De Gulden Passer. Jaargang 85
(2007)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |
Michiel Verweij
| |
[pagina 22]
| |
verzamelwerk, een encyclopedie, maar bovendien stond Peraldus nagenoeg buiten het gelijktijdig discours. Dat blijkt al uit de zeer geringe invloed van Aristoteles in Peraldus' Summae. Peraldus lijkt zo meer tot de oudere patristische Latijnse traditie te behoren en eerder een tijdperk af te sluiten dan iets nieuws te bieden. Maar in de middeleeuwen dacht men er anders over. Zijn werk werd buitengewoon gewaardeerd. Het aantal van circa 400 bewaard gebleven handschriften doet duizelen als men de niet bewaarde daaraan toevoegt. De grootste aantallen handschriften in de middeleeuwen voor individuele werken, zoals de Bijbel of de Etymologiae van Isidorus van Sevilla, liggen rond de 1000 bewaarde exemplaren, waarbij dient opgemerkt dat dit aantal zich over veel meer eeuwen uitstrekt dan Peraldus. Opvallend is in dit alles, zoals verderop nog betoogd zal worden, dat de meeste handschriften die we nog kennen, in abdijen van contemplatieve orden moeten worden gesitueerd. Daarnaast konden verschillende exemplaren tot privé-gebruik of -bezit worden getraceerd. Universitaire milieus waren dan weer minder gevoelig voor het werk (vermoedelijk door het niet-academische karakter ervan dat eerder op de Latijnse patristische traditie stoelt dan op de toen actuele discussie rond de Ethica van Aristoteles), al bezat de Parijse Sorbonne wel enkele exemplaren, steeds schenkingen van oud-studenten. Die laatste exemplaren kwamen dus opnieuw uit de privésector. De Nederlanden lijken op het eerste gezicht een minder actieve rol te hebben gespeeld in de Peraldiaanse traditie. In de huidige Benelux zijn nog slechts acht handschriften bewaard, waarvan één een recente aanwinst van vermoedelijk Duitse herkomst is. Daartegenover staat echter, zoals nog zal blijken, dat juist hier een verkorte versie werd vervaardigd, die een beperkt succes kende. Maar acht handschriften is niet veel. Als men bedenkt dat de middeleeuwse handschriftencollectie van de Koninklijke Bibliotheek van België in Brussel tot de vijf grootste ter wereld gerekend wordt, steken de zes handschriften van Peraldus’ Summa de virtutibus toch wat schril af tegen de aantallen in net iets kleinere bibliotheken als München (29) of Praag (27). In München komt de typische populariteit van dit werk in het midden van de vijftiende eeuw in Zuid-Beieren tot uiting, terwijl bijna alle handschriften in Praag verkorte versies bevatten, met name van een variant die eigen is aan Bohemen en Oostenrijk. Maar dit verklaart nog niet het relatief geringe aantal in Brussel: misschien hangt dat samen met een achteruitgang van de meeste oude abdijen die juist de grootste ‘afnemers’ waren elders in Europa, tegenover het stedelijk milieu. Feit is dat de grote Brabantse abdijen als Park en Gembloers in de Brusselse collectie wel degelijk zijn vertegenwoordigd met een Peraldusexemplaar. Misschien is de geschiedenis van de collectie in Brussel wel de grootste verklaring. De Bourgondische hertogen en hun opvolgers zullen weinig belangstelling hebben gehad voor dit werk. Als dan in de achttiende en begin negentiende eeuw enkele abdijbibliotheken naar Brussel worden overgebracht, belanden genoemde exemplaren in de collectie, maar in het algemeen zijn er minder abdijen in Brussel vertegenwoordigd dan in München. In het onderstaande wordt eerst dit werk van Peraldus voorgesteld, waarna op de handschriftelijke overlevering wordt ingegaan. Een tweede deel bestaat dan uit een gedetailleerde beschrijving van de in België bewaarde handschriften van de Summa de virtutibus. Een korte notitie met vermelding van de handschriften in de Benelux van Peraldus' Summa de vitiis, alsmede het handschriftenbezit in Noord-Frankrijk (immers cultureel en historisch deel van de Nederlanden en er nauw mee verbonden) besluit dit artikel. | |
[pagina 23]
| |
Guilelmus Peraldus en zijn Summa de virtutibusGuilielmus Peraldus stamde uit de Ardèche en werd dominicaan in Lyon. Hij is ook een tijdje prior van het dominicanerklooster van Lyon geweest. Hij schreef verschillende werken, zoals een cyclus preken bij de epistellezingen voor het hele kerkelijk jaar of een tractaat over de opvoeding van vorsten (De eruditione principum), maar zijn voornaamste werken blijven de twee Summae. De Summa de vitiis is het oudste van de twee en werd vermoedelijk in de vroege jaren 1230 geschreven. De Summa de virtutibus, waar het in het vervolg over zal gaan, is iets jonger en werd in ieder geval geschreven vóór 1248. Het oudste handschrift is gedateerd in 1249 (Lyon, Bibliothèque municipale, ms. 678). Zoals uit de titels al blijkt, zijn Peraldus' werken in het Latijn geschreven. Hoewel nogal wat catalogi van handschriften de neiging hebben om deze twee werken als één enkele titel te beschouwen en zo zelfs voor een van de twee Summae alleen te verwijzen naar de Summa de virtutibus et vitiis, is dat toch pertinent onjuist. De meeste handschriften bevatten slechts een van de twee, handschriften met beide werken samen zijn veel zeldzamer. Bovendien valt ook op dat de handschriften die ze toch alle twee bevatten, vaak sporen in de productie vertonen waaruit blijkt dat de twee teksten in een afzonderlijke campagne zijn geschreven, ook al was de kopiist dezelfde. Zulke sporen zijn onder meer de wijze van versiering van de initialen of de aanwezigheid van rubriek. Soms gaat het nog wat verder. Het gebruik van koptitels is frequent in middeleeuwse handschriften, maar komt zeker niet in alle manuscripten voor. Er bestaan handschriften van Peraldus, waarin de Summa de vitiis wél koptitels heeft, maar de Summa de virtutibus niet. Veel middeleeuwse handschriften hebben geen eigentijdse foliëring, maar wanneer ze deze wel hebben, ziet men vaak dat de twee Summae een eigen telling dragen. Het was namelijk de gewoonte, niet om het aantal folio's van het handschrift te tellen, maar het aantal bladen van een bepaald werk. Uiteraard kwam dit ook overeen met de praktijk dat inbinden en schrijven twee geheel verschillende activiteiten waren: de samenstelling van de uiteindelijke codex werd niet door de kopiist bepaald, maar door de eigenaar. Deze materiële aanduidingen worden versterkt door de verwijzingen die Peraldus zelf geregeld in zijn Summa de virtutibus naar de Summa de vitiis maakte (maar nooit andersom), zodat duidelijk vaststaat dat de twee werken wel zeker als twee afzonderlijke werken beschouwd moeten worden. Opbouw en structuur van de twee Summae zijn dan ook niet gelijk en hebben geen verband met elkaar, met andere woorden: Peraldus construeert zijn uiteenzetting over de deugden als een zelfstandig betoog en plaatst de deugden niet systematisch tegenover de ondeugden. Vanaf het moment dat de beide werken in druk verschenen, werden ze wel aan elkaar gekoppeld en samen onder één titel afgedrukt. Daarmee ontstond dus een samenhang en zelfs een ineenvloeiing van deze twee werken die veel intenser was dan in de middeleeuwse handschriftelijke overlevering het geval is. Een mooi voorbeeld van deze situatie vindt men in de handschriften van de twee Summae in de Koninklijke Bibliotheek van België te Brussel. Vier bevatten beide Summae, twee alleen de Summa de virtutibus en drie alleen de Summa de vitiis. De handschriften die slechts één van beide Summae bevatten, kunnen niet met elkaar in verband gebracht worden, noch wat de productie betreft, noch wat de herkomst aangaat, en zijn dus mogelijk geïsoleerde producten. De Summa de virtutibus bestaat uit vijf delen van ongelijke lengte, voorafgegaan door | |
[pagina 24]
| |
een inhoudstafel en een proloog. Na een eerste sectie ‘over de deugd in het algemeen’ (de virtute in communi), volgen de twee grootste en voornaamste afdelingen, ‘over de theologale deugden’ (de virtutibus theologicis) en ‘over de kardinale deugden’ (de virtutibus cardinalibus), die samen ruwweg 4/5 van het werk in beslag nemen. Het laatste vijfde wordt gevuld met de delen ‘over de gaven’ (de donis) en ‘over de zaligheden’ (de beatitudinibus). De ‘gaven’ zijn de gaven van de Heilige Geest, zoals godsvrucht, terwijl de uiteenzetting over de zaligheden het stramien volgt van de zaligsprekingen uit de Bergrede van Christus (Mattheus 5:3-12). Binnen elk van deze hoofddelen (partes of ‘delen’ genaamd) vindt men na enkele algemene beschouwingen verschillende traktaten of tractatus, overeenkomend met elk van de onderdelen die binnen die categorie vallen, dus een traktaat over het geloof, de hoop en de liefde, alsmede een traktaat over de voorzichtigheid, de gematigdheid, de kracht en de rechtvaardigheid. Deze traktaten zijn steeds op dezelfde manier opgebouwd. Eerst wordt een definitie gegeven (descriptio), dan wordt de desbetreffende deugd ‘aanbevolen’ (de commendatione prudentie etc.), waarna nog volgen beschouwingen over het nut, over de verschillende onderdelen en over de elementen die zich tegen de desbetreffende deugd opstellen om deze te bestrijden (de adversantibus prudentie etc.). Na een algemene uiteenzetting over de titeldeugd volgt een reeks ‘onderdeugden’ die bij die deugd zijn ondergebracht. Zo vindt men bij de kracht (fortitudo) ook de standvastigheid (constantia) of bij de rechtvaardigheid (iustitia) ook een lange uiteenzetting over het gebed (oratio), de vasten (ieiunium), de barmhartigheid (misericordia) en dergelijke zaken die voor ons moeilijk met het begrip iustitia in verband kunnen worden gebracht. De secties over de drie theologale deugden zijn min of meer even lang, maar bij de kardinale deugden loopt de verhouding enigszins mank: prudentia is het kortste, waarna in steeds langere tekst volgen temperantia, fortitudo en iustitia. De Summa de virtutibus omvat gemiddeld 250 folia, waarvan de kardinale deugden er 90 tot 100 vullen. Prudentia komt op ongeveer 10, iustitia op ongeveer 40 folia. De tekst zelf is vooral een aaneenschakeling van citaten en definities die zelf ook vaak weer citaten zijn. Dat komt uiteraard ook overeen met de intentie van het werk: de Summa de virtutibus is niet bedoeld als een originele beschouwing, maar als een overzicht van al wat men al weet en wat ergens over deugden gevonden wordt. Peraldus presenteert zijn definities grofweg op twee manieren. Ofwel geeft hij een omschrijving die hij dan met een of meer citaten staaft, ofwel biedt hij een citaat als basistekst die hij dan met andere citaten aanvult. Zijn tekst is dan ook eerder een lappendeken van citaten dan een eigen tekst. De citaten uit iets oudere bronnen identificeert hij meestal zelf: Bijbelpassages, klassieke Romeinse auteurs, kerkvaders en van de recentere middeleeuwse auteurs Bernardus van Clairvaux. Onder de kerkvaders staan Augustinus en Gregorius de Grote op de eerste plaats, bij de klassieke Romeinse auteurs zijn dat Cicero, Seneca, Macrobius en Boethius. Interessant is de slechts spaarzame aanwezigheid van Aristoteles. Enkele citaten worden aan hem toegeschreven, maar deze blijken niet altijd te traceren in de bekende vertalingen van de Griekse filosoof. Op het moment dat Peraldus schreef, was men druk bezig om Aristoteles in het Latijn te vertalen en werd hij in toenemende mate de spil van het academisch onderwijs, maar bij Peraldus is daar minder van te merken. In die zin sluit Peraldus eerder aan bij de iets oudere cultuurfase waarin Augustinus en de Latijnse traditie voornamer waren. Binnen deze Romeinse traditie zijn - zoals boven vermeld - twee ‘klassieke’ auteurs en twee laat-antieke met name van belang. Macrobius schreef een commentaar op Cicero's | |
[pagina 25]
| |
Somnium Scipionis, een passage uit diens De republica; de geboren Romein Boethius († 526) is in de eerste plaats bekend vanwege zijn De consolatione philosophiae, waarin hij vrouwe Philosophia ten tonele voert om hem in de gevangenis tot berusting en inzicht te brengen. Van de filosoof Seneca (4 v.C.-65) worden passages uit zijn ‘Brieven’ geciteerd, terwijl van de redenaar en filosoof Cicero (106-43 v.C.) vooral drie werken geciteerd worden, zijn De officiis en twee theoretische handleidingen voor de welsprekendheid, De inventione, en de Rhetorica ad Herennium die inmiddels is ontmaskerd als niet-ciceroniaans. Deze twee retorische werken dienden in de middeleeuwen als grondslag voor het onderwijs in de welsprekendheid, maar werden ook voor andere onderwerpen geëxcerpeerd. Het gaat steeds om werken die in de middeleeuwen ruime verspreiding vonden (in tegenstelling tot andere werken die pas door het humanisme in de veertiende en vooral de vijftiende eeuw van onder het stof werden gehaald, zoals bijvoorbeeld de brievenverzamelingen van Cicero) en die in die zin representatief zijn voor wat men in de middeleeuwen aan klassiek proza kende en las. Vermoedelijk heeft Peraldus niet zelf al zijn citaten verzameld, maar ook lustig gekopieerd uit bestaande verzamelingen van citaten of florilegia. Dat geldt met name voor een aantal citaten uit Seneca, waar hele passages sterk zijn ingekort, maar het is nog niet mogelijk gebleken een specifiek florilegium te identificeren. Illustratief in dit opzicht is de wijze waarop Peraldus omgaat met een anoniem werk, het Moralium dogma philosophorum (12de eeuw). Dit werk biedt, net als Peraldus, een geordende verzameling omschrijvingen, geïllustreerd met citaten, maar wel van minder brede opzet. Bovendien valt in het Moralium dogma de afwezigheid van christelijke (bijbelse of patristische) bronnen op: bij Peraldus lijkt het zelfs de gewoonte om elk hoofdstuk in ieder geval te beginnen met een christelijk citaat, ook al zijn de profane ontleningen soms inhoudelijk belangrijker. Het laatste hoofdstuk van de sectie over de fortitudo bij Peraldus (over de grootmoedigheid, magnificentia) blijkt bij analyse volledig aan het Moralium dogma te zijn ontleend, althans wat het kader van definities betreft, dit (uiteraard) zonder bronvermelding. Opvallend is nu dat Peraldus slechts enkele citaten uit het Moralium dogma (dat wil zeggen: citaten die ook in het Moralium dogma als zodanig herkenbaar zijn gemaakt door verwijzing naar de bron of aanduiding dat het om een citaat gaat) overneemt. De meeste laat hij achterwege, terwijl hij nieuwe toevoegt, onder meer (maar niet uitsluitend) uit christelijke auteurs en de Bijbel. Nu wil het lot (want van toeval te spreken zou hier misplaatst zijn) dat het Moralium dogma al enkele citaten, voornamelijk uit Cicero, in de kadertekst opneemt (en dus niet als citaat kenbaar maakt). Deze citaten zijn door Peraldus braaf gekopieerd, zonder bronvermelding en waarschijnlijk zonder dat hij zich realiseerde dat het om citaten ging, anders zou hij ze in overeenstemming met zijn gewone manier van werken wel geïdentificeerd hebben. | |
Verspreiding van een middeleeuwse bestsellerPeraldus' werken bleken een succes: men kan rustig het woord bestseller op de twee Summae toepassen. Tussen circa 1468 en 1668, respectievelijk het jaar van de eerste en de laatste druk, verschenen er 38 edities. Daarnaast staat de handschriftelijke overlevering.Ga naar voetnoot3 Op dit | |
[pagina 26]
| |
moment zijn er 396 manuscripten met de Summa de virtutibus bekend. Bovendien zijn nog tal van bibliotheken onvoldoende ontsloten, zodat er ongetwijfeld nog meer handschriften met deze tekst zullen opduiken. Ik ben vertrokken van de bestaande lijsten voor de werken van Peraldus van Dondaine en Kaeppeli, die ruim 300 handschriften voor deze Summa vermelden. Enkele daarvan zijn abusief gebleken, maar ik heb door verder onderzoek in catalogi de lijst kunnen uitbreiden tot genoemd aantal. Mijn volledige lijst telt 473 manuscripten, waarvan 68 niet de Summa de virtutibus bevatten (en dus geschrapt moeten worden) en 9 een tekst die door sommige auteurs als een verkorting van Peraldus' tekst wordt beschouwd en door andere juist niet. Niet alle handschriften geven namelijk de volledige tekst: er zijn ook verkorte versies bij, abbreviationes. Met dit aantal manuscripten behoort Peraldus tot de top. Verreweg de meeste middeleeuwse teksten zijn in een veel kleiner aantal tot ons gekomen. De geografische verspreiding omvat de kern van het middeleeuwse Europa. Met name Frankrijk, Duitsland, Oostenrijk, Tsjechië en Italië zijn belangrijke gebieden voor de Peraldusverspreiding. Engeland volgt met een beduidend lager aantal. De vooraanstaande plaats van Tsjechië wordt bepaald door het belang van het laatmiddeleeuwse Praag. Het Iberisch schiereiland levert op dit moment tamelijk weinig handschriften van Peraldus, maar dit kan ook een gevolg zijn van onvoldoende ontsluiting van de Spaanse en Portugese bibliotheken. De ontsluiting van het handschriftenbestand is eigenlijk nog in volle gang en juist de grootste bibliotheken (Londen, Parijs, Wenen, München, Vaticaan) hebben ontstellend beknopte catalogi, vaak niet meer dan inventarislijsten met één of twee regels per handschrift. Wat dat betreft, is de Koninklijke Bibliotheek in Brussel met zijn catalogus van Van den Gheyn een uitzondering. De laatste decennia is men in verschillende landen, onder meer in Duitsland en Oostenrijk, bezig om systematisch catalogi uit te geven, maar de aandacht gaat daarbij eerst naar kleinere verzamelingen, zoals kloosterbibliotheken. De grote bibliotheken hebben bovendien nog als nadeel dat heel wat handschriften daar beland zijn als gevolg van een schenking van een privéverzamelaar, zodat de verdere herkomst vaak onduidelijk is, terwijl het ook kan gebeuren dat die handschriften van verdergelegen streken afkomstig zijn. Zo is de New British Library in Londen wel zeker een van de grote bibliotheken voor Peraldus, maar nogal wat handschriften daar komen eigenlijk uit Italië, zodat het ‘echte’ Engelse aantal kleiner is dan men eerst zou vermoeden. Ook in de Biblioteca Apostolica Vaticana vindt men handschriften van zeer diverse herkomst. Naast echt Italiaanse handschriften zitten er in het fonds van de Reginenses (de handschriften die voorheen aan koningin Christina van Zweden behoorden) heel wat Franse stukken, terwijl het fonds van de Palatini (handschriften die tijdens de Dertigjarige oorlog uit Heidelberg als oorlogsbuit zijn meegesleept en later in de Vaticana zijn beland) heel wat van oorsprong Duitse handschriften bevat. De meeste handschriften in Parijs zijn daarentegen wel van Franse origine (een behoorlijk aantal zelfs oorspronkelijk uit Parijs zelf), zoals die in Praag meestal uit Bohemen komen en die in München uit Zuid-Beieren. In de laatste bibliotheek zijn alle handschriften uit de Beierse abdijen die in 1803 werden opgeheven, samengebracht. Waarmee overigens de grootste Peralduscollecties van dit moment de revue gepasseerd zijn: München bezit er 29 (+ 3 ‘valse meldingen’), Parijs 31, Praag 27, Londen 14 (+ 3 ‘valse’), het Vaticaan 14 (+ 1 ‘valse’); in andere bibliotheken in Rome nog 3 (+ 1 ‘valse’). Daarnaast heeft Wenen er 15 (+ 2 ‘valse’) en Oxford 16 (+ 5 ‘valse’). Opvallend is dat dit rijtje niet overeenkomt met het rijtje van de grootste verzamelingen middeleeuwse handschriften: in de top | |
[pagina 27]
| |
5 zitten Vaticaan, Parijs en Londen, gevolgd door Wenen en Brussel. Brussel neemt voor Peraldushandschriften slechts een relatief bescheiden plaats in, terwijl München, dat volgt op Brussel in de top 10 van handschriftencollecties, zowat bovenaan staat en ook Praag heel wat meer Peraldushandschriften heeft dan Londen of het Vaticaan. Ook Oxford heeft relatief veel Peraldusmanuscripten: dit lijkt in eerste instantie in tegenspraak met het bovenvermelde gebrek aan belangstelling in academische kringen, maar nogal wat van deze handschriften zijn schenkingen uit de vroegmoderne periode en behoren niet tot het oorspronkelijke bezit van de collegebibliotheken. In Cambridge zijn er dan weer beduidend minder Peraldiana te vinden (2 + 3 ‘valse’ + 3 met een abbreviatio die niet langer als peraldisch wordt beschouwd). De juiste reden hiervoor is niet geheel duidelijk, al vormt de geschiedenis van de verscheidene instellingen zelf natuurlijk een belangrijke sleutel. Een algemene regel voor het verband tussen de huidige bewaarplaats en de oorspronkelijke bewaarplaats(en) is dan ook eigenlijk niet te geven. Afgezien van de samenstelling van de collectie van de huidige bewaarplaats zijn natuurlijk de lotgevallen van de oorspronkelijke instellingen van belang: het toeval speelt daarbij ook een grote rol, met branden, plunderingen, gebrek aan interesse dat oudere bestanden heeft aangetast, of juist belangstelling die aanleiding is tot verzamelen. Voor het ontstaan van die oorspronkelijke collecties is dan ook nog het netwerk van belang waarin die instelling zich bevond en dat mede verklaart waarom bepaalde teksten wel tot een gegeven regio zijn doorgedrongen of juist niet. In Oost-Europa vindt men naast Tsjechië nog een belangrijk aantal Peraldiana in Polen. Enkele verspreide handschriften in KroatiëGa naar voetnoot4, Hongarije5 en Roemenië (Zevenburgen)Ga naar voetnoot6 vormen de afbakening in zuidoostelijke richting. In Noord-Europa is de oogst eerder gering: twee handschriften in KopenhagenGa naar voetnoot7 en vier in UppsalaGa naar voetnoot8 getuigen niet van een bloeiende Peralduslectuur. In hoeverre de reformatie hier verliezen heeft doen ontstaan is moeilijk te zeggen. In Nederland is geen enkel handschrift van de Summa de virtutibus bewaard (wel twee van de Summa de vitiis in resp. Utrecht en Groningen),Ga naar voetnoot9 maar in België is de situatie aanzienlijk beter. Naast individuele handschriften van de Summa de vitiis in Antwerpen, Brugge, Gent, Namen en Bergen, bevindt zich een handschrift van de Summa de virtutibus in Brugge (afkomstig uit de abdij Ter Duinen nabij Koksijde) en een tweede in de Maurits Sabbebibliotheek in Leuven, terwijl de Koninklijke Bibliotheek van België te Brussel in totaal negen manuscripten van de peraldiaanse Summae bezit. Bovendien zijn deze handschriften (behalve het exemplaar in Leuven) alle afkomstig uit de Zuidelijke Nederlanden zelf en vertegenwoordigen ze dus de ‘inheems-Nederlandse’ Peralduscultuur. Verderop in een appendix bij dit artikel zal ik de Brugse, Brusselse en Leuvense handschriften van de Summa de virtutibus nader voorstellen en bespreken. Een interessant geval van geografische verspreiding van deze handschriften doet zich voor in Zuid-Beieren. Sinds 1803, toen de kloosters geseculariseerd werden, bevinden de handschriften uit de bibliotheken van de Beierse abdijen zich in de Bayerische Staatsbibliothek in München. Opvallend veel van deze handschriften stammen uit de vijftiende eeuw, meer bepaald uit het midden van die eeuw of zelfs nog nauwkeuriger uit de jaren 1460. Juist | |
[pagina 28]
| |
omdat een relatief groot aantal hiervan gedateerd is, is het mogelijk zo nauwkeurig te zijn. Deze handschriften blijken qua tekstoverlevering aan elkaar verwant (op zich niet onverwacht, maar in de praktijk toch geen automatisme),Ga naar voetnoot10 omdat ze een reeks kleine varianten (of fouten) met elkaar delen, die elders niet voorkomen. De conclusie moet dan ook zijn dat er juist in Zuid-Beieren in het midden van de vijftiende eeuw een relatief grote belangstelling, mogelijk hernieuwde belangstelling voor deze tekst bestond, terwijl datzelfde fenomeen zich elders niet voordeed. Een concentratie zoals in Munchen heb ik elders niet aangetroffen. Bij het gebied rond München sluit ook de streek rond Sankt-Gallen aan. Op dit moment worden in de Stiftsbibliothek in Sankt-Gallen vier Peraldushandschriften bewaard en een in de Kantonsbibliothek. Het laatste (Vad., Hs. 345; gedateerd in 1445) moet net als een manuscript uit de Stiftsbibliothek (Hs. 795; gedateerd in 1459) gekopieerd zijn op een ouder handschrift dat zich nog steeds in de Stiftsbibliothek bevindt (Hs. 974), maar dat in 1462 van een alfabetische index werd voorzien: genoeg bewijzen dus voor een hernieuwde belangstelling voor de Summa de virtutibus, net als in de grote Zuid-Beierse abdijen. Als men dan de handschriften uit de rest van Zwitserland daarmee vergelijkt (één in Aarau en vijf in Bazel) of die in Tirol (vier in Innsbruck), dan blijkt de situatie hier in de verste verte niet aan dit patroon te beantwoorden. De handschriften uit Bazel stammen alle uit de veertiende eeuw en komen uit kloosters in de stad zelf, die in Innsbruck komen eveneens uit de veertiende of zelfs de dertiende eeuw en vertonen eerder een samenhang met Italië, terwijl de codex uit Aarau ook uit de dertiende eeuw stamt. Over het algemeen kan men niet echt zeggen dat de belangstelling als zodanig per tijdvak veel verschilt, behalve in het net behandelde geval. Er is echter wel een interessante vaststelling te doen wat betreft de bestemmelingen van de verschillende handschriften. Er is vaak gefluisterd in de bescheiden wetenschappelijke behandeling van Peraldus dat de twee Summae vooral als hulpmiddel bij prediking dienden. Op zich zou dat ook niet zo verwonderlijk zijn geweest, gezien het feit dat de auteur tot de orde van de dominicanen behoort en dat juist dezen - net als de franciscanen - zich bijzonder op de prediking toelegden. Alleen blijkt dat van de handschriften waarvoor een middeleeuwse herkomst kan worden bepaald, slechts ongeveer 15% in dominicaanse of franciscaanse milieus is te situeren. Naast een stel handschriften die met een individuele eigenaar kunnen worden verbonden, blijkt het merendeel van de handschriften het eigendom geweest van bibliotheken van benedictijnen, cisterciënzers, kartuizers, norbertijnen of augustijnen. Zeker de eerste drie horen tot de contemplatieve orden en hebben zelden een belangrijke preekactiviteit ontwikkeld, althans buitenshuis: binnen het klooster is het natuurlijk niet uit te sluiten dat Peraldus voor de prediking is gebruikt. Opvallend is het geringe aandeel van de academische wereld in de Peraldusverspreiding. Op dit moment is er één handschrift bekend waarvan het zeker is dat het geschreven is in een academisch milieu op verzoek van een universitair docent, namelijk Erfurt, Amplon. Fol. 359.Ga naar voetnoot11 In de colophon (fol. 335ra) vermeldt de kopiist datum en naam: 1437 en Johannes Hoppferstat de Rotenburga in Tubero (Rotenburg ob der Tauber). Johannes Hoppferstat immatriculeerde in Erfurt in 1433 en was in 1436 net baccalaureus artium geproclameerd. Het boek belandde in de Amploniana (de oude universiteitsbiblio- | |
[pagina 29]
| |
theek van Erfurt) uit de collectie van Hermann Gresemunt uit het Westfaalse Messchede, die het handschrift had gekregen uit de collectie van zijn broer Gotschalc. De laatste was een vooraanstaand theoloog in Erfurt (rector in 1437, 1445 en 1456). Hij overleed vermoedelijk in 1472. Hermann was een stuk jonger: hij immatriculeerde in 1445 en was rector in 1463.Ga naar voetnoot12 Gezien de jaartallen ligt het voor de hand te veronderstellen dat dit handschrift werd geschreven voor Gotschalc Gresemunt. De expliciete vermelding van herkomstnamen suggereert een plaats waar mensen van verschillende origine regel waren, zoals een universiteitsstad. De zeven handschriften afkomstig uit de Sorbonne in Parijs zijn (voorzover hun herkomst valt na te gaan) vaak van oud-studenten, maar er schijnt nooit een expliciete opdracht vanwege de instelling gegeven te zijn.Ga naar voetnoot13 Hetzelfde patroon vindt men ook in Oxford, Cambridge of Praag. In het geval van Leuven, de enige middeleeuwse universiteit in de Lage Landen, is de zaak iets moeilijker in te schatten. Vooralsnog ontbreekt iedere aanduiding dat men in de omgeving van de universiteit een exemplaar van Peraldus' Summa de virtutibus bezat.Ga naar voetnoot14 De centrale universiteitsbibliotheek dateert pas van 1636, van de faculteitsbibliotheken en die van de verschillende colleges is (te) weinig bekend. Als belangrijke boekenverzameling voor de universiteit diende wel de bibliotheek van de norbertijnerabdij Park, in de aangrenzende deelgemeente Heverlee, en daar bevond zich inderdaad een Peralduscodex. Maar het gaat hier wel om een kloosterbibliotheek en niet om een universitair instituut. Het handschrift dat nu in Leuven zit, is een recente aanwinst, terwijl een handschrift uit de oude Leuvense jezuïetenbibliotheek (nu te Brussel) niet met de oude universiteit in verband kan worden gebracht. | |
Kenmerken van de productieOverigens verschaft het materiële uiterlijk van de handschriften ons bijkomende gegevens over de manier waarop men met deze tekst omging, hoe men tegenover deze tekst stond. Het begrip ‘middeleeuwse handschriften’ roept bij ons eerst en vooral het beeld op van miniaturen en fraai versierde marges en initialen. De Peraldusonderzoeker komt wat dat betreft echter bedrogen uit. Miniaturen of gehistorieerde initialen komen in feite niet voor. Met een beetje geluk zijn de voornaamste initialen (die het begin van een pars markeren of zelfs alleen aan het begin van het werk) wat versierd met florale of anderssoortige decoratieve motieven, maar het blijft allemaal sober, elementair en standaard. Zeker in de vijftiende eeuw zijn veel initialen slechts eenvoudige vergrote letters in rubriek. Dat wijst op een tekst die niet als luxeproduct werd beschouwd, maar die voornamelijk diende voor | |
[pagina 30]
| |
consultatie en praktisch gebruik. Het was geen liturgisch handschrift noch iets waarmee men pronkte, maar diende praktische doeleinden als referentiewerk. Toch ontbreken in zeer veel handschriften, zeker die in bovengenoemde kloosters kunnen worden gelokaliseerd, aantekeningen in de marge, die van feitelijk gebruik getuigen, al sluit dit natuurlijk niet uit dat ze daadwerkelijk zullen zijn gebruikt: men schreef blijkbaar niet (snel) in bibliotheekhandschriften. Veel handschriften beantwoorden zo aan een type dat men in feite als een echt type voor bibliotheken van instellingen (kloosters) kan betitelen. De productie is regelmatig en goed (ruime marges, vrij grote letters, identiek aantal regels over het hele handschrift). Vaak zijn nog koptitels aangebracht, wat de consultatie aanzienlijk vergemakkelijkt. Soms heeft de kopiist of iemand anders een alfabetische index toegevoegd, die niet tot het standaard geheel behoort. Het gaat om degelijke producten, zoals men ze voor een gebruiksbibliotheek van een instelling kan voorstellen. Daarnaast bestaan er ook handschriften die veel kleiner zijn, die extra aantekeningen bevatten, veel kleinere letters hebben, wemelen van afkortingen, soms ook een duidelijk minder regelmatige productie vertonen en die daardoor eerder als particulier bezit te kenschetsen zijn (meestal van leden van de seculiere geestelijkheid). Toch bestaan er ook handschriften van het ‘duurdere’ type die aan particuliere eigenaars toegeschreven moeten worden. Soms vindt men zelfs een echt luxehandschrift, zoals de set Parijs, Bibliothèque nationale, Ms. lat. 3238, die maar liefst vier delen bevat met zowel de Summa de virtutibus als de Summa de vitiis.Ga naar voetnoot15 Al deze delen zijn ruim geschreven, met fraaie letters van redelijk formaat, niet al te dicht beschreven kolommen, ruime marges, maar de versiering van initialen blijft eerder sober. De veertiende-eeuwse set was het eigendom van Guillaume de Brosse, aartsbisschop van Sens bij Parijs van 1330 tot 1338. De handschriften van de Summa de virtutibus in Brugge en Brussel stammen, voorzover te traceren, alle uit monastieke milieus en wel uit contemplatieve orden (de cisterciënzerkloosters van Ter Duinen en Aulne, de benedictijnenabdij van Gembloers, de norbertijnenabdij van Park bij Leuven, het Brugse kartuizerinnenklooster), al lijken verschillende codices een vroegere privébezitter te hebben gehad (dat laatste lijkt wel zeker voor het Leuvense exemplaar). | |
AbbreviationesZoals boven al vermeld, bevatten niet alle handschriften van de Summa de virtutibus de volledige tekst. Al in een vroeg stadium zijn er verkorte versies gemaakt, in feite samenvattingen. Deze abbreviationes bestaan hoofdzakelijk uit twee klassen. Er zijn abbreviationes die slechts een enkele maal voorkomen (zoals die in Brussel, Koninklijke Bibliotheek, ms. 3614-23, afkomstig uit het Leuvense jezuïetenklooster en daarom aangeduid als abbreviatio Lovaniensis), terwijl andere als het ware school hebben gemaakt en soms in een hele reeks afschriften zijn overgeleverd. Zij vormen dus met andere woorden een eigen tak van overlevering. Peraldus heeft nogal de neiging om erg expliciet te zeggen wat hij gedaan heeft en wat hij gaat doen (Dicto de fortitudine, nunc dicendum est de iusticia de qua sic dicemus, ‘nu we hebben gesproken over de kracht, moeten we het gaan hebben over de rechtvaardigheid, waarover we als volgt beginnen’ etc.): deze formules sneuvelen vaak in de abbreviationes, | |
[pagina 31]
| |
terwijl andere een versterkt christelijk karakter geven door de keuze van onderwerpen of het weglaten van veel klassiek-Romeinse citaten. Een van de vroegste abbreviationes, die van het Obmissis-type, is betuigd in een zevental handschriften, waarvan sommige uit de dertiende eeuw stammen en de andere uit de vroege veertiende.Ga naar voetnoot16 De bijnaam van deze abbreviatio is ontleend aan het eerste woord van de proloog, waarin de abbreviator rekenschap aflegt van wat hij doet (vooral het weglaten van citaten). Dezelfde proloog gaat ook vooraf aan een gelijkaardige abbreviatio van de Summa de vitiis, zodat beide vermoedelijk door dezelfde abbreviator bewerkt zijn. Bij de Abbreviatio Obmissis is het niet mogelijk gebleken om een bepaald geografisch gebied aan te duiden waarin deze bewuste abbreviatio is ontstaan of gecirculeerd heeft, maar bij bepaalde abbreviationes is dat wel het geval. Zo blijken in Oostenrijk en in Tsjechië maar liefst 52 handschriften een bepaalde abbreviatio te bevatten, die ik dan ook voorzien heb van de aanduiding: abbreviatio Austriaca. In de Nationale Bibliotheek in Praag bevat meer dan de helft van de daar bewaarde handschriften van de Summa de virtutibus niet de volledige tekst maar juist deze abbreviatio Austriaca. In Wenen is de verhouding iets kleiner. Ik vermoed (maar kan dat nog niet bewijzen) dat dit type eigenlijk niet afkomstig is uit Oostenrijk, maar uit Bohemen. Opvallend is dat deze abbreviatio niet voorkomt in Tirol. In München bleek een aantal handschriften deze versie te bevatten, maar die handschriften konden alle ofwel op het Beiers-Oostenrijkse grensgebied ofwel op bewezen Weense connecties worden teruggebracht. In Beieren zelf komt dit type verder niet voor. Het gaat dus wel zeker om een variant die in essentie beperkt is tot Oostenrijk en Bohemen. Qua inhoud is het opvallend dat het stuk over de prudentia is gereduceerd tot ongeveer twee folia, terwijl de temperantia veel uitvoeriger blijft, zij het dat de nadruk hier vooral is komen te liggen op alles wat met castitas, kuisheid, te maken heeft. Een andere abbreviatio (het Cupientes-type of de Normannica) is vertegenwoordigd in acht handschriften uit de invloedssfeer van de Anjous (Engeland, Normandië, Anjou) alsmede uit het kernland van Frankrijk (Parijs, Troyes), zonder dat het al mogelijk is gebleken dit type nader te verankeren.Ga naar voetnoot17 Een vierde type abbreviatio is interessant vanuit het standpunt van onze contreien: het gaat om een type dat is overgeleverd in vijf handschriften, voornamelijk geconcentreerd in de Zuidelijke Nederlanden en aangrenzende gebieden, abbreviatio Belgica. Het gaat hier om handschriften nu in Brugge, Brussel, Keulen en Reims (maar oorspronkelijk uit Dowaai), waaraan ook nog een manuscript uit Boedapest moet worden gevoegd.Ga naar voetnoot18 Dat laatste lijkt problematisch, maar dit handschrift is eigenlijk afkomstig uit Firenze, waar het werd gekocht door een Venetiaanse monnik,Ga naar voetnoot19 en er hebben altijd intensieve betrekkingen bestaan tussen Noord-Italië en de Lage Landen, zodat het bestaan van dit handschrift geen onoverkomelijk probleem hoeft te zijn om deze versie te situeren in de Zuidelijke Nederlanden. | |
[pagina 32]
| |
Peraldus in de NederlandenOf de afwezigheid van handschriften van Peraldus' Summa de virtutibus in Nederland samenhangt met de opheffing van de abdijen ten gevolge van de reformatie, is moeilijk uit te maken. In de Zuidelijke Nederlanden bleven - zoals al is gezegd - acht handschriften bewaard, waarvan zeven in ieder geval een verleden in de Nederlanden hebben gehad. Geen een hiervan lijkt afkomstig uit een dominicanen- of franciscanenklooster. De exemplaren die de tand des tijds hebben overleefd, zijn tot ons gekomen uit kloosterbibliotheken van enkele grote benedictijnen-, cisterciënzer- en norbertijnenabdijen. Bovendien kan voor een aantal een eerder privébezit waarschijnlijk worden gemaakt. Van de acht handschriften bevatten er vier de volledige tekst van de Summa de virtutibus en vier een abbreviatio. Het percentage abbreviationes is daarmee in België vrij hoog: elders vindt men een verhouding van 1 op 3 (Wenen en München) of minder (Parijs). Van de drie ‘autochtone’ handschriften met een abbreviatio bevatten er twee het type van de abbreviatio Belgica dat mogelijk zelfs precieser te lokaliseren is in het graafschap Vlaanderen. Eén autochtoon handschrift bevat een voorlopig unieke vorm van abbreviatio die ik dan abbreviatio Lovaniensis heb gedoopt, naar de herkomst van het handschrift uit de Leuvense jezuïetenbibliotheek. Twee handschriften met de volledige tekst zouden kunnen wijzen op een productie in Parijs of naar een model dat in Parijs geschreven werd. Deze connectie tussen de Lage Landen en Parijs is meer dan voor de hand liggend in de late middeleeuwen. Met een eigen type abbreviatio en nog een unieke variant, de verspreiding over privéeigenaars en contemplatieve abdijen, de verdeling tussen lokale productie en een mogelijke band met Parijs vormt de totaliteit van de handschriftelijke overlevering van Peraldus in België enerzijds een goede doorsnee van het geheel, met anderzijds enkele eigen kenmerken die de Zuidelijke Nederlanden in ruime zin (dus inclusief het huidige Noord-Frankrijk en het Rijnland) tot een eigen ‘peraldiaanse provincie’ maken.
Dit verhaal lijkt verder weinig meer met de tekst als zodanig te maken te hebben. Toch is de studie van de verschillende handschriften van belang om te trachten althans iets te benaderen van de manier waarop de teksten hun weg hebben gevonden in Europa. Waar werd een bepaalde tekst gelezen, door welk publiek, in welke vorm, welk statuut had een tekst en dat soort vragen. Het gaat niet alleen om directe nawerking van een tekst bij andere auteurs. De meeste lezers schrijven zelf niet of nauwelijks. Middeleeuwse handschriften zijn unieke historische objecten die door hun materialiteit en tekstbestand een heel verhaal vertellen. | |
[pagina 33]
| |
Appendix: Handschriften van Peraldus' Summa de virtutibus in de NederlandenEen algemene aantekening bij de nummers van Brusselse handschriften: in tegenstelling tot verreweg de meeste bibliotheken zijn in Brussel, althans voor de zogenaamde eerste serie, niet de handschriften als object genummerd (dus de afzonderlijke volumes), maar de teksten die in die handschriften te vinden zijn. Vandaar de soms raadselachtig samengestelde nummers. Een tweede complicatie is dat er een onderscheid gemaakt moet worden tussen de nummers die de handschriften officieel dragen en waaronder ze in het magazijn staan opgesteld (en moeten worden aangevraagd) en de nummers die ze hebben in de systematische catalogus van Van den Gheyn. Hieronder worden de handschriften gerangschikt op hun officiële nummering. | |
1 Brugge, Stadsbibliotheek, hs. 215Materiële beschrijving: laatmiddeleeuwse band (hersteld en gedeeltelijk vernieuwd), bruin leer op hout, zonder versiering; op de achterzijde middeleeuws etiket op een stukje perkament in een metalen rand: ‘Summula vitiorum et virtutum et Pharetra et Concordantie Boneventure’. Perkament; 155 × 116 mm; 497 folio's; bladspiegel (voor de Summa de virtutibus): 111 × 78 mm; 35 regels op twee kolommen (in de Summa de virtutibus). Geen miniaturen. De meeste initialen zijn onversierd, in rood of blauw; enkele zijn versierd met elementaire standaarddecoratie (zoals de F op fol. 80r). Titels in rubriek. Zowel middeleeuwse als moderne foliering, waarbij de middeleeuwse met elk nieuw werk opnieuw begint. Het laatste gedeelte van het handschrift is beschadigd waarbij sommige bladen half uit het boek gescheurd zijn. Inhoud: fol. 1ra-78v: (Peraldus), Summa de vitiis (abbreviatio; Bloomfield 5843; inc.: ‘Summa diligentia vitanda sunt vicia. Ecci. xxi. quasi facie colubris’); fol. 79ra-146r: (Peraldus), Summa de virtutibus (abbreviatio; Bloomfield 2118; inc.: ‘Incipit Summa de virtutibus abbreviata. de commendatione fidei. Fides est fundamentum omnium bonorum ut dicit Augustinus unde videtur ruinam querere qui sine ea vult edificare. Ro. xi. d.’; expl.: ‘presentis pressure sunt debita quibus obligaverunt patres nostri celestem hereditatem. Explicit de virtutibus’); fol. 147r-148v blanco; fol. 149ra-306v: Bonaventura, Pharetra (inc.: ‘In conversionis me primordio’; de katernen 15 en 16 van de Pharetra zijn omgewisseld bij het binden); fol. 307ra-497v: Bonaventura, Concordantie (inc.: ‘presens opusculum in quinque partes dividitur. Prima de aversione, secunda de revocatione’; volgens de catalogus van De Poorter vormen fol. 482r-497v een andere tekst, namelijk ‘thema's voor preken voor de belangrijkste feesten van het liturgisch jaar’, maar de foliëring loopt door en beide teksten zijn in dezelfde hand: in ieder geval hoort deze eventuele tweede tekst tot dezelfde productie als het eerste gedeelte). Literatuur: P.J. Laude, Catalogue méthodique, descriptif et analytique des manuscrits de la bibliothèque publique de Bruges, Brugge 1859, 196-198; A. De Poorter, Catalogue des manuscrits de la bibliothèque publique de la ville de Bruges, Gembloux - Parijs 1934, 257-259; M.-T. Isaac, Les livres manuscrits de l'abbaye des Dunes d'après la catalogue du xviie siècle, Aubel 1984, 204. Handschrift vermeld in de lijsten van Dondaine en Kaeppeli en in het werk van Bloomfield onder het incipit-nummer 2118. Cf. Verweij, ‘The manuscript transmission’, 240.
Dit vrij kleine verzamelhandschrift met onder meer enkele theologische werken van Bonaventura stamt uit de dertiende eeuw en was ooit eigendom van de cisterciënzerabdij Ter Duinen nabij Koksijde. Nadien belandde het in de Brugse Stadsbibliotheek. Er zijn geen aanwijzingen over de herkomst in het handschrift zelf. Op de versozijde van het voorste schutblad bevinden zich twee inhoudsopgaven, beide uit de moderne periode (respectievelijk zeventiende en achttiende/negentiende eeuw). De twee abbreviationes van de Summa de vitiis en de Summa de virtutibus zijn in dezelfde hand (met tamelijk klein schrift), maar de andere twee teksten zijn in afzonderlijke hand, zodat deze codex het (wellicht toevallige) resultaat is van verschillende productiecampagnes. Van een herkenbare systematische correctie is geen spoor. De tekst van de Summa de virtutibus hoort tot het type van de abbreviatio Belgica, waarvan nog vier andere handschriften bekend zijn (Brussel, Koninklijke Bibliotheek, ms. 11454-55 (cf. infra s. 6); Keulen, Dombibliothek, Hs. 53; Boedapest, Országos Széchényi Könyvtár, Cod. lat. 486, en Reims, Bibliothèque municipale, ms. 549). De codex uit Boedapest is te traceren tot Firenze en die uit Reims tot Dowaai. Gezien de verspreiding van deze handschriften lijkt het aannemelijk dat het tekstbestand afkomstig is uit de Zuidelijke Nederlanden (misschien zelfs meer bepaald het graafschap Vlaanderen) en zo een eigen Beneluxtak vormt aan de wijd uithangende Peralduskruin. Dit tekstbestand wordt onder meer gekenmerkt door de afwezigheid van de proloog, alsmede van het deel over de deugden in het algemeen. Er is wel een inhoudstabel (fol. 79r-80r). De tekst (die in het | |
[pagina 34]
| |
handschrift de titel krijgt: Summa de virtutibus abbreviata) begint meteen met de eerste van de drie theologale deugden, het Geloof. Het slot komt wel met de algemene traditie overeen. Uit de vergelijking van verschillende passages met de volledige tekst blijkt dat het wel degelijk om een verkorting van Peraldus' tekst gaat. Het kleine formaat komt overeen met de exemplaren in Brussel en Keulen: mogelijk gaat het om een handschrift dat ofwel in een eerder stadium privébezit was of dat in ieder geval voor privégebruik bedoeld was, ook al ontbreken expliciete aanduidingen in dit geval (zoals die wel te vinden zijn in de exemplaren van Reims en Boedapest). | |
2 Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België (kbr), ms. 161Materiële beschrijving: 15de-eeuwse band (gerestaureerd), bruin leer op hout, versierd door inkerving met een patroon van rand en ruiten; metalen sluiting en knoppen verdwenen. Perkament; 344 × 243 mm; 289 folio's; bladspiegel: 258 × 168 mm; 35 regels op twee kolommen; één los blad + 36 katernen van 8 folio's, katernen genummerd op laatste folio verso (vaak afgesneden bij inbinden). Geen miniaturen. De meeste initialen rood of blauw met elementaire standaard decoratie in de andere kleur en een kettingachtige versiering van rood en blauw die zich vanuit de initiaal in de marge voortzet; de voornaamste initialen vertonen hetzelfde type decoratie, maar meer uitgewerkt in zowel rood als blauw. Rubriek: titels, paragraaftekens. Foliëring: zowel middeleeuws als modern; de middeleeuwse in Romeinse cijfers in de rechterbovenhoek van de rectozijde, beginnend op modern folionummer 5 (begin van de proloog: zoals meestal wordt de index niet meegeteld); op een aantal folio's is bovendien een identiek nummer in droge pen te zien, mogelijk als klad voor het middeleeuwse nummer (bijv. fol. 22r en 23r). De marges bevatten vrijwel geen aantekeningen, maar wel zeer geregeld correcties. Op sommige plaatsen, zeker in het begin, is de rubriek wat vaag geworden of ‘uitgeveegd’. Op sommige folio's zoals fol. 49 en 51 bevindt zich een klein gat dat ontstaan moet zijn na het schrijven. Aanvankelijk waren er aanduidingen voor de rubricator te vinden, maar deze zijn meestal afgesneden bij het inbinden. Inhoud: fol. 2ra-289vb: Peraldus, Summa de virtutibus (inc.: index capitulorum (fol. 2ra): ‘Presens opus habet quinque partes principales, prima est de virtute in communi. secunda est de tribus virtutibus theologicis’; Prologus (fol. 5ra): ‘Incipit summa de virtutibus. Cum circa utilia studere debeamus exemplo salomonis dicentis. cogitavi in corde meo abstrahere a vino carnem meam ut animam meam transfer[e]rem ad sapientiam devitaremque stultitiam donec viderem quid esset utile filiis hominum’; expl. (fol. 289vb): ‘presentes pressure sunt debita quibus obligaverunt parentes nostri celestem hereditatem. Tractatus virtutum explicit benedictus dominus virtutum qui incepit et perfecit, amen.’) Literatuur: J. Van den Gheyn, Catalogue des manuscrits de la Bibliothèque Royale de Belgique, iii, Brussel 1903, 314, no, 2146; Monasticon belge, tome iii Province de Flandre occidentale, 4e volume, Luik 1978, 1263-1287 (speciaal 1266). Handschrift vermeld in de lijsten van Dondaine en Kaeppeli en in het werk van Bloomfield onder incipit-nummer 5601. Cf. Verweij, ‘The manuscript transmission’, 120.
Dit handschrift uit de veertiende eeuw bevat alleen de tekst van Peraldus' Summa de virtutibus (volledige versie). De productie is bijzonder regelmatig, zoals uit de perfecte structuur van de katernen blijkt. Hoewel de tekst in eerste aanleg nogal wat lacunes en fouten vertoonde, zijn deze (in ieder geval gedeeltelijk) weggewerkt door een systematische correctie. Op zich bevestigt dat opnieuw de indruk van zorgvuldige productie. De versiering van de initialen is standaard en sober, overeenkomstig het karakter van de tekst als gebruikstekst. De tekst wordt (zoals normaal) voorafgegaan door inhoudstafel en proloog. Het handschrift is, blijkens een eigendomsmerk op fol. 1r, afkomstig uit het kartuizerinnenklooster van Brugge: ‘Summa virtutum. Pertinet domui sancte Anne Monialium ordinis Cartusiensis iuxta Brugas’ (opschrift uit de veertiende of vroege vijftiende eeuw). Op fol. 1r bevinden zich nog enkele oude nummers: ‘L.2.’ (vijftiende eeuw), ‘1342 Vetustissimum’ (achttiende eeuw), ‘No. 10’ (achttiende of negentiende eeuw), naast twee nummers uit de Koninklijke Bibliotheek te Brussel (166, doorgestreept, en 161, het huidige nummer). Verspreid over het handschrift bevinden zich enkele stempels van de Koninklijke Bibliotheek. Interessanter is wellicht een gewiste aantekening op fol. 2r, in de benedenmarge: ‘D fm Toeghe / Jacobus fm / h. iii’ (?). Hoewel de betekenis en de lezing niet helemaal zeker zijn, zou het een aanwijzing kunnen zijn dat het handschrift geschonken is (‘D’ kan een afkorting zijn van ‘donum’) door (klooster)broeders. Opmerkelijk is in ieder geval dat het eigendomsmerk van de Brugse kartuis op een afzonderlijk blad vooraan de eigenlijke codex is toegevoegd. Zowel op basis van het handschrifttype van deze aantekening als van het feit dat de band vijftiende-eeuws is, moet worden besloten dat dit handschrift in ieder geval vanaf de vijftiende eeuw in dit Brugse klooster aanwezig was, maar mogelijk niet voor deze instelling geschreven werd. Bovendien, - en dit is in het licht van de verspreiding van dit werk van Peraldus zeer interessant - was de kartuis van Sint Anna in Brugge een vrouwenklooster: daarmee is dit een van de zeer weinige handschriften | |
[pagina 35]
| |
van deze tekst die in een vrouwenklooster gesitueerd kunnen worden, aangezien verreweg de meeste uit een mannelijke context afkomstig zijn. De bibliotheek van dit kartuizerklooster was niet zo heel groot en telde in totaal slechts een zestal manuscripten (nu alle in de Koninklijke Bibliotheek in Brussel): het Peraldushandschrift is het oudste, wat op zich ook suggereert dat dit klooster inderdaad niet de oorspronkelijke bestemmeling was. | |
3 Brussel, kbr, ms. 1608-09Materiële beschrijving: 15de-eeuwse band (gerestaureerd), bruin leer op hout met ingekerfde versiering met een rand en ruitpatroon; sluiting en knoppen verdwenen; op het voorplat een middeleeuws etiket (metalen omsluiting verloren): ‘Summa viciorum et virtutum’; de huidige folio's 1 en 310 (perkament, veertiende eeuw, fragmenten uit de Bijbel, zonder rubriek) waren oorspronkelijk tegen de binnenkant van de band bevestigd (en zouden dus eigenlijk ook niet als teksten in dit handschrift mogen worden geteld). Papier (watermerken: ossehoofd met asterisk op lijn, lobbekruis); 280 × 217 mm; 310 folio's; bladspiegel: 215 × 163 mm; 53-56 regels op twee kolommen. Katernenstructuur: los blad, i-ix14 x15 (+ één afgesneden blad) xi-xix16 xx14 xxi9 los blad; reclamanten in de Summa de vitiis, maar niet in de Summa de virtutibus. Geen miniaturen. Geen (versierde) initialen: slechts enkele initialen zijn ingevuld (enkel rood). Rubriek: slechts op enkele folio's met name als er een bladwijzer is (fol. 2r. fol. 85v-86r (fol. 82v-83r. fol. 89v-91r. fol. 93v-94r in zwart); fol. 143r-153v. 272v-273r. fol. 289v-291v): initialen, titels, onderstrepingen. Moderne foliëring en sporen van een middeleeuwse (Romeinse cijfers, centrale bovenmarge, maar meestal weggesneden). Hier en daar koptitels (fol. 30r-39r. fol. 50r (‘De avaricia’) en fol. 145r-154r (‘De virtute in communi’, ‘De fide’)). Op sommige plaatsen zijn indices met verwijzing naar folionummers ingevoegd (wat normaal niet het geval is. Aanwijzingen voor de rubricator in klein schrift bevinden zich op de voor deze titels voorziene plaats, maar zijn nooit ingevuld. Enkele bladwijzers. Inhoud: fol. 2ra-142vb: Peraldus, Summa de vitiis (inc.: ‘Tractaturi de viciis primo agemus de vicio in communi’; expl.: ‘locutum esse aliquando penituit tacere vero nunquam. Explicit tractatus de vicio lingue benedictus deus qui incepit et complevit amen’; fol. 143ra-308rb: Summa de virtutibus (inc. index capitulorum (fol. 143ra): ‘Incipiunt capitula in tractatu de virtutibus. Presens opus habet quinque partes principales. Prima est de virtute in communi. secunda de tribus virtutibus theologicis’; inc. (fol. 144va): ‘Incipit prologus. Cum circa utilia studere debeamus exemplo salomonis dicentis cogitavi in corde meo abstrahere a vino carnem meam ut animam meam transferrem ad sapienciam devitaremque stulticiam donec viderem quid esset utile filiis hominum’; expl. (fol. 308rb): ‘presentes pressure sunt debita quibus obligaverunt parentes nostri celestem hereditatem ad quam etc“eter”a [E]xplicit tractatus virtutum. Benedictus dominus deus virtutum qui incepit et complevit nunc et in evum amen Deo gracias et beate virgini’) Literatuur: J. Van den Gheyn, Catalogue des manuscrits de la Bibliothèque Royale de Belgique, iii, Brussel 1903, 316, no. 2152; F. Masai - M. Wittek, Manuscrits datés conservés en Belgique, tome ii: 1401-1440. Manuscrits conservés à la Bibliothèque Royale Albert ier Bruxelles, Brussel - Gent 1972, 61-62, pl. 411. Vermeld in de lijsten van Dondaine en Kaeppeli en bij Bloomfield onder incipit-nummer 5601. Cf. Verweij, ‘The manuscript transmission’, 121.
Dit handschrift is gedateerd 1440 (voor de Summa de virtutibus) en 1442 (voor de Summa de vitiis). Niet alleen de exacte datum van voltooiing is bekend, maar zelfs de naam van de kopiist (de hele codex is in dezelfde hand geschreven): de priester Gherardus Johannis, die verder echter in de nevelen van de geschiedenis verdwenen is. Op fol. 309r vindt men de colophon voor de Summa de virtutibus: ‘Hec est summa virtutum scripta per manus gherardi johannis et finita per eundem presbyterum anno a nativitate domini xiiiic quadragesimo ipso die sancti luce evangeliste Benedictus deus dominus virtutum qui incepit et complevit nunc et in evum Amen / Deo laus et gloria amen nunc et semper et in secula seculorum amen / assit huic fini sancta maria dei’. Helaas is er geen enkele aanwijzing voor de geografische herkomst in het handschrift opgenomen, al zou de naam Gherardus naar de Nederlanden kunnen wijzen. De watermerken spreken geen absoluut duidelijke taal. Het lobbekruis (Briquet 5634) wijst richting Wallonië (Namen) of graafschap Vlaanderen, terwijl het ossehoofd (Briquet 14172) eerder naar de Noordelijke Nederlanden zou kunnen wijzen. In ieder geval kan men voorlopig een oorsprong in de Nederlanden zelf voorstellen. Hetzelfde geldt voor de herkomst: ook hier ontbreekt elke aanwijzing in de vorm van eigendomsmerk, al behoorde dit handschrift al tot de collectie vóór de Franse revolutie. Gezien dit laatste feit ligt het voor de hand aan te nemen dat het tot de bibliotheek van een op het eind van de achttiende eeuw opgeheven klooster behoord heeft en dus (met het oog op de vormingsgeschiedenis van het Brusselse fonds) zeer waarschijnlijk uit de Zuidelijke Nederlanden kwam. Het handschrift bevat een versie van Peraldus' Summa de vitiis met een afwijkend incipit (mogelijk een licht ingekorte versie, ook met het oog op het aantal folio's) en de volledige tekst van diens Summa de virtutibus. In de tekst doen zich enkele (deels bijzondere) varianten voor, maar het is op dit ogenblik nog niet mogelijk om het tekstbestand te koppelen aan een bepaalde traditie. Wat | |
[pagina 36]
| |
opvalt is het onvoltooide statuut. De initialen en titels in rubriek waren voorzien, maar zijn vrijwel volledig afwezig. Wel vindt men (haast onleesbaar, zoals meestal) de aanwijzingen voor de rubricator terug. Dat maakt dat consultatie van dit handschrift eigenlijk heel moeilijk is: een lezer kan nauwelijks iets terugvinden. Sporen van gebruik vindt men amper, op enkele nummeringen van lijstjes in de tekst na. Wat heel handig was voorzien, namelijk deel-inhoudsopgaven, is door het afsnijden van de folionummers (al bij het inbinden, dus in de vijftiende eeuw!) doorkruist. Door het gebrek aan reliëf en het minder fraaie, kleinere handschrift zal dit manuscript het ook nooit tot museumstuk brengen (terwijl Brussel, kbr, ms. 161 een mooi voorbeeld van een middeleeuwse gebruikscodex is). Het is een typisch vijftiende-eeuws handschrift van een gebruikstekst, waarbij het overigens zeer duidelijk leesbare schrifttype niet echt meer kalligrafisch oogt. | |
4 Brussel, kbr, ms. 3614-23Materiële beschrijving: 19de-eeuwse band uit de tijd van koning Leopold i (1831-1865). Papier (watermerk: ‘ij’ met een kruis); 293 × 203 mm; iii + 369 folio's; bladspiegel (Summa de virtutibus): 210 × 141 mm; 40 regels op twee kolommen (Summa de virtutibus). Katernen: i-xii10 xiii14 (eind van een tekst) xiv-xxi10 xxii8 xxiii-xxviii10 xxix8 xxx-xxxi10 xxxii6 xxxiii-xxxv12 xxxvi16. Geen miniaturen. De meeste initialen zijn enkel in rood, zonder enige versiering, alleen de eerste initialen van een tekst of een boek in een werk zijn ofwel rood met versiering in paars ofwel blauw met gelijkaardige versiering in rood. Rubriek in initialen, paragraaf-tekens; titels rood onderstreept. Foliëring zowel middeleeuws als modern. Het handschrift bestaat duidelijk uit drie onderdelen die ieder hun eigen nummering hebben (fol. 2-135, fol. 136-317 en fol. 318-368). In het eerste deel ook koptitels. Nauwelijks aantekeningen in de marge. Over het algemeen is dit handschrift het gevolg van een degelijke productie met goede verdeling van het schriftbeeld over de ruimte. Deel 1 en 2 zijn tamelijk nauw verwant (hetzelfde systeem van ruimtegebruik met veel wit, evenveel folio's per katern, hetzelfde type initialen), maar niet van dezelfde hand: ze kunnen dezelfde oorsprong hebben, maar behoren niet tot dezelfde productiecampagne. Deel 3 staat hier iets losser van. Inhoud: fol. i-iii blanco; fol. 1r: 17de-eeuwse inhoudsopgave (dit blad is later tussengevoegd, zoals blijkt uit het feit dat de letters van het eigendomsmerk op fol. 2r doorgedrukt zijn op fol. iiiv); I: fol. 2ra-134vb: Johannes de Combis, Compendium theologiae (inc.: ‘Veritatis theologice sublimitas cum superni sit splendoris radius’); fol. 135 blanco; II: fol. 136ra-185va: Peraldus, Tractatus de vii sacramentis (inc.: ‘Quoniam me sepius rogasti petre postquam sacerdocii sacrum ordinem suscepisti’); fol. 186ra-226va: (Peraldus), Summa de viciis abbreviata cum suis notabilibus speciebus (inc. (niet in Bloomfield!): ‘Tractaturi de viciis primo dicemus de peccato in generali. peccatum summa diligentia est fugiendum’); fol. 227ra-26orb: (Peraldus), Summa de virtutibus abbreviata cum suis notabilibus speciebus (inc. (niet in Bloomfield!): ‘Incipit summa de virtutibus abbreviata cum suis notabilibus speciebus. Tractaturi de virtutibus cum fides sit omnium bonorum fundamentum ut dicit Augustinus primo dicendum est de fide. fidem sic Hugo describit’; expl.: ‘posset esse deo acceptabilis curiositas tamen vel superbia ex qua multi talia faciunt est detestabilis’); fol. 261ra-274rb: Johannes Gerson, De decem preceptis de modo confitendi et de modo moriendi scientia (inc. (Bloomfield 0734): ‘Cristianitati suus qualiscunque zelator’); fol. 275ra-292va: Johannes Gerson, Conclusiones de diversis materiis moralibus valde utiles (inc. (Bloomfield 0339 = 1849): ‘Agamus nunc interim quod natura et nature imitatrix ars solent’); fol. 292vb-295vb: Henricus Languensem de Hassia, Epistola exhortatoria ad vitam spiritualem (inc.: ‘Amicorum sincerissime virtutis et scientie meritis’); fol. 296ra-304va: Johannes Gerson, Tractatus (inc.: ‘Sinite parvulos venire ad me’); fol. 305ra-316vb: Henricus de Hassia, Racionale compendiosum eorum que in missa aguntur (inc.: ‘Cum brevis fuit missa et in verbis et in cerimoniis’); fol. 317r: bul van Urbanus iv De indulgentiis venerandi [sic!!!] eukaristie; fol. 317v blanco; III: fol. 318ra-368va: Johannes Nyder, Consolatorium timorate consciencie (inc. (Bloomfield 0465): ‘Apud disciplinas reperimus philosophicas’; (Bloomfield leest: ‘physicas’]). Literatuur: J. Van Den Gheyn, Catalogue des manuscrits de la Bibliothèque Royale de Belgique, iii, Brussel 1903, 105, no. 1716; M. Wittek - T. Glorieux-de Gand, Manuscrits datés conservés en Belgique, tome iv: 1461-1480. Manuscrits conservés à la Bibliothèque Royale Albert 1er, Bruxelles, Brussel-Gent 1982, 74, pl. 902. Dit handschrift wordt vermeld bij Dondaine en Kaeppeli. Cf. Verweij, ‘The manuscript transmission’, 257.
Dit verzamelhandschrift met een reeks theologische teksten van onder meer Johannes Gerson en Henricus de Hassia stamt uit de jaren 1470 (de watermerken zijn gedateerd in de periode 1472-1476) en bestaat uit drie delen. Het deel dat de twee Summae van Peraldus bevat, werd voltooid op 27 juni 1475 volgens het colophon op fol. 260v: ‘Explicit summa fratris willelmi ordinis fratrum predicatorum de lyons de viciis et virtutibus per manus Bartholomei moerinc de qua benedicta atque indivisa trinitas cum matre atque semper virgine sint benedicta in seculorum secula amen / anno domini mo cccco lxxvo d xxviia die mensis iunii’. Helaas geeft het colophon geen plaatsaanduiding, maar de naam Moerinc schijnt typisch te zijn voor het graafschap Vlaanderen, meer bepaald voor Brugge. Opvallend in dit colophon is overigens ook de toeschrijving aan een auteur: de meeste handschriften leveren de | |
[pagina 37]
| |
Summa de virtutibus anoniem over. Bovendien is de identificatie van die auteur zelfs volledig correct. Als middeleeuwse handschriften Peraldus identificeren, noemen ze hem meestal ten onrechte ‘bisschop van Lyon’. De spelling ‘Willelmi’ kan eventueel een extra argument zijn om de productie naar Germaans taalgebied te plaatsen (tegenover het Romaanse ‘Guillielmus’), terwijl de Franse vorm ‘Lyons’ in plaats van het Latijnse ‘Lugdunum’ eerder vreemd is. Voor de productie van het handschrift mag dan voorlopig aan Vlaanderen of Brabant worden gedacht. Van de middeleeuwse herkomst van dit handschrift is weinig bekend, maar in de zeventiende eeuw behoorde het volgens eigendomsmerk op fol. 1r (‘S2 Societatis Jesu’) en fol. 2r (‘S2 Coll. Societatis Jesu Lovanii’) aan het jezuïetencollege in Leuven. Na de opheffing van de jezuïetenorde in 1773 kwam het handschrift dan naar Brussel. Het tekstbestand van de peraldiaanse Summae in dit manuscript geldt tot nader order als uniek: het gaat om een abbreviatio die nergens anders wordt aangetroffen en die ik dan ook betiteld heb als abbreviatio Lovaniensis. De tekst is vrij kort samengevat en beslaat slechts 32 folio's. 22 hiervan zijn gewijd aan de kardinale deugden die dus duidelijk de meeste aandacht krijgen. Algemene opmerkingen over theologale en kardinale deugden ontbreken (net als in de Belgica overigens). Veel hoofdstukken beginnen met de formule Sequitur de, ‘Er volgt nu over’, wat het samenvattingachtig karakter aanzienlijk versterkt. Indeling, volgorde en vooral de onderverdeling met de ‘onderdeugden’ wijzen duidelijk naar Peraldus. Vooral de secties over de dona en de beatitudines zijn nogal stiefmoederlijk bedeeld. Terwijl de abbreviatio Belgica een voorbeeld is van een regionaal-gebonden, maar verder verspreide abbreviatio, is de Lovaniensis een voorbeeld van een unieke verkorting. | |
5 Brussel, kbr, ms. 5614-16Materiële beschrijving: oude band (17de-18de eeuw), bruin leer op karton, rug versierd met goudopdruk en titel: ‘Summa virtutum et vitiorum’. Perkament; 158 × 106 mm; 452 folio's (de laatste is afgescheurd en zodoende gereduceerd tot een restje, vandaar ook dat Van den Gheyn dit blad ten onrechte niet meetelde en dus slechts 451 folio's opgeeft); bladspiegel: 117 × 78 mm; 42 regels op 2 kolommen. Katernenindeling (gedeeltelijk nogal moeilijk te zien, vandaar dat deze cijfers slechts als voorlopig mogen worden beschouwd): i7 ii6 iii-viii16 ix18 x-xiii16 xiv15 xv-xvii16 xviii14 xix-xxii16 xxiii8 xxiv-xxviii16; enkele reclamanten, vooral in het eerste gedeelte (tot en met katern xv), in het tweede gedeelte alleen op fol. 356v; de vierde katern is genummerd: fol. 30r: ‘II’. Geen miniaturen. De meeste initialen zijn rood of blauw met elementaire standaarddecoratie; alleen de voornaamste initialen zijn in rood én blauw met wat meer uitgewerkte decoratie van hetzelfde type. Rubriek: titels, oorspronkelijke koptitels in het eerste gedeelte; aanstrepingen, paragraaftekens in De virtutibus. Zowel moderne als middeleeuwse foliëring; in feite zijn er zelfs twee middeleeuwse foliëringen, althans gedeeltelijk: in de Summa de vitiis (eerste tekst) is er in de benedenmarge op de versozijde een foliëring in Romeinse cijfers aangebracht, welke hernomen wordt door een andere hand in de linkerbovenhoek van de versozijde en tevens wordt voortgezet over de rest van de codex; het middeleeuwse systeem begint op fol. 14v met het eerste blad waarop de eigenlijke tekst aanvangt, zodat de inhoudsopgave niet is meegeteld (zoals gebruikelijk). In het eerste gedeelte is er lichte schade aan de bovenkant van de bladen, met tekstverlies, terwijl aan het einde serieuze schade te vinden is in de benedenmarge. Zoals al is gezegd, is het laatste blad bijna geheel verdwenen. Tot fol. 279r veel aantekeningen in de marge (samenvattende rijtjes) in dezelfde 14de-eeuwse hand als de foliëring aan de bovenkant en de koptitels in zwart. Fol. 13 is slechts een enkele kolom met het slot van de inhoudsopgave van de Summa de vitiis, terwijl de eigenlijke tekst op fol. 14ra begint (op een nieuwe katern). In de Summa de vitiis is een kleine elementaire koptitel te vinden aan de binnenkant van de opening; de annotator voorzag een groot gedeelte van dit handschrift van grotere koptitels in zwart (tot fol. 274r). Inhoud: fol. 1ra-2rb: fragment van een commentaar of een preek op een passage van de Apocalyps (inc.: ‘Vidi turbam magnam quam dinumerare nemo poterat ex omnibus gentibus et tribubus et populis et linguis stantes ante thronum dei.apoc.viio. Thronus iste quem vidit iohannes’; deze tekst moet onvoltooid zijn gebleven, aangezien de tekst middenin een zin eindigt en vervolgens tekst 2 komt); fol. 2v-4v: gedicht over de ondeugden (Bloomfield 1507 (andere handschriften met deze tekst in Klagenfurt, München en het Vaticaan); inc.: ‘Superbia. / Deicit infatuat condempnat deprimit inflat / crimina cuncta parit. virtutum germina perdit’); fol. 5ra-7rc: alfabetische index bij de twee Summae (inc.: ‘Acceleratio conversionis lxxxxiii. accidia. lxxxiiii usque xciii’; met enkele 15de-eeuwse toevoegingen; de index is in dezelfde hand als de koptitels, de aantekeningen en de doorlopende foliëring); fol. 7v blanco; fol. 8ra-205vb: Peraldus, Summa de vitiis (Bloomfield 1628; inc.: ‘Incipit tractatus moralis de septem capitalibus viciis. Tractatus iste continet .ix. partes... (fol. 14ra:) Incipit summa de viciis. et primo de vicio gule. Dicturi de singulis viciis cum oportunitas se offert, incipiemus a vicio gule’; expl.: ‘locum (sic) esse aliquando penituit. tacere vero nunquam. Explicit summa viciorum. quam quidam frater de ordine predicatorum compilavit. laus tibi sit c<hrist>e quoniam liber explicit iste’); fol. 206 blanco met uitzondering van het folionummer op de versozijde (boven: ‘cxciii’; onder: ‘xciii’); fol. 207ra-452r (?): Peraldus, Summa de virtutibus (inc. inhoudsopgave: ‘capituɵlorum tractatuum distinguuntur in hac summa intitulata de virtutibus et primo prime particule principalis. Presens opus habet .v. partes principales. Prima est de vir- | |
[pagina 38]
| |
tute in communi. secunda de tribus virtutibus theologicis’; (fol. 209va:) ‘Incipit tractatus moralis de virtutibus cccccccc Incipit tractatus de virtutibus moralis prologus. Cum circa utilia studere debeamus exemplo salomonis dicentis. Cogitativi in corde meo abstrahere a vino carnem meam ut animam meam transferem. ad sapienciam. devitaremque stulticiam donec viderem quid esset utile filiis hominum’; explicit ontbreekt ten gevolge van de beschadiging). Literatuur: J. Van den Gheyn, Catalogue des manuscrits de la Bibliothèque Royale de Belgique, iii, Brussel 1903, 314-315, no. 2148; Verweij, ‘La matérialité’, 373-375. Dit handschrift is vermeld in de lijsten van Dondaine en Kaeppeli en bij Bloomfield onder het incipit-nummer 5601. Cf. Verweij, ‘The manuscript transmission’, 122.
Een handschrift van vrij klein formaat, daterend uit de veertiende eeuw, met de volledige tekst van zowel de Summa de vitiis als de Summa de virtutibus (in die volgorde). De kleine verschillen in uitzicht (Summa de vitiis heeft foliëring door de kopiist, de Summa de virtutibus niet; oorspronkelijke koptitels alleen in de Summa de vitiis; paragraaftekens alleen in de Summa de virtutibus) wijzen op verscheiden productiecampagnes voor de twee hoofddelen, ook al is het overgrote deel van het handschrift in dezelfde hand (een tweede hand begint op fol. 357vb) en komen ze dus uit hetzelfde atelier. Later in de veertiende eeuw of misschien al in het begin van de vijftiende eeuw heeft een lezer of bezitter de twee teksten samen van een alfabetische index voorzien (meestal is een alfabetische index slechts bij één werk afzonderlijk) en heeft dezelfde persoon een doorlopende foliëring aangebracht. Hij voegde zijn alfabetische index op een aparte katern, waar ook een gedicht over de ondeugden te vinden is (in nog een andere hand), volgend op een onvoltooid gebleven fragment uit een commentaar of preek op een passage uit de Apocalyps. Volgens Van den Gheyn wijst de band naar de benedictijnenabdij van Gembloers, ook al ontbreken nadere bezitsaanduidingen in het handschrift zelf. Het handschrift is in zijn verschijningsvorm echter in hoge mate atypisch voor een manuscript uit een kloosterbibliotheek: het kleine formaat, de overvloedige hoeveelheid aantekeningen in de marge en de tamelijk kleine en dicht op elkaar geschreven letters suggereren eerder een privé-eigenaar. Ook al ontbreken hier eveneens expliciete aanwijzingen, het feit dat één hand verantwoordelijk was voor de koptitels, aantekeningen en de continue foliëring ondersteunt deze hypothese. Later is het handschrift dan in de bibliotheek van Gembloers terecht gekomen en daarvandaan in de Koninklijke Bibliotheek. Waar het handschrift is geschreven is een andere vraag. De decoratie van de initialen is dermate standaard dat daar moeilijk een argument aan te ontlenen valt en perkament heeft geen watermerken als mogelijke bron van informatie. Het voornaamste materiaal is dan ook gelegen in de tekst zelf. Helaas is de tekst in dit handschrift niet van goede kwaliteit: er worden nogal wat fouten gemaakt, waarvan een aantal door de kopiist meteen is gecorrigeerd. Een algehele correctie is echter nooit gevolgd. Merkwaardig is de incipitformule van de inhoudsopgave. Dit is een tamelijk lange variant die ook elders wel eens voorkomt, onder meer in enkele handschriften met een duidelijk Parijse connectie. Meestal is deze formule veel korter. Ook suggestief is een vreemde telfout die gemaakt wordt in de incipitformule van het deel over de kardinale deugden (fol. 302rb). Hoewel dit het derde deel is, heet het in dit handschrift de secunda pars, het tweede deel. In de explicitformule wordt dan wel weer het juiste getal gegeven. Deze vergissing komt in een tamelijk groot deel van de handschriften voor en de meeste hiervan hebben - opnieuw - een connectie met Parijs, zelfs zodanig dat ik de variant als een typisch Parijse vergissing ben gaan beschouwen. Door combinatie van deze twee elementen en gezien het feit dat er in schrifttype en initiaalversiering ook niets duidelijk tegen spreekt, zou ik voorlopig een Franse, meer bepaald Parijse productie van dit manuscript willen voorstellen. | |
6 Brussel, kbr, ms. 11454-55Materiële beschrijving: 18de-eeuwse band van bruin leer en met goudopdruk op de rug; op voor- en achterkant is het oorspronkelijk zich daarop bevindende wapen verwijderd; op de rug bevindt zich een titelopschrift: ‘Peraldi summa abbrev’; aan de binnenkant bevindt zich een oud plaatsnummer: ‘I theca X.’; op de voorkant eveneens, in potlood: ‘124’. Perkament; 178 × 121 mm; 133 folio's (abusievelijk geteld tot 134); bladspiegel: 130 × 94 mm; 37 regels op twee kolommen. Katernenindeling: i-ii12 iii10 iv12 v10 los blad vi-x12 xi11 (+ 1 afgesneden blad) xii4; reclamanten. Geen miniaturen. De meeste initialen zijn enkel rood, blauw en soms zelfs groen, alleen de eerste initialen vertonen een elementaire standaarddecoratie. In veel gevallen is de initiaal niet ingevuld en ontbreekt de eerste letter van het woord dus. Rubriek: titels, paragraaftekens, aanstrepingen. Zowel middeleeuwse als moderne foliëring. De middeleeuwse is in Arabische cijfers en bevindt zich in de rechterbovenhoek op de rectozijde. De twee hoofdteksten van dit handschrift hebben een aparte telling. Zowel in de middeleeuwse als in de moderne telling zit een fout: in de middeleeuwse ontbreekt in De virtutibus nummer | |
[pagina 39]
| |
21; in de moderne foliëring ontbreekt nummer 97. Een achttiende-eeuws groen lint dient als bladwijzer. Er zijn zeer veel aantekeningen in de marge, hoofdzakelijk correcties, aanvullingen of aanduidingen van de inhoud, in verschillende handen. Een van deze is tevens verantwoordelijk voor de koptitels en voor de foliëring (eind 14de of mogelijk al 15de eeuw). Door plaatsgebrek is een aantal hoofdstuktitels in de bovenmarge beland. Het laatste blad is half afgesneden. Fol. 75 is een later ingevoegde snipper perkament met een aanvulling. Inhoud: fol. 1ra-56vb: Peraldus, Summa de virtutibus (inc.: ‘Incipit summa virtutum. De fide capitulum primum. Fides est fundamentum omnium bonorum ut dicit augustinus. unde videtur ruinam querere qui sine ea vult edificare’; expl.: ‘presentes pressure sunt debita quibus obligaverunt patres nostri celestem hereditatem. Explicit summa virtutum’); fol. 57ra-57vb: lijst van hoofdstuktitels van de Summa de virtutibus; fol. 58ra-129rb: Peraldus, Summa de vitiis (inc.: ‘Summa viciorum abbreviata et primo de vicio gule. Dicturi de viciis a gula incipiamus. de qua notandum quod dyabolo placet’; expl.: ‘Beatus vir qui non est lapsus verbo ex ore suo lapsus in foveam culpe’, met hoofdstuktitels op fol. 128ra-129rb); fol. 129va-134vb: Bernardus van Clairvaux (?), Opusculum in haec verba: Ad quid venisti? (in het handschrift toegeschreven aan ‘Menardus’ met de titel De regulari disciplina et speculo monachorum; cf. PL 184, cols. 1189-1198, editio princeps Rome 1594 door Gerardus Vossius van Borgloon; inc.: ‘Primo considerare debes semper quare e̠ veneris. ad quid et propter quid veneris’). Literatuur: J. Van den Gheyn, Catalogue des manuscrits de la Bibliothèque Royale de Belgique, iii, Brussel 1903, 269-270, no. 2056; Verweij, ‘La matérialité’, 375-377. Handschrift vermeld in de lijsten van Dondaine en Kaeppeli en bij Bloomfield onder incipit-nummer 2118. Cf. Verweij, ‘The manuscript transmission’, 241.
Deze vrij kleine codex uit de veertiende eeuw bevat een abbreviatio van zowel de Summa de virtutibus als de Summa de vitiis (in die volgorde). Het teksttype van de Summa de virtutibus is dat van de abbreviatio Belgica. Men vergelijke de beschrijving van het Brugse handschrift dat iets ouder is. Beide vertonen de typische fout om ‘patres’ te lezen in de laatste zin in plaats van ‘parentes’, zoals de eigenlijke lezing in de volledige tekst en in de meeste abbreviationes luidt. Het handschrift is aangevuld met een typische vultekst in een latere hand. De twee Summae zijn in dezelfde hand. Volgens Van den Gheyn komt dit handschrift uit de norbertijnerabdij van Park, net ten zuiden van Leuven. Het wapen dat identificatie mogelijk zou maken, is echter totaal weggekrast. Type band en het oude boeknummer aan de binnenkant van het voorplat vormen nog wel aanwijzingen. Het handschrift bevat talrijke aantekeningen in de marge in verschillende handen. Een hiervan heeft aan het einde van de Summa de virtutibus de auteur geïdentificeerd (fol. 56vb): ‘compilata per reverendissimum patrem fratrem wyllelmum lugdunensem’. Op basis van uiterlijk en de talrijke marginalia zou een oorspronkelijk privébezit voor de hand liggen: handschriften uit kloosterbibliotheken hebben meestal een veel ‘schoner’ en leger uitzicht. Het type tekst moet voor de productie naar de Zuidelijke Nederlanden wijzen, misschien zelfs meer bepaald naar het graafschap Vlaanderen. De tekst was aanvankelijk van niet al te hoge kwaliteit, maar indringende correcties hebben hem aanzienlijk verbeterd. | |
7 Brussel, kbr, ms. ii 1102Materiële beschrijving: Moderne band in imitatie van het middeleeuwse systeem (compleet met knoppen, sluitingen, etiket in metalen frame en geheel bedekt met koehuid; ingebonden door M. Marchoul in 1974). Perkament; 330 × 240 mm; ii + 210 + ii folio's; bladspiegel: 220 × 152 mm; 43 regels op twee kolommen. Katernenindeling: i-xxi10; reclamanten (meestal weggesneden), katernen genummerd op laatste versozijde, sporen van bladnummering binnen de katernen in droge pen. Geen miniaturen. De meeste initialen zijn rood of blauw met elementaire standaardversiering, alleen de voornaamste initialen (fol. 1ra: P; fol. 3ra: C) zijn zowel in rood als blauw met een iets meer uitgewerkte versie van hetzelfde type versiering. Rubriek: titels. Moderne foliëring, samen met middeleeuwse paginering (Romeinse cijfers aan de bovenkant van elke pagina, beginnend op fol. 3v - dus na de inhoudsopgave), die ook weer door een moderne paginering onderdaan de pagina hernomen wordt (beginnend met fol. 1r): in deze beschrijving wordt gebruik gemaakt van de folionummers. Op enkele plaatsen (fol. 154v, fol. 167r) nog resten van kladversies van de hoofdstuktitels voor de rubricator, maar de meeste hiervan moeten zijn weggesneden. Geregeld aantekeningen in de marge, maar de meeste hiervan lijken in de hand van de kopiist en bestaan uit namen van auctoritates, ‘Notandum’-tekens, ‘exempla’-tekens, markeringen van belangwekkende passages en aanvullingen van omissies (gewoonlijk in een kader van een rode en zwarte lijn). In de inhoudsopgave zijn de paginanummers aangevuld in een latere hand. De algemene indruk die dit handschrift biedt is er een van verzorging, van een groot en fraai werkstuk, een type van een bibliotheekhandschrift. Inhoud: fol. 1ra-21orb: Peraldus, Summa de virtutibus (inc. inhoudsopgave: ‘Presens opus habet .v. partes principales. Prima est de virtute in comuni. Secunda est de tribus virtutibus theologicis’; inc.: ‘Incipit tractatus de virtutibus. prologus Cum circa utilia studere debeamus exemplo salomonis dicentis cogitavi in corde meo abstrahere a vino carnem meam. ut animam meam transferrem ad sapienciam devitaremque stulticiam donec viderem quid esset utile filiis hominum’; expl.: ‘presen- | |
[pagina 40]
| |
tes pressure sunt debita quibus obligaverunt parentes nostri celestem hereditatem. Tractatus virtutum explicit benedictus dominus virtutum qui incepit et complevit amen’). Literatuur: J. Van den Gheyn, Catalogue des manuscrits de la Bibliothèque Royale de Belgique, iii, Brussel 1903, 315, no. 2150. Dit handschrift wordt vermeld in de lijsten van Dondaine en Kaeppeli en bij Bloomfield onder incipit-nummer 5601. Cf. Verweij, ‘The manuscript transmission’, 122.
Opnieuw een veertiende-eeuws handschrift, dit keer met enkel de (volledige) tekst van Peraldus' Summa de virtutibus. Volgens verschillende laatmiddeleeuwse eigendomsmerken behoorde deze codex tot het bezit van de cisterciënzerabdij van Aulne in de provincie Henegouwen. De bibliotheek van deze abdij werd voor het grootste deel verwoest in 1794, maar sommige handschriften hadden hun weg al gevonden naar buiten. Een aantal manuscripten werd eigendom van de Engelse verzamelaar Phillipps (waar deze codex nummer 4683 had, met potlood op fol. 1r in de bovenmarge te vinden). Ons handschrift belandde in 1888 in de kbr. Het nummer wijst ook op een latere binnenkomst: het maakt deel uit van de zogenaamde tweede serie (die rond 1950 werd afgesloten; latere handschriften dragen de nummers iii en iv). De laatmiddeleeuwse eigendomsmerken bevinden zich op fol. 210v. Bovenaan staat er een in lichte inkt en onderaan zeer duidelijk: ‘Liber sancte marie de Alna servanti benedictio detur anime’. Op fol. 210r bevindt zich een achttiende-eeuws eigendomsmerk van dezelfde abdij, compleet met een elegisch distichon op Christus (‘Vox christi / Discite me primum pueri atque effingite puris / moribus. Inde pias addite literulas’) en een citaat uit de klassiek-Romeinse dichter Silius Italicus (Punica, 4, 734: ‘Tu tiranne / Pelle moras. brevis est magni fortuna favoris’). In uiterlijke verschijningsvorm is dit handschrift een typevoorbeeld van een degelijk geproduceerde en fraai uitgevoerde bibliotheekcodex. Plaats van productie is echter moeilijker te bestemmen, ook omdat de versiering erg beperkt is en bovendien volgens een zeer algemeen type. Opnieuw vinden we de telfout in het begin van de incipit-formule van de kardinale deugden (secunda pars in plaats van tertia pars), welke eventueel naar Parijs zou kunnen wijzen, of naar een voorbeeld dat zelf in Parijs is gemaakt, maar elders is gekopieerd. Gezien de talrijke relaties van onze gewesten, zeker de zuidelijke, met Parijs in de middeleeuwen, zou een dergelijke origine op zich zeker niet vreemd zijn, maar meer dan een voorlopige hypothese is dit niet (en de haast pleonastische uitdrukking moet de voorzichtigheid van deze uitspraak nog benadrukken). | |
8 Leuven, Maurits Sabbebibliotheek, hs. 37dMateriële beschrijving: middeleeuwse band, afgesleten wit leer op hout, zonder versiering; sluitingen verdwenen; op de rug een oud etiket (onleesbaar); aan de binnenkant van het voorplat een stuk perkament met een juridische eedformule (Latijn, 13de eeuw); aan de binnenkant van het achterplat enkele moderne codicologische aantekeningen in potlood in het Duits. Perkament; 138 × 101 mm; v + 215 + v folio's (door dubbele telfout loopt de nummering tot 217); bladspiegel: 87 × 71 mm; 23-24 regels op één kolom. Katernen: i5 ii16 iii14 iv10 v-ix12 xi14 xi-xv12 xvi-xvii16 xviii2 xix12. Geen miniaturen. De meeste initialen zijn in rood met een klein beetje versiering en vooral een uitbreiding over de gehele marge, soms zelfs eindigend in een soort dierkop. Rubriek in titels, initialen, paragraaf-tekens en aanstrepingen. Middeleeuwse foliëring (Romeinse cijfers in de bovenmarge van de rectozijden; dubbele vergissing: 53 wordt onmiddellijk gevolgd door 55, 65 door 67). Enkele koptitels, vooral in het begin. Aanwijzingen voor de rubricator (meestal weggesneden). Zeer veel aantekeningen in de marge, evenals index-handen. Inhoud: fol. [i]r- [v]v: verschillende losse notities in verschillende handen (fragment uit Isidorus van Sevilla, fragment ‘De spe’, ‘De caritate’ e.d.); fol. 1r-217v: Peraldus, Summa de virtutibus; fol. [vi]r: lijst van de boeken van het Oude Testament; fol. [vi]v- [viii]v: alfabetische index bij de tekst van Peraldus; fol. [xix]r- [x]v: verschillende notities in verschillende handen (deugden tegenover ondeugden, de zeven kerken van de Apocalyps, kalenderverzen ([ix]v- [x]r), ‘Quid est deus’). Literatuur: Dit handschrift is onbekend in de literatuur. Ik dank hierbij mijn Leuvense collega Jacqueline van Leeuwen die mijn aandacht op dit handschrift vestigde. Cf. Verweij, ‘The manuscript transmission’, 263.
Afgezien van enkele randteksten bevat dit handschrift alleen Peraldus' Summa de virtutibus. De overige teksten zijn in verschillende hand bijgevoegd, voor een stuk op overschietend perkament, en mogen dus niet (in tegenstelling tot wat vaak gebeurt in beschrijvingen) op gelijke hoogte worden geplaatst als de hoofdtekst. Samen met de talrijke aantekeningen en index-handen in de marge wijst alleen al het bestaan van deze toegevoegde randteksten eerder op een privé-eigenaar of opdrachtgever. Het kleine formaat en de onregelmatige productie versterken deze indruk nog. In feite is dit handschrift in vergelijking met sommige kloosterhandschriften die boven beschreven zijn, een eerder middelmatig product. Het handschrift dateert mogelijk uit de veertiende eeuw (tweede helft?), maar de geogra- | |
[pagina 41]
| |
fische herkomst is moeilijk te bestemmen. Sinds 14 december 1964 (stempel op fol. [i]r) behoort het tot de collectie van de jezuïeten in Leuven die hun bibliotheek deponeerden in de Maurits Sabbebibliotheek van de ku Leuven. Deze (nieuwe) collectie van de jezuïeten moet niet verward worden met de oude bibliotheek die aan het eind van de achttiende eeuw naar Brussel is gekomen en waar bovenbeschreven handschrift Brussel, kbr, ms. 3614-23 toe behoorde. In feite is de enige aanwijzing in dit handschrift een kleine hoeveelheid codicologische aantekeningen uit de 20ste eeuw tegen het achterplat. Deze aantekeningen zijn in het Duits, wat er vermoedelijk op wijst dat dit handschrift vanuit Duitsland in het Leuvense jezuïetencollege is beland, langs overigens ondoorgrondelijke wegen. Daarmee valt dit handschrift naar alle waarschijnlijkheid buiten het kader van de Peraldiana uit de Nederlanden. Qua tekstbestand is dat misschien jammer, aangezien dit laatste uniek is: het gaat om een verkorte versie, waarbij de verkorting niet is gebeurd door herformulering, maar eenvoudig door selectie van een aantal hoofdstukken die dan integraal overgenomen lijken. De sectie over de theologale deugden is extreem kort (fol. 1v-53r): men moet hier ook het beperkte aantal regels per kolom en de kleine bladspiegel bij betrekken om te zien dat de tekst inderdaad sterk is ingekort. De traditionele hoofdstukkentabel is afwezig, maar de kopiist heeft wel een alfabetische index toegevoegd aan het einde van het handschrift. | |
P.S.Kaeppeli vermeldt ten onrechte Brussel, kbr, ms. 2860 ( J. Van den Gheyn, Catalogue des manuscrits de la Bibliothèque Royale de Belgique, iii, Brussel 1903, 189, no. 1903) als een handschrift met een fragment, meer bepaald als een gedeelte uit het hoofdstuk De dono consilii. Genoemd fragment beantwoordt in opzet niet aan Peraldus' werkwijze en de teksten komen niet overeen. Zo vermeldt Bloomfield onder incipit-nummer 5601 eveneens ten onrechte Brussel, kbr, ms. iv 96 als een handschrift van de Summa de virtutibus, maar dit handschrift dat uit de Parkabdij afkomstig is, bevat alleen Peraldus' Summa de vitiis (Kaeppeli klasseert dit handschrift overigens wel juist). Brussel, kbr, ms. iv 97, ook uit de Parkabdij, bevat een abbreviatio van de Summa de vitiis (obmissis-type). Naast de beschreven handschriften met de Summa de virtutibus bevat de kbr in Brussel nog enkele handschriften met alleen de Summa de vitiis. Het gaat hier om ms. 2179-80 (Van den Gheyn, no. 2147), gekopieerd in 1351 en afkomstig uit het Leuvense jezuïetencollege; ms. 7928 (Van den Gheyn, 2149), veertiende eeuw, uit de norbertijnerabdij van Tongerlo; en ms. 1955 (Van den Gheyn, 2151), geschreven in 1436 en afkomstig uit de priorij van Korsendonk. Bloomfield noemt onder incipitnummer 1628 (dat van de Summa de vitiis) enkel twee handschriften voor Brussel: ms. 590 (Van den Gheyn, 1884) en ms. ii 1135 (Van den Gheyn, 1885), maar beide handschriften bevatten enkel preken van Peraldus en geen letter van de Summa de vitiis, zodat ze uit die lijst geschrapt dienen te worden. Buiten Brussel bevinden zich in de Benelux nog handschriften van de Summa de vitiis in Groningen (Universiteitsbibliotheek, hs. 24, misschien afkomstig uit het bezit van de Martinikerk in Groningen), Utrecht (Universiteitsbibliotheek, hs. 374, van de reguliere kanunniken in Utrecht), Antwerpen (Museum Plantin-Moretus, hs. 41, uit Oxford), Brugge (Groot Seminarie, hs. 40/85 en 40bis/113; Stadsbibliotheek, hs. 250, uit de abdij Ter Duinen), Gent (Universiteitsbibliotheek, hs. 1102, uit de abdij van Tongerlo), Bergen (Bibliothèque publique et universitaire, ms. 5/158, uit de abdij van Bonne-Espérance) en Namen (Musée archéologique de la province de Namur, Fonds de la ville, ms. 25, uit de abdij van Floreffe). Volledigheidshalve (en vooral omdat de huidige politieke grenzen weinig te maken hebben met die in de middeleeuwen) vermeld ik tot slot nog enkele handschriften die nu in bibliotheken in Noord-Frankrijk zitten, meer bepaald in Frans-Vlaanderen en Artesië: Arras (Bibliothèque municipale, ms. 429), Douai (Bibliothèque municipale, mss. 446 en 447), Lille (Bibliothèque municipale, ms. 114, de Obmissis-abbreviatio) en Saint-Omer (Bibliothèque municpale, ms. 133). Reims, Bibliothèque municipale, ms. 549 (dertiende eeuw) bevat de tekst van de abbreviatio Belgica en is oorspronkelijk afkomstig uit Douai. |
|