de prijzen bij de Best Verzorgde Boeken. Over de reeds door Mathieu Lommen behandelde Lexicon vertelde De Jong dat de ontwikkeling ervan in 1992 in het uiterste geheim plaatsvond. Tijdens het ontwerpproces liet Bram de Does bij De Jong enkele proefpagina's op a3 drukken. Enkele dagen later had De Jong een afspraak met een journalist van De Volkskrant. In de marge van het interview, terwijl De Jong de bewuste journalist een kleine rondleiding door de drukkerij gaf, vroeg deze belangstellend of De Jong op het moment ‘nog met iets leuks bezig’ was. Enthousiast antwoordde hij hierop dat hij een paar dagen geleden drie a3-proefpagina's van een nieuwe letter voor de Van Dale-woordenboeken had gedrukt - een quote die de journalist dankbaar in zijn artikel gebruikte. Van Dale Lexicografie riep daarop alle redacteuren terug van vakantie in een buitengewone werkvergadering en het besluit om het hele project af te blazen was bijna genomen. De ontnuchterende opmerking van een van de redacteuren dat in zo'n krant ‘morgen toch de vis wordt verpakt’ heeft uiteindelijk het hele project gered. Een van de eerste keren dat de Lexicon gebruikt werd buiten de woordenboeken was in het miniatuurboekje Dutch Windmills van Uitgeverij De Buitenkant, dat afdrukken van glasplaatnegatieven van Hollandse molens bevat. Miniatuurboekjes zijn voor uitgevers de grootste uitdagingen, omdat eventuele fouten direct opvallen. Een van de recentere boeken waarin de Lexicon gebruikt werd, is het boek van Elly Cockx-Indestege, Fernand Baudin. Typograaf, dat in 2002 naar aanleiding van diens tachtigste verjaardag verscheen in samenwerking met zowel Nederlandse als Belgische partners. Over dit boek vertelt De Jong met een glimlach dat tijdens Baudins verjaardag alle visite op een gegeven moment met een boek over ‘opa’ rondliep - hij had natuurlijk wel een doosje meegenomen. De najaarsaanbieding 2007 van Uitgeverij De Buitenkant bestond volledig uit coproducties. In deze geest sloot De Jong af met het voorstel om het boek van Maurits Sabbe, De Meesters van de Gulden Passer (1937) opnieuw uit te geven. Iets voor een samenwerking met het Plantin Genootschap? | |
Just EnschedéDe Nederlandse verkiezing van de Best Verzorgde Boeken is de oudste van Europa. De eerste verkiezing vond plaats in 1926 en beoordeelde de boekproductie van het jaar daarvoor. In 2001 bestond de verkiezing dus 75 jaar, maar aangezien er onder andere tijdens de oorlog geen jurering was, werd in 2007 de 48ste jurering gedaan. Deze dubbele telling biedt perspectieven voor een nieuw jubileummoment in 2009. De Stichting Best Verzorgde Boeken is een samenwerking tussen de Grafische Cultuurstichting (die drukkers vertegenwoordigt), de uitgevers en boekverkopers in de vorm van de Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek (cpnb) en de vormgevers (Beroepsorganisatie Nederlandse Ontwerpers). Van de 17000 nieuwe titels die per jaar in het Nederlandse taalgebied verschijnen, krijgt de Stichting er ongeveer 400 ter beoordeling ingezonden. De jury, die bestaat uit vijf leden (twee ontwer- | |
[pagina 207]
| |
Foto MvG
pers, een drukker, een uitgever en een wisselend profiel), kiest hieruit met kritische blik ongeveer 30 exemplaren, die samen de Nederlandse inzending voor de verkiezing van ‘Die schönsten Bücher aus aller Welt’ tijdens de Leipziger Buchmesse vormen. Als directeur van de Stichting houdt Just Enschedé de boekproductie het hele jaar wel in de gaten, zodat hij eventueel een bepaald boek alsnog kan suggereren wanneer hij merkt dat het niet werd ingezonden en het naar zijn mening wel een kanshebber is. Dat het Nederlandse ontwerp internationaal gewaardeerd wordt, bleek opnieuw in 2006, toen Nederlandse producties zeven van de in totaal veertien beschikbare prijzen mee naar huis namen. Opvallend hierbij is de grote beheersing van het typografisch idioom door jonge generaties, die dat echter wel op hun eigen voorwaarden toepassen. Een belangrijke ontwikkeling die Enschedé vaststelt, is de toenemende visualisering. In boekverzorging vertaalt zich dit in een strakke scheiding tussen tekst en beeld in plaats van de combinatie ervan (illustratie met bijschrift). Dit komt onder andere tot uiting in Broedplaats Europoort v/h ‘De Beer’ (selectie 2005) waarin de scheiding tussen beeld en tekst in extremis is doorgevoerd, maar waaruit, ondanks het feit dat het boek uit allemaal losse katernen bestaat, toch een doordacht concept spreekt dankzij de doorlopende paginering. Een andere ontwikkeling op dit vlak is het toenemend gebruik van infographics. Een sterk voorbeeld hiervan, dat ook in 2005 in de prijzen viel (zowel in Nederland als in Leipzig), was de Metropolitan World Atlas. In dit boek worden diverse parameters van steden of stedelijke gebieden op een visueel aantrekkelijke manier gepresenteerd door het gebruik van de kleur oranje voor het actuele percentage en een vernislaag eronder die 100% aangeeft. Om een visueel consistent geheel te creëren, werden alle kaarten die voor dit boek zijn gebruikt, volledig herwerkt. Als een extreme vorm van de scheiding tussen beeld en tekst toonde Enschedé Gloed (selectie 2005) waarin, buiten enkele verplichte vermeldingen in het voorwerk, helemaal geen tekst voorkomt. De schooltuin. 100 jaar schooltuincultuur in Nederland is een boek (bekroond in 2004) waarvan de jury de visualisering heeft gekarakteriseerd als ‘mtv-ritmiek’, maar dat (desondanks?) een zekere gelaagdheid heeft meegekregen. Niet alleen spreekt er uit de foto's een groot plezier in het hebben van of het werken in een schooltuin, ook worden er recepten gegeven met schooltuingroenten en bieden tekstjes achtergrondinformatie. Een andere tendens die Enschedé constateert, is dat boeken - vooral romans - steeds dikker worden sinds ze op de computer worden geschreven. Waar een boek vroeger maximaal 200 à 250 pagina's bevatte, wordt dat tegenwoordig nogal dun gevonden en haalt een boek wel vaker 600 pagina's. Dat is verrassend als je weet dat auteurs door het toegenomen belang van beelden veel minder hoeven te beschrijven: lezers hebben veel meer beelden in het geheugen om bij aan te haken. Een interessant voorbeeld dat deze tendens lijkt te ondersteunen is Finnegan's Wake, een heruitgave van de klassieker van James Joyce uit 2001 (bekroond in 2002), die bijna 700 pagina's telt. De realiteit is echter anders: dit boek bevat op de linkerpagina de (onvertaalbaar geachte) originele tekst in het Engels, en op de rechterpagina de Nederlandse vertaling. Het bijzondere aan dit boek, tevens de reden waarom het is bekroond, is dat de Nederlandse vertaling perfect synchroon loopt met de originele tekst in het Engels, en dat 700 pagina's lang. De kunstgrepen die hiervoor zijn toegepast, zoals handmatige afspatiëring en de toepassing van de Trinité Wide voor het Engels en van de Trinité Narrow voor het wijderlopende Nederlands, zijn zo subtiel toegepast dat deze voor het ongeoefende oog niet of nauwelijks zichtbaar zijn. | |
[pagina 208]
| |
Een tendens die Tessa van der Waals al had aangestipt en die ook Just Enschedé ziet, zijn de toenemende mogelijkheden die de industriële boekproductie biedt. Er kan op dunner papier gedrukt worden (het fotoboek Why Mister, Why? Geert van Kesteren, Irak 2003-2004) en het door elkaar gebruiken van verschillende papierbreedtes is bijvoorbeeld gemakkelijker (de catalogus van de Best Verzorgde Boeken 2005). Door het algemeen gebruik van vijfkleurenpersen is het daarnaast eenvoudiger om in fullcolourdruk een vijfde steunkleur te gebruiken. Als vijfde kleur wordt ook wel eens vernis gebruikt, waardoor je mooie effecten kunt bereiken als in de eerder besproken Metropolitan World Atlas, of effecten als in een uitgave van het Stedelijk Museum, waarin de bijschriften in vernis óp de foto gedrukt zijn (terug naar de integratie van tekst en beeld?). Een laatste gevolg van de technische vooruitgang is dat er in boekverzorging heel nieuwe dingen gedaan kunnen worden. Een goed voorbeeld hiervan is het boek Murmur. Orbus (Ellen Gallagher) van Irma Boom, waarin zij in de rug magneetjes heeft laten verwerken die van de serie bijna als vanzelf één geheel maken.
Tijdens het tweede ‘zomertyposium’ van Initiaal kwamen zowel het recente verleden als de actualiteit en de toekomst van typografie en vormgeving ruimschoots aan bod. Dat deze onderwerpen behandeld werden in een museum dat gewijd is aan de oude typografie en in de context van het Plantin Genootschap en zijn oudstudentenvereniging, stond garant voor een inspirerende en druk bijgewoonde studiedag, waarvan iedereen hoopte dat dit niet de laatste zou zijn.
Meer informatie over het Plantin Genootschap en de oudstudentenvereniging Initiaal op www.plantingenootschap.be |
|