De Gulden Passer. Jaargang 85
(2007)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
[De Gulden Passer 2007]Barones Francine de Nave
| |
[pagina 8]
| |
Het diploma met verklaring tot unesco-Werelderfgoed van het ‘Complex Woning - Ateliers - Museum Plantin-Moretus’, overhandigd door de heer Francesco Bandarin, directeur van het Centrum voor het Werelderfgoed bij de unesco
| |
[pagina 9]
| |
De erkenning tot unesco-Werelderfgoed van de culturele site Plantin-Moretus is in essentie het resultaat van het zeer gelukkig samenvallen van een aantal beslissende factoren: ten eerste het genie van Christoffel Plantin, ten tweede de bewaarzin van het uitgevers- en drukkersgeslacht Moretus (tweede helft zestiende eeuw - 1876), ten derde de acculturatiepolitiek van het verlicht Antwerps stadsbestuur van de late negentiende eeuw (1876 sqq.) en ten vierde de enthousiaste gedrevenheid voor monumentenzorg van de Afdeling Monumenten en Landschappen van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap onder de intelligente en markante leiding van specialist in de materie Edgard Goedleven, evenals het initiatief en doorzettingsvermogen van ondergetekende directeur van het Museum Plantin-Moretus. Aan basis daarvan stond uiteraard Christoffel Plantin (Saint-Auvertin bij Tours, ca. 1520 - Antwerpen, 1 juli 1589). Deze belangrijkste drukker-uitgever uit de tweede helft van de zestiende eeuw had het geniale idee om als eerste de uitvinding van de boekdrukkunst met losse metalen letters door Johannes Gutenberg (Mainz ca. 1400-1468) op grote schaal te valoriseren. Daarmee werd hij de eerste industriële drukker uit de geschiedenis. Zijn daarbij niet zo vanzelfsprekend streven naar optimale kwaliteit in zijn productie, zowel naar vorm als inhoud, maakte hem als typograaf tot het eerste belangrijke moment in de geschiedenis van de boekdrukkunst na Gutenberg. Plantins ultieme zorg om ook op het inhoudelijke vlak kwalitatief steeds de beste werken uit te brengen bezorgde hem met allerlei baanbrekende publicaties op de terreinen van het humanisme en de wetenschappen daarbij een plaats onder de grote wegbereiders van de westerse beschaving. Op het hoogtepunt van zijn uitgevers- en drukkerscarrière legde Plantin de basis voor het thans tot unesco-Werelderfgoed verklaarde gebouwencomplex van zijn Officina. Omstreeks 1548/49 te Antwerpen overgekomen vanuit Parijs, werd zijn in 1555 ingezette carrière van drukker-uitgever in 1570 bekroond met een benoeming tot Koninklijk Aartsdrukker. In 1571 kreeg Plantin vanwege de Spaanse vorst Filips ii bovendien ook het virtuele monopolie voor het drukken van godsdienstige werken voor de gebieden onder Spaans gezag. Voor zijn Officina Plantiniana of ‘Gulden Passer’, die sinds het opstarten in 1568 van de productie van zijn meesterwerk, de Biblia Regia of Biblia Polyglotta, een periode van hoogconjunctuur beleefde, leken de verdere economische perspectieven toen meer dan ooit verzekerd in het typografisch centrum Antwerpen dat zich dankzij Plantin sinds 1555 had kunnen profileren als een van de drie typografische hoofdsteden van het zestiende-eeuwse Europa. Met aldus gewaarborgde productie- en afzetmogelijkheden, en daardoor verzekerd kapitaal en opbrengsten, lagen verdere expansie en investeringen voor de hand. In 1576 kon Plantin dan ook zonder aarzelen ingaan op verdere uitdagingen voor de uitbreiding van zijn intussen tot de grootste en belangrijkste uitgeverij-drukkerij van haar tijd uitgegroeide ‘Gulden Passer’. Daartoe nam hij een ruim polyvalent terrein in erfpacht gelegen tussen de Hoogstraat, Heilig Geeststraat en de huidige Vrijdagmarkt, in de onmiddellijke buurt van zijn toenmalige vestiging aan de Kammenstraat. In dit vroegere eigendom van de Spaanse koopman Martin Lopez kon hij op 24 juni 1576 zijn ‘officina’ onderbrengen. In 1579 richtte hij hier een nieuw drukkersatelier in. Zijn Officina Plantiniana zou hier voor altijd gevestigd blijven. Dat de Officina Plantiniana hier vanaf 1579 tot in 1867 nagenoeg driehonderd jaar lang productief kon blijven en in stand gehouden, is de bijdrage geweest van zijn nazaten en opvolgers, de Moretussen. Plantins schoonzoon Jan i Moretus legde de basis voor de ver- | |
[pagina 10]
| |
zekerde bloei van het bedrijf tot in de achttiende eeuw. Hij kon zich niet alleen het ambt van officieel drukker van de Stad Antwerpen reserveren, dat verder tot in 1705 door zijn opvolgers zou gemonopoliseerd worden. Hij slaagde er ook in het verkoopsmonopolie van godsdienstige werken voor de Spaanse markt in 1607 terug te verwerven. Pas in 1764 zou dit door de toenmalige Spaanse vorst om protectionistische redenen ten gerieve van de eigen Spaanse drukkers worden ingetrokken. Dat betekende toen zoveel als de economische genadeslag voor het bedrijf dat aansluitend niet verder werd gemoderniseerd. Jan i Moretus heeft echter niet alleen gezorgd voor de verzekerde afzet van de productie van het bedrijf. Hij bezorgde het ook een gegarandeerde continuïteit en verdere instandhouding door de vastlegging in onderling akkoord met zijn echtgenote Martine Plantin in hun testamentaire beschikking van 3 maart 1610 van een geniale preventieve maatregel tegen elke vorm van verdeling. Deze beschikking bepaalde dat de drukkerij-uitgeverij met alle toebehoren alleen mocht toekomen aan die afstammeling(en) die voor de bedrijfsleiding door de familie het meest bekwaam werd(en) geacht. Het respecteren van deze clausule gedurende meer dan tweehonderdvijftig jaar in de opeenvolgende Moretusgeneraties heeft de verdere conservering als één enkele entiteit van het bedrijf bewerkt tot in de tweede helft van de negentiende eeuw. Dat de drukkerij-uitgeverij De Gulden Passer bovendien in haar pre-industriële toestand is in stand gehouden, is ook het gelukkige gevolg geweest van het feit dat de familie Moretus in 1692 in de adelstand werd opgenomen. Rijke huwelijken, zeer geslaagde investeringen en geldspeculaties maakten haar tot de rijkste van de Zuidelijke Nederlanden in de eerste helft van de achttiende eeuw. Opbrengsten uit het bedrijf werden daarbij van secundair belang. Van noodzakelijke modernisering omwille van verzekerde competiviteit is dan ook met het intreden van de industriële omwenteling afgezien. De Officina Plantiniana evolueerde daardoor vanaf de late achttiende eeuw geleidelijk aan tot industrieel erfgoed dat meer en meer alle rendabiliteit verloor. Slechts uit louter familiepiëteit werd het bedrijf dan ook doorheen de negentiende eeuw in stand gehouden. Het respect voor het werk van de voorouders is ten slotte ook van doorslaggevende betekenis geweest voor de beslissing tot verkoop van de laatste eigenaar Jonkheer Edward Moretus. Toen hij op 20 april 1876 de beslissende stap zette tot stopzetting van meer dan driehonderd jaar drukkers- en uitgeverspraktijk gebeurde dit om het hem toegekomen, meer dan drie eeuwen lang door de Moretussen gekoesterde familiale erfgoed een verder gegarandeerde toekomst te bezorgen onder de vorm van museum. Het feit dat de Stad Antwerpen met de steun van de Belgische staat op 20 april 1876 de tot bijzondere bezienswaardigheid uit een ver typografisch verleden geëvolueerde ‘Gulden Passer’ aankocht voor de toen zeer indrukwekkende som van 1.200.000 Belgische goudfrank is te beschouwen als een daad van opmerkelijk cultuurmecenaat. Het briljante bestuur van de toen in volle economische expansie verkerende stad Antwerpen was inderdaad sterk gericht op volksontwikkeling in de meest brede zin en monumentenzorg. Het creëren van musea werd daarbij een wel overwogen beleidskeuze. Na de aankoop van het Steen in 1842 voor de organisatie van een eerste Museum voor Oudheden, dat in 1864 kon geopend worden, besteedde het Antwerps stadsbestuur alle zorgen en middelen aan de ombouw van de Officina Plantiniana tot Museum Plantin-Moretus'. Reeds op 19 augustus 1877 kon dit tweede Antwerps stedelijk museum onder de deskundige en zeer bekwame leiding van zijn eerste conservator, Max Rooses, voor het publiek feestelijk worden opengesteld. | |
[pagina 11]
| |
De stad Antwerpen heeft verder blijvend ruime middelen besteed aan zowel de instandhouding van dit monumentale erfgoed als zijn publieke valorisatie. In deze context zorgde zij voor de inveiligheidsstelling van het unieke patrimonium in het kasteel van Lavaux-Sainte-Anne bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Na de desastreuze V-bominslag op de Vrijdagmarkt van 2 januari 1945 ging zij ook onmiddellijk over tot de restauratie van het geteisterde museale gebouwencomplex. Reeds op 28 juli 1951 kon daardoor onder de enthousiaste en deskundige leiding van zijn nieuwe conservator en adjunct- conservator, dr. Leon Voet en dr. Hendrik D.L. Vervliet, het Museum Plantin-Moretus feestelijk zijn deuren heropenen. Het werd onmiddellijk het boegbeeld voor de stedelijke zeer actieve politiek van grote historische tentoonstellingen over Antwerpens rijke verleden, die tot in 1993 bleef aangehouden. Vanaf de jaren zeventig keerde voor de stad Antwerpen echter economisch het getij. Meer en meer zag het stadsbestuur zich geconfronteerd met een zeer zware schuldenlast. Ca. 1990 resulteerde dit in de globale pensionering van al haar zestig-plus-werknemers. Bezuiniging werd voor alles het leidmotief, ook op het terrein van restauratie- en instandhoudingswerken. Na een laatste serie werken in het oude Plantijnse Huis einde jaren tachtig en begin jaren negentig, kwam het op dit vlak onherroepelijk tot een stilstand met de coalitiewisseling einde 1994. Overheidssteun werd toen overduidelijk meer dan nodig. Om deze reden, maar niet minder voor de maximale veiligstelling voor altijd van dit unieke erfgoed op het institutioneel-juridische vlak trad ondergetekende, sinds 1982 verantwoordelijk voor het meer dan 450 jaar lang in situ bewaarde historische erfgoed Plantin-Moretus, in oktober 1996 in contact met het voor monumentenzorg gedreven Afdelingshoofd Monumenten en Landschappen van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Edgard Goedleven. Het was meteen een schot in de roos. De heer Goedleven zag onmiddellijk het uitzonderlijke belang in van de culturele site Plantin-Moretus en werd direct bereid gevonden om zijn expertise op het vlak van beschermings- en subsidiëringsmogelijkheden onder de vorm van stapsgewijze begeleiding en opvolging aan ondergetekende ter beschikking te stellen. Zo werd toen de facto de procedure opgestart die negen jaar later zou leiden tot de inschrijving van het Museum Plantin-Moretus als enige museum ter wereld in de Lijst van het Werelderfgoed van de unesco, die exclusief is voorbehouden aan monumenten onder de vormen van gebouwen en landschappen.
De verklaring tot unesco-Werelderfgoed is steeds het resultaat van de stelselmatige invulling van zeer strenge eisen en is inherent aan het met succes doorlopen van een zeer zwaar en langdurig examenparcours. De door het Comité van het Werelderfgoed van de unesco bepaalde selectieprocedure stelt ten eerste dat de kandiderende site reeds in eigen land een beschermd monument moet zijn. Ten tweede moet dit monument al weerhouden zijn in een preselectie en opgenomen in de Indicatieve Lijst van het Werelderfgoed. Deze Lijst wordt door het Comité van het Werelderfgoed van de unesco per afzonderlijke staat en alleen op voorstel van die staat vastgesteld. Daartoe moet deze staat reeds lid zijn van de unesco Conventie door ondertekening van de unesco Conventie voor de Bescherming van het Cultureel en Natuurlijk werelderfgoed. België werd pas na een zware procedureslag ingevolge zijn bijzonder ingewikkelde staatsstructuur lid van de unesco Conventie op 24 juli 1996 nadat dit verdrag bij goedkeuring door de drie Gewesten en de Duitstalige Gemeenschap bekrachtigd was door | |
[pagina 12]
| |
de Federale overheid. Het verdrag trad hier dan ook zeer laat in werking op 24 oktober 1996. Voor een site, die voor werelderfgoederkenning in aanmerking komt, dient zijn kandidatuur na zijn opname in de Indicatieve Lijst aansluitend door de regering van de betrokken staat te worden ingediend aan de hand van een volgens zeer strikte normen samengesteld dossier. Slechts voor zover dit dossier aan alle gestelde vereisten voldoet, wordt de kandidatuur door de griffie van de unesco aanvaard. Vervolgens wordt de inhoud van dit dossier in situ op integriteit en authenticiteit onderzocht in opdracht van de unesco door een extern specialist, lid van icomos (International Committee on Monuments and Sites). Zijn rapport is beslissend voor de plaatsing al dan niet van de kandidatuur op de dagorde van de vergadering van het Comité van het Werelderfgoed van de unesco. Ten slotte beslissen de vertegenwoordigers van 21 landen uit de onderscheiden continenten, verenigd in dit Comité, of de voorgestelde site al dan niet voldoet aan een of meer van de gestelde criteria, de zeer hoge eisen bepaald door het Comité van het Werelderfgoed van de unesco voor de uiteindelijke verklaring tot werelderfgoed. Dit zeer zware en langdurige parcours werd in 1997 onmiddellijk ingezet voor de culturele site Plantin-Moretus. Op 10 juli 1997 kwam het daarbij reeds tot een eerste succes: de klassering van de gehele culturele site als beschermd monument bij besluit van de toenmalige Vlaams Minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, Luc Martens. Deze klassering gold buiten het gehele historische gebouwencomplex van het museum om ook reeds zijn patrimonium, hetzij ‘de woning met inbegrip van de roerende elementen’, ‘onroerend door bestemming’. Dit betekende een bijzondere stap vooruit gezien de wettelijke bescherming van het historische gebouwencomplex Plantin-Moretus tevoren nog geheel beperkt was gebleven tot alleen de Vrijdagmarkt- en binnenplaatsgevels (bij Koninklijk Besluit van 25 maart 1938), evenals de daken en gevels van zijn gebouwen aan de Heilig Geeststraat (beschermd bij Koninklijk Besluit van 2 september 1976). Dank zij de erkenning tot beschermd monument kon de Stad Antwerpen voor zijn nu pas in zijn geheel beschermde monument Plantin-Moretus vanwege het Vlaamse Gewest voortaan subsidiegelden betrekken voor instandhoudingswerken. Vooralsnog moesten deze in 1997 noodzakelijk beperkt blijven tot het stadsaandeel in het eigendom van dit complex. Sinds de gezamenlijke aankoop van 20 april 1876 door Stad en Staat was dit immers toen nog steeds een gedeeld eigendom, intussen met het Vlaams Gewest, dat sinds 4 oktober 1994 ingevolge de federalisering van de Belgische Staat van het oorspronkelijke staatsaandeel in het bezit was gesteld. De beperking van de subsidiemogelijkheden tot exclusief het eigen stadsaandeel in dit eigendom was uiteraard zeer nadelig voor de goede instandhouding van dit complex. Om daaraan te verhelpen werd door de heer Goedleven de overdracht aan de Stad Antwerpen van het eigendomsaandeel van het Vlaamse Gewest bewerkt. Aan de schenking van deze drieëntwintig dertigsten in de totaliteit van de gronden en gebouwen koppelde hij de voorwaarde dat de stad Antwerpen als goed erfgoedbewaarder dit eigendom blijvend zou bewaren en dit meer bepaald in zijn hoedanigheid van museum. De stad Antwerpen heeft aan deze voorafgaande vereiste direct gevolg gegeven en ging hiervoor het beslissende engagement aan bij collegebesluit van 2 oktober 1997, dat op 24 november 1997 bekrachtigd werd door de Gemeenteraad. Onder de garantie dat het historische gebouwencomplex Plantin- | |
[pagina 13]
| |
Moretus nooit nog zou kunnen verhandeld worden en verder ingericht zou blijven als het Museum Plantin-Moretus werd aansluitend bij decreet van 2 december 1998 van het Vlaams Parlement, bekrachtigd op 8 december 1998 door de Vlaamse regering en geacteerd op 26 januari 1999 in het Belgisch Staatsblad, het onroerend goed Museum Plantin-Moretus door schenking (overdracht) volledig stadsbezit. Na deze zeer substantiële verrijking van het Antwerps stadspatrimonium ten bedrage van niet minder dan 61.410.000 bef (21.493.500 bef voor het eigendomsaandeel met betrekking tot de grond en de gebouwen [in 1999] en 39.916.500 bef voor de gebouwen zoals geboekt op patrimoniumnummer 871 (Plantin-Moretus Museum) kon de stad Antwerpen aansluitend direct gebruik maken van de meteen voorhanden, zeer substantiële subsidiëringsmogelijkheden voor instandhoudings- en restauratiewerken aan de Plantin-Moretus-gebouwen. De complete restauratie van de daken met de inrichting van het Christoffel Plantinauditorium dank zij betoelaging door het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap was in 1999 daarvan het eerste resultaat. Eind 1999 kon op deze basis ook de gehele restauratie van alle binnengevels en de zuidgevel aan de Steenhouwersvest worden opgestart voor voltooiing in mei 2001. Afgezien van subsidies voor instandhoudings- en restauratiewerken aan het gebouw konden vanwege het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap vanaf 1999 ook zeer beduidende middelen betrokken worden voor de conservering van het patrimonium en de werking van de instelling. Op basis van een lijvig dossier, in oktober 1998 ingediend door ondergetekende en in december 1998 in situ verdedigd voor een commissie van experten, werd het Museum Plantin-Moretus op 15 februari 1999 naar de bepalingen van het nieuwe Vlaamse museumdecreet als ‘landelijk’ museum erkend onder de eerste tien instellingen van internationaal niveau in het Vlaamse museumlandschap. Daarmee kon het museum sedertdien jaarlijks genieten van zeer substantiële werkings- en projectsubsidies die de onderscheiden terreinen van de museumwerking (verwerven, conserveren/restaureren, onderzoek, publiek openstellen en bekend maken) ten goede komen.
In augustus 2000 kwam het tot verdere actie. Ondergetekende ging toen de uitdaging aan om het oude Plantin-Moretusarchief als uniek bedrijfs- en familie-archief te presenteren voor opname in de Lijst van het roerend Werelderfgoed van de unesco (het ‘Mémoire du Monde’- ‘Memory of the World’ register van de unesco). De aanleiding daartoe was het zeer toevallige bezoek van mevrouw Rosa Maria Fernandez de Zamora op 8 augustus 2000. Als coördinator van de Biblioteca Nacional van Mexico en unesco-afgevaardigde van dat land bezocht zij op doorreis naar het ifl-congres-2000 te Jeruzalem het ook in Mexico zeer vermaarde Museum Plantin-Moretus. Tijdens de rondleiding kon ondergetekende vanwege mevrouw De Zamora vernemen dat het oude Plantin-Moretusarchief een goede kans kon maken voor opname in het ‘geheugen van de mensheid’-register dat de unesco gecreëerd had voor de vastlegging voor verdere preservatie en publieke raadpleegbaarheid van documenten van universeel belang. Nog in volle vakantietijd stelde zij onmiddellijk het daartoe vereiste dossier samen. In een wedren tegen de tijd en mede dank zij de inzet van medewerker geco-opsteller Steven Leman, die voor de vertaling naar het Engels zorgde, kon dit dossier met alle vereiste informatie naar de vele gestelde selectiecriteria qua totstandkoming, omvang, volledigheid, samenstelling, eigendom, belang, relevante publicaties en profiel van de museumdirecteur-archiefbewaarder op 27 september 2000 net vóór de deadline van 1 oktober | |
[pagina 14]
| |
2000 te Parijs worden ingediend. Nauwelijks enkele dagen later, op 6 oktober 2000, kon ondergetekende te Tokyo daarbij persoonlijk haar initiatief nog toelichten aan de afgevaardigde van Japan bij de unesco, mevr. prof. dr. em. Tomiko Matsuura, terwijl aansluitend dit dossier dankzij de bemiddeling van de najaar 2000 te Antwerpen toegekomen consul-generaal van Frankrijk, Alain de Keghel, van nabij te Parijs kon worden opgevolgd. Begin juni 2001 kreeg de consul-generaal van Frankrijk daarbij het goede nieuws dat dit dossier bij de unesc-instanties te Parijs alle steun verkregen had. Succes volgde op 4 september 2001. Als neerslag van meer dan drie eeuwen continuïteit van de Officina Plantiniana en op basis van de oudste getuigenissen van de kennis van de oude boekdrukkunstpraktijk en editietechnieken werd het Plantin-Moretusarchief toen door de unesco-jury onder voorzitterschap van unesco-directeur-generaal Koïchiro Matsuura als van belang voor het mensdom tot Werelderfgoed verklaard en ingeschreven in het ‘Mémoire du Monde - Memory of the World’-register van de unesco, de lijst van het roerende culturele werelderfgoed! De erkenning van het Plantin-Moretusarchief tot werelderfgoed is verder van beslissende betekenis geweest. Ze is vooreerst een sterk argument geworden in de motivering voor de toevoeging van het Museum Plantin-Moretus aan de Indicatieve Lijst van het Werelderfgoed met betrekking tot België. Ze zou ook een van de bepalende factoren worden voor de finale inschrijving op 17 juli 2005 van het site Plantin-Moretus in de Lijst van het Werelderfgoed van de unesco. Nog in juni 2001 werd reeds bij de eerste positieve berichten over de mogelijke erkenning door de unesco van het Plantin-Moretusarchief tot roerend cultureel Werelderfgoed in het ‘Memory of the World’-register door ondergetekende het initiatief genomen tot de kandidatuurstelling van zijn niet minder exclusieve bewaarplaats voor toevoeging aan de Indicatieve Lijst van het Werelderfgoed voor België. Goed onderbouwd kreeg dit voorstel directe steun van afdelingshoofd E. Goedleven, mede omwille van het feit dat het historisch monument Plantin-Moretus ingevolge de in 1998 ingezette opeenvolgende instandhoudings- en restauratiewerken intussen in goede staat was gebracht, wat overduidelijk het belang kon aantonen door de betrokken overheid gehecht aan dit monument. Zo werd nog in juni 2001 de beslissende stap gezet naar de finale erkenning tot unesco-Werelderfgoed van de culturele site Plantin-Moretus. Naar de instructies van afdelingshoofd E. Goedleven en in zijn opdracht werd aansluitend het voor de toevoeging aan de Indicatieve Lijst vereiste dossier in samenwerking met zijn medewerkster mevrouw Suzanne Van Aerschot-Van Haeverbeeck samengesteld. Op basis daarvan stelde de toenmalige voor monumentenzorg bevoegde Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Buitenlands Beleid, Paul Van Grembergen, in februari 2002 de actualisatie van de Indicatieve Lijst voor België voor met de inschrijving van het Museum Plantin-Moretus. Ook ditmaal volgde succes! Op 10 juni 2002 ontving minister Van Grembergen vanwege de heer Francesco Bandarin, directeur van het Centrum voor het Werelderfgoed bij de unesco te Parijs, het schitterende nieuws van de inschrijving in de Indicatieve Lijst van het Werelderfgoed voor België van de site Plantin-Moretus naar de beslissing toen getroffen te Boedapest door het Comité van het Werelderfgoed van de unesco tijdens zijn 26ste bijeenkomst. Daarmee stond eindelijk de weg vrij open naar de zo betrachte inschrijving op de unesco-Lijst van het Werelderfgoed! De finale erkenning tot unesco-Werelderfgoed behoorde toen echter niet tot de directe perspectieven. In zijn zelfde 26ste bijeenkomst van juni 2002 had het Comité van het | |
[pagina 15]
| |
Foto van de overhandiging van het diploma door de heer Bandarin aan directeur barones Francine de Nave op 30 januari 2006
De waardering geformuleerd op 30 januari 2006 door de heer Bandarin in het Gulden Boek van het ‘Complex... Plantin-Moretus’.
Werelderfgoed van de unesco immers ook beslist tot een feitelijk moratorium met betrekking tot de toevoeging aan de Lijst van sites gelegen in West-Europa. Zeker gold dit voor de jaren 2002-2003 om voorrang te verlenen aan die landen, vooral in de Derde Wereld en het vroegere Oostblok, die toen ofwel nog niet ofwel door middel van slechts één enkel monument op de Lijst vertegenwoordigd waren. De mogelijke inschrijving van het culturele site Plantin-Moretus kon daarmee pas ten vroegste naar 2004 worden tegemoetgezien! In november 2003, reeds na het oprustgaan van de heer Goedleven, signaleerde mevrouw Van Aerschot plots dat het finaal in te dienen dossier nu zeer dringend moest worden samengesteld. In co-productie met haar kon dit dossier, samengesteld in het Frans als een van de officiële unesco-talen, nog net vóór de gestelde deadline van 1 februari 2004 worden afgerond. Als enige door alle regeringen van ons land samen gedragen initiatief werd het toen met de steun van zowel de Vlaamse, Waalse als Federale Regeringen overgemaakt aan de unesco-diensten te Parijs door de heer Yves Haesendonck, Permanent Vertegenwoordiger van België bij de unesco. Reeds enkele weken later volgde het gelukkige bericht dat het dossier getoetst was op volledigheid door de diensten van het Centrum voor het Werelderfgoed bij de unesco en voor verdere behandeling ontvankelijk was verklaard! Onderzoek in situ van de inhoud van dit dossier door een extern expert, lid van icomos (‘International Committee on Monuments and Sites’ of ‘Internationale Raad voor Monumenten en Landschappen’) in opdracht van de unesco kon daarmee verder worden tegemoetgezien! In augustus 2004 was het zover en kon deze zeer strenge, één dag lang durende examinering doorgaan. De inhoud van het overgemaakte dossier werd toen door de Nederlandse expert, ir. arch. L. Wever, zeer kritisch onderzocht vanuit diverse invalshoeken: authenticiteit en integriteit van het historisch monument Plantin-Moretus en zijn collecties, het gevoerde beleid en beheer qua missie, doelstellingen en perspectieven met toetsing aan de | |
[pagina 16]
| |
basisprincipes van de unesco met betrekking tot optimale bewaring van de culturele site en zijn maximale openstelling voor het publiek. Het op grond van het onderzoek door de heer Wever aansluitend in april 2005 uitgebrachte icomos-rapport was gelukkig overtuigend positief! Volgens dit rapport beantwoordde de culturele site Plantin-Moretus aan niet minder dan vier van de in totaal zes door het Comité van het Werelderfgoed van de unesco aan potentieel werelderfgoed gestelde criteria! Het rapport stelde dan ook de inschrijving in de Lijst van het Werelderfgoed van de unesco voor aan het Comité van het Werelderfgoed van de unesco mits dit gebeurde onder de benaming ‘Complex Woning-Ateliers-Museum Plantin-Moretus’ (‘Plantin-Moretus- House - Workshops - Museum Complex’). Op deze wijze kon immers de hoedanigheid van historisch monument van deze culturele site benadrukt worden met verschuiving van deze van museum naar het achterplan en kon het euvel voorkomen worden van de inschrijving van een museum in de Lijst van het Werelderfgoed van de unesco, waarin zoals vermeld om redenen van exclusiviteit principieel geen musea worden opgenomen.
Over de hoedanigheid van het ‘Complex Plantin-Moretus’ zijn aansluitend tot op het ogenblik van de finale beslissing van 15 juli 2005 en de inschrijving van 17 juli 2005 verder steeds bijzondere twijfels blijven bestaan. Ondergetekende kon dit reeds ervaren bij een uitzonderlijke ontmoeting met de heer Koïchiro Matsuura, directeur-generaal van de unesco, in het muhka in januari 2005. Hij confronteerde haar toen direct met de vraag of het bij de culturele site Plantin-Moretus ging om een monument dan wel een museum. Geheel onwetend over de inhoud van het toen nog niet ontvangen icomos-rapport stelde ondergetekende bij deze cruciale vraag uitdrukkelijk het historisch monument prioritair. Samen met het positieve icomos-rapport van april 2005 heeft deze benadering van de culturele site Plantin-Moretus aansluitend bewerkt dat zijn kandidatuur in juli 2005 finaal weerhouden werd onder de toen slechts 28 in totaal op wereldvlak geselecteerde kandidaturen. De verklaring van de culturele site Plantin-Moretus tot unesco-Werelderfgoed was daarmee toen echter nog absoluut niet zeker. Nog tijdens de dagen van beraadslaging van het Comité van het Werelderfgoed van de unesco te Durban in Zuid-Afrika van 10 tot 17 juli 2005, na de openingssessie ingeleid door unesco directeur-generaal Koïchiro Matsuura, dook nog steeds de visie op dat het bij het ‘Complex... Plantin-Moretus’ in wezen om een museum ging! In de hartversterkende, toen haast dagelijks vanuit Durban komende berichtgeving van ambassadeur Yves Haesendonck, Permanent vertegenwoordiger van België bij de unesco, heeft ondergetekende tegen deze kritiek aangebracht dat de culturele site Plantin-Moretus in wezen een uitzonderlijk historisch monument is dat precies omwille van zijn verder behoud met inclusief zijn meer dan driehonderd jaar lang in situ bewaarde stoffering van woning en bedrijf moest worden omgevormd en uitgebouwd tot een museum. Zijn museale bestemming diende bijgevolg alleen geïnterpreteerd te worden als absoluut noodzakelijk en essentieel voor de verdere intacte bewaring van dit monument! Deze stelling is verder dank zij de inzet van ambassadeur Haesendonck, hierin gesecondeerd door Jos Aelvoet, Vlaams vertegenwoordiger bij de unesco, en afdelingshoofd Monumenten en Landschappen Joris Scheurs, verspreid geworden onder de te Durban verenigde vertegenwoordigers van de 21 landen in de wereld waaronder niet België, die als leden van het Comité van het Werelderfgoed van de unesco beslisten over de inschrijving al dan niet in | |
[pagina 17]
| |
de Lijst van het Werelderfgoed van de unesco van de 28 voorgelegde kandidaturen. Op 12 juli 2005 kon ambassadeur Haesendonck al enthousiast berichten dat de kandidatuur van het ‘Complex Plantin-Moretus’ geplaatst was op de dagorde van het Comité. Uiteindelijk kon hij op 15 juli 2005 als een bijzonder gelukkig ambassadeur het prachtige nieuws meedelen dat het Comité van het Werelderfgoed van de unesco onder de uiteindelijk slechts 17 tot werelderfgoed verklaarde sites ook het ‘Complex... Plantin-Moretus’ had geselecteerd! Volgens zijn mededeling dankte deze culturele site daarbij zijn exclusieve erkenning als enige nog volledig met woon- en werkvertrekken ingerichte drukkerij-uitgeverij bewaard uit de zestiende eeuw op wereldvlak ook aan het feit dat het hier ging om een geheel uitzonderlijk cultureel site die tot zover op de Lijst van het Werelderfgoed van de unesco nog ontbroken had. Op 17 juli 2005 werd het ‘Complex Woning-Ateliers-Museum Plantin-Moretus’ als het 804de item ingeschreven in de Lijst van het Werelderfgoed van de unesco op basis van volgende motivering die direct daaropvolgend in een persbericht via het internet door het Centrum voor het Werelderfgoed bij de unesco wereldwijd werd verspreid: ‘The Plantin-Moretus Museum is a printing plant and publishing house dating from the Renaissance and Baroque periods. Situated in Antwerp, one of the three leading cities of early European printing along with Paris and Venice, it is associated with the history of the invention and spread of typography. Its name refers to the greatest printer-publisher of the second half of the 16th century: Christophe Plantin (c. 1520-1589). The monument is of outstanding architectural value. It contains exhaustive evidence of the life and work of what was the most prolific printing and publishing house in Europe in the late 16th century. The building of the company, which remained in activity until 1867, contains a large collection of old printing equipment, an extensive library, invaluable archives and works of art, among them a painting [sic] by Rubens.’ Daarmee was niet alleen het museum, maar wel het conglomeraat van de onderscheiden zeer belangrijke componenten van dit unieke geheel toen als een van de zeer zeldzame culturele sites in West-Europa als ‘van bijzondere waarde voor het mensdom en de wereld’ ingeschreven in de Lijst van het Werelderfgoed van de unesco na een procedure van negen jaar en met rangneming onder 's werelds allerbelangrijkste monumenten, zoals de Chinese muur (1987), de piramiden in Egypte (1979), de Acropolis in Athene (1987), het paleis en park van Versailles (1979), de oude stad Kyoto in Japan (1993) en Machu Picchu in Peru (1983)! Dat het ‘Complex Woning-Ateliers-Museum Plantin-Moretus’ kon promoveren tot unesco-Werelderfgoed dankt het aan het feit dat het naar de bewijsvoering met betrekking tot zijn uitzonderlijk niveau, ontwikkeld in het ingezonden dossier, kon beantwoorden aan niet minder dan vier van de zes aan werelderfgoedsites door de unesco gestelde criteria.Ga naar voetnoot2 In vertaling vanuit de Franse versie van het icomos-verslag van april 2005 kunnen deze als volgt worden omschreven. | |
[pagina 18]
| |
Ten eerste getuigt het ‘Complex Plantin-Moretus’ via de publicaties van de Officina Plantiniana van de cruciale rol die dit belangrijk humanistisch centrum in zestiende-eeuws Europa heeft gespeeld in de ontwikkeling van de wetenschappen en de cultuur (criterium ii). Ten tweede vormen het in 2001 in het ‘Mémoire du Monde’, ‘Memory of the World’ - register van de unesco ingeschreven Plantijnse archieven, omvattend de boekhouding van de Officina, de handelsregisters en de correspondentie met meerdere geleerden en humanisten met wereldfaam, een uitzonderlijke getuigenis over een bepalende culturele traditie (criterium iii). Ten derde biedt dit uitzonderlijke voorbeeld van het samengaan in de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw van het familiaal woonmilieu met het kader van werk en handel een documentaire waarde zonder weerga over beduidende periodes in de geschiedenis [van de stijlontwikkeling] in Europa: de renaissance, de barok en het classicisme (Criterium iv). Ten vierde en ten laatste is het ‘Complex Plantin-Moretus’ tastbaar verbonden met ideeën, overtuigingen, technologieën en literaire en plastische kunstwerken van uitzonderlijke universele betekenis (criterium vi).Ga naar voetnoot3
Het ‘Complex Woning-Ateliers-Museum Plantin-Moretus’ geniet als unesco-Werelderfgoed sinds 17 juli 2005 maximale bescherming. Dit geldt inclusief zijn patrimonium met vooraan het unieke bedrijfs- en familiearchief Plantin-Moretus (158 strekkende meter documenten vanaf het midden van de zestiende eeuw tot 1876), de zeer rijke bibliotheek (± 25.000 banden van gedrukte werken naast 638 manuscripten), de uitzonderlijke kunstcollecties (met onder meer 21 Rubensschilderijen, ± 15.000 houtblokken en ± 3.000 koperplaten) en de voor de zestiende eeuw unieke typografische verzamelingen (met in totaal niet minder dan 9 ton losse loden letters, ± 5.000 stempels en ± 20.000 matrijzen). Voor optimale conservatie in situ en openstelling voor het publiek staat dit geheel voortaan onder directe unesco-controle. In geval van oorlog betekent dit de vrijwaring van dit pand tijdens bombardementen tenzij het door inpalming door de vijand tot strategisch doelwit zou verworden zijn. In casu kunnen de beslissende generaals alsdan nog preservatie vooropstellen. Afgezien van deze uitzonderingstoestand houdt dit statuut niet minder in dan dat de eigenaar van deze culturele site voor immer verplicht is tot zijn optimale instandhouding. Hij kan zijn historisch monument bijgevolg noch verkopen, noch renta- | |
[pagina 19]
| |
biliseren door verhuring of verpachting aan derden. Bovendien moet hij ook het roerende patrimonium, hier toegekomen sinds de zestiende eeuw, in perfecte staat van bewaring houden. Naar de collecties toe betekent dit niet meer of minder dan dat deze als intrinsiek verbonden aan het monument nooit nog kunnen worden afgestoten, noch in langdurig bruikleen gegeven. Alleen bruikleen voor beperkte duur (drie maanden) blijft mogelijk als gewettigd voor de instandhouding van de museale werking in de lijn van de andere unesco-vereiste gesteld aan Werelderfgoed, namelijk zijn maximale openstelling voor optimale bekendmaking aan het publiek vanuit de visie dat de bezoeker op deze wijze wordt gesensibiliseerd voor permanente zorg voor cultureel erfgoed van uitzonderlijk belang. Op grond van de twee voormelde vereisten door de unesco gesteld aan Werelderfgoed werd nog in 2005 direct werk gemaakt van het al sedert jaren geplande nieuwbouwproject. De geplande nieuwbouw is inderdaad dringend nodig om met optimaal ingerichte depots te kunnen tegemoetkomen aan de zich al zeer lang stellende behoeften aan betere en ruimere opbergingsmogelijkheden voor de zeer uitgebreide, zeer kostbare en vaak unieke collecties met vooraan het in 2001 door de unesco tot roerend cultureel werelderfgoed verklaarde Plantin-Moretusarchief. Nog op 6 december 2005 werd daartoe aan de heer J. Van Rillaer, directeur-generaal van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, een ‘Conceptnota Nieuwbouw’ overgemaakt met betrekking tot de zich stellende problematiek. In 2005 is ook verder gewerkt aan de instandhouding van het historisch monument Plantin-Moretus. Ook werden de middelen in de najaar 2005 samengestelde begroting-2006 opgetrokken voor het voor werelderfgoed verplichte conservatie-, restauratie- en publiekswerkingsbeleid. Daarbij kon budget worden voorzien voor de bezoldiging van een stafmedewerker-publiekswerking (categorie a) waarmee de personeelsbezetting in 2006 werd uitgebreid. In het tweede halfjaar 2005 kon immers al duidelijk ervaren worden dat de voorhanden personeelsmiddelen nauwelijks nog waren afgestemd op de fel toenemende bevraging van de instelling sinds haar erkenning tot unesco-Werelderfgoed. Zomer 2005 kwam het in deze context ook tot aanpassing en verfijning van de interne organisatiestructuur, onder meer voor het opstarten van het nieuwbouwproject en dit van de historische reconstructie van de centrale binnentuin naar de recente bevinding op grond van nauwgezet onderzoek van het Plantin-Moretusarchief dat hier reeds in 1574 een tuin voorhanden was. De rangverheffing tot unesco-Werelderfgoed heeft sinds 17 juli 2005 echter niet alleen een bijzondere impact gehad op het statuut van de instelling, haar conservatie- en restauratiebeleid en haar financiële en personeelsgebonden werkingsmiddelen. Als unesco-Werelderfgoed geniet het ‘Complex Plantin-Moretus’ sedertdien ook absolute wereldfaam. Dat genereert vandaag uitzonderlijke kansen voor wereldwijde netwerkvorming. Meerdere vragen om creatie van samenwerkingsverbanden zijn intussen toegekomen. Op 29 oktober 2005 werd het sinds 13 april 1999 in voege getreden exclusieve samenwerkingsakkoord tussen het Printing Museum, Tokyo van de Toppan Printing Company Ltd. en het Museum Plantin-Moretus / Prentenkabinet op deze basis officieel bekrachtigd voor onbepaalde duur. In december 2005 vroeg de Minister van Cultuur van de Mexicaanse deelstaat Puebla om de creatie van een samenwerkingsakkoord met de unesco-Werelderfgoedbibliotheek van Puebla. Vragen om samenwerking zijn verder toegekomen vanuit Colombia (Bogotá), Spanje (Medina del Campo) en Hongarije. Het ‘Complex Plantin-Moretus’ wil hier graag op inspelen gezien de daarmee samenhangende potentiële nieuwe mogelijkheden voor onderzoek van zijn collecties. | |
[pagina 20]
| |
De exclusieve unesco-Werelderfgoederkenning, die het Museum Plantin-Moretus voortaan laat onderscheiden van alle andere musea in de wereld, biedt echter niet alleen uitzonderlijke troeven voor dit unieke monument en zijn collecties. Het bezorgt ze ook aan ons land, onze regio en onze stad. Het enorme prestige verbonden aan de unesco-erkenning houdt immers een uitzonderlijk potentieel in voor de toeristische promotie van Antwerpen, Vlaanderen en ons land. Met de inschrijving van 17 juli 2005 van het ‘Complex Woning - Ateliers - Museum Plantin-Moretus’ in de unesco-Werelderfgoedlijst kregen Antwerpen, Vlaanderen en België er immers meteen een trekpleister van wereldniveau bij en daarmee ook een verzekerde plaats op de wereldkaart van het culturele erfgoed. Dat kan sterke impulsen geven op toeristisch vlak en op economisch terrein positieve effecten genereren. Voor het Antwerps stadsbestuur waren dit redenen te over om na de actering door het College (op 12 augustus 2005) en de Gemeenteraad (op 12 september 2005) van de rangverheffing tot unesco-Werelderfgoed zijn ‘Complex Woning - Ateliers - Museum Plantin-Moretus’ volop in de publieke belangstelling te brengen door middel van een feestzitting. Op 30 januari 2006 kon deze doorgaan n.a.v. de officiële overhandiging door de directeur in persoon van het Centrum voor het Werelderfgoed bij de unesco, de heer Francesco Bandarin, van het betreffende unesco-diploma met aansluitende inhuldiging aan de museumgevel van het plaket dat voortaan het Werelderfgoedprestige van het ‘Complex Woning - Ateliers - Museum Plantin-Moretus’ voor ieder zichtbaar honoreert. Daaruit mag blijken dat dit monument van universele waarde, officieel en internationaal erkend, en best beschermde museum op wereldvlak de bijzondere waardering geniet van de stad Antwerpen als zijn rechtmatige eigenaar en inrichtende overheid. Daarin deelt ook Vlaams minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening, bevoegd voor Monumenten, Landschappen en Archeologie, Dirk Van Mechelen. In zijn feestrede van 30 januari 2006 poneerde hij dat ‘werelderfgoed een gedeelde verantwoordelijkheid is’ en deed hij een oproep tot de Stad en de Provincie Antwerpen en de eigen ‘administratie om in de komende jaren de op til zijnde plannen en projecten, zoals onder meer de reeds aangehaalde en zo noodzakelijke nieuwbouw, te kunnen realiseren’. ‘Het Plantin-Moretus Complex vervult’ [immers] volgens minister Van Mechelen ‘als werelderfgoed nu meer dan ooit een voorbeeldfunctie’. Afdelingshoofd Monumenten, Landschappen en Archeologie Joris Scheers stelde daarbij dat de ‘Beheerder, eigenaar en verantwoordelijke lokale en regionale overheden... er meer dan ooit toe verplicht [zijn] de Werelderfgoedsite in behoorlijke staat te behouden, te valoriseren en te ontsluiten [waarbij] het Werelderfgoedcomité naast de Afdeling Monumenten en Landschappen [zullen] toezien op de verdere evolutie van het goed’. Afdelingshoofd Scheers benadrukte ook dat het Comité [van het Werelderfgoed] ‘Naast de zorg om de Werelderfgoedsite zelf... ook nauwkeurig zijn bouwfysische toestand en de stedenbouwkundige en architecturale ontwikkeling [zal] opvolgen van de onmiddellijke en ruimere omgeving of de zo genaamde bufferzone’. Dat houdt in dat voor de vrijwaring van deze site bij uitbreiding ook op stedenbouwkundig vlak in de directe omgeving ervan ook geen ontsierende hoogbouw mag worden opgetrokken en bij niet-respecteren van de door de unesco aan werelderfgoed gestelde vereisten zijn inschrijving volgt op de unesco-lijst van het bedreigde werelderfgoed! De oude Officina Plantiniana stelt daarmee vandaag de dag in haar nieuwe hoedanigheid van unesco-Werelderfgoed als ‘Complex Woning-Ateliers-Museum Plantin-Moretus’ de gemeenschap voor een veel zwaardere verantwoordelijkheid. Met inclusief zijn patrimonium beschikt dit unieke historisch monument als enig museum ter wereld daarbij over de meest optimale garanties voor een geconsolideerde verdere toekomst! |
|