De Gulden Passer. Jaargang 84
(2006)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hugo Peeters
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onderwerpen aan te snijden was aanwezig, en hij beschikte over het bronnenmateriaal, maar de realisatie van deze plannen was afhankelijk van zijn (wankele) gezondheid. Wat leert ons Lipsius' inleiding op zijn Poliorcetica over de precieze inhoud daarvan in vergelijking met de De militia Romana? In zijn opdrachtbrief aan Ernst van Beieren, prinsbisschop van Luik,Ga naar voetnoot9 omschrijft hij die als ‘vernuftige uitvindingen van mensen in het verleden voor aanval en afweer’. In het voorwoord tot de lezer als ‘wat niet aanwezig was in het algemene deel over De militia, namelijk belegeringstuigen, werpapparaten en kleinere werptuigen.’ Ook belooft hij desgewenst schrijvers uit de oudheid en de middeleeuwen te citeren.Ga naar voetnoot10 In het werk zelf resumeert hij het onderwerp als ‘belegeringstuigen’ (oppugnatio et machinae).Ga naar voetnoot11 De definitieve titel van het tweede deel - Poliorcetica - komt voor het eerst voor in twee brieven aan Luikse vrienden, Jacques de Carondelet en Petrus Oranus, van 20 maart 1595.Ga naar voetnoot12 Dit artikel bespreekt enkele aspecten van de Poliorcetica. Eerst de dialoogvorm: het onderwerp van dit traktaat is vrij theoretisch. Lipsius heeft het toch op een erg levendige manier behandeld door het voor te stellen als een gesprek tussen hemzelf en enkele Luikse vrienden. Hun reacties die in dergelijke amicale context vanzelfsprekend zijn, breken af en toe de ernstige sfeer en schenken het werk afwisseling. Vervolgens komt het drukproces van de Poliorcetica aan bod. Het traktaat was op het einde van 1595 al erg ver gevorderd. De publicatie ervan werd vertraagd, omdat Lipsius ijverig bleef verder zoeken naar etsen die hij voor de illustratie van zijn werk noodzakelijk vond. Dit uitstel schonk hem tijd om extra aandacht te besteden aan de opdracht van zijn werk. Dit aspect was in die tijd erg belangrijk. Het was voor Lipsius niet eenvoudig hierover een beslissing te nemen die voor alle partijen bevredigend was. Deze kwestie wordt als laatste onderdeel behandeld. De Poliorcetica vormt uiteraard de belangrijkste informatiebron voor dit artikel. Maar die kennis wordt in hoge mate aangevuld door de lectuur van Lipsius' correspondentie. Die levert niet alleen bijkomende feiten op in verband met de genese van het traktaat, maar stelt ons ook in slaat een meer genuanceerd beeld te schetsen van de elementen die een rol hebben gespeeld bij de dedicatie ervan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De dialoogvormNa zijn terugkeer uit Leiden in 1591 verbleef Lipsius een jaar in Luik: van juni 1591 tot augustus 1592.Ga naar voetnoot13 Daar had hij vele contacten met jezuïeten, die hem steunden en hielpen met formaliteiten, nodig om weer volledig geaccepteerd te worden door de autoriteiten in de Zuidelijke Nederlanden.Ga naar voetnoot14 Daarnaast zag hij er vrienden, juristen, diplomaten, naaste medewerkers van de prins-bisschop zoals Jacques de Carondelet, en jeugdvrienden uit zijn schooltijd te Ath. Hij ontmoette ook geregeld Ernst van Beieren, de Luikse prins-bisschop, die hem uitnodigde in zijn stad te blijven werken. De erkentelijkheid voor die hartelijke ontvangst en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor de rust die hij er vond om te werken, komt duidelijk aan bod in zijn Poliorcetica en bepalen de sfeer ervan. Lipsius gaf aan zijn werk de vorm van een gesprek. In zijn correspondentie komt dit voor het eerst ter sprake in een brief aan Jacques de Carondelet van einde 1595: hij koos voor de vorm van een dialoog met zijn Luikse vrienden Charles de Billehé (Billaeus), Petrus Oranus (d'Heur), allebei raadgever van de Luikse prins-bisschop, Dominicus Lampsonius, zijn privé-secretaris, en Johannes Furius (of Dullard), kanunnik,Ga naar voetnoot15 en situeert het gesprek in Seraing in het buitenverblijf van de Luikse vorsten.Ga naar voetnoot16 De omstandigheden hiervan beschrijft hij in zijn inleiding:Ga naar voetnoot17 Toen ik om gezondheidsredenen in de buurt van Luik verbleef, genoot ik de gastvrijheid van Johannes Furius, een aanzienlijk man daar onder de heilige ingewijden en mij en de letteren zeer genegen. Hij behandelde mij erg vriendelijk, we voerden herhaaldelijk aangename gesprekken, zo ook op een dag in juni. We zaten in de tuin, toen hij het gesprek begon: ‘Je hebt hier vele vrienden, Lipsius. Dat hoor ik dagelijks en dat verheugt mij.’ Ik antwoordde: ‘Dat moet ik toegeven. Ze allemaal opnoemen zou te ijdel zijn, slechts enkelen vermelden onrechtvaardig.’ Dit is voor Furius het moment om twee uitzonderlijke vrienden te vermelden, Jacques de Carondelet en Petrus Oranus. Waarop Lipsius de vraag stelt waarom hij Arnold WachtendonckGa naar voetnoot18 en de beide Lampsonii, Dominicus en Nicolaus, onvermeld laat, kortom de meeste Luikse vooraanstaanden, en hij besluit: ‘Ik moet wel houden van deze stad waarin ik zoveel genegenheid ondervind.’ Dit is vanzelfsprekend het moment voor Furius om Lipsius de logische conclusie te doen trekken: ‘Wees dan consequent en word één van ons.’ Nu moet Lipsius ingrijpen: ‘Onder vrienden zou dat ongetwijfeld aangenaam zijn, als ik zou kunnen. Behalve jullie gezelschap trekken ook de bronnen [van Spa] me aan, die ik echt als heilzaam ervaar. Maar je weet goed genoeg wat ik aan mijn vaderland verplicht ben: deze stad is voor mij een gastvrij oord, maar geen thuis.’ Furius probeert Lipsius nog tot andere gedachten te brengen door te verwijzen naar de Luikse prins-bisschop, die op dat moment in het Duitse Rijk verblijft en die hem graag in Luik zou houden. Ook schetst hij het weinig aantrekkelijk beeld van Lipsius' vaderland: het ligt er verwaarloosd en onherkenbaar bij, er is geen plaats voor Lipsius' interesses, het is helemaal het toneel van een verschrikkelijke oorlog. Dit zijn echo's van Lipsius' eerste indrukken toen hij in Leuven aankwam; geschokt bracht hij die onder woorden in brieven aan zijn Luikse vrienden. Lipsius geeft dat toe, maar wil zich met alle krachten inzetten voor het herstel. Hierop repliceert Furius door te verwijzen naar de dagelijks negatieve berichten, zoals de inname van Zutphen en Deventer. Wanneer Lipsius informeert hoe hij de snelle inname van deze laatste vesting moet verklaren, zijn we aanbeland bij het onderwerp van de Poliorcetica, want er werden daarbij belegeringstaktieken gebruikt die reeds opduiken in historische werken. Voor Furius is het uitzicht en de werkwijze van die machines en technieken echter niet duidelijk en hij vraagt Lipsius om uitleg. Hoewel die een wandeling had verkozen, gaat hij toch in op het voorstel en maakt hij aanstalten om naar zijn bibliotheek te gaan. Precies op dat moment komen de Luikse vrienden aan: Jacques de Carondelet, Petrus Oranus en Dominicus Lampsonius. Zij gooien Lipsius' | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
plannen dooreen, want zij nodigen hem en Furius uit voor een wandeling naar het buitenverblijf van de Luikse prins-bisschop in Seraing om daar wat te praten en een maaltijd te gebruiken, Lipsius aarzelt natuurlijk geen moment om het aanbod aan te nemen. Ook Furius vergezelt hen en neemt nog gauw enkele boeken mee in de hoop dat het gesprek over belegeringstuigen toch nog zal plaatsvinden. Zo eindigt dialoog een van de Poliorcetica. Ook Adam Leemput maakt deel uit van het gezelschap: deze Utrechtenaar behoorde tot het groepje studenten dat met Lipsius meereisde toen hij uit Leiden vertrok. Terwijl de anderen onderweg afscheid namen, vergezelde Leemput hem tot in Luik en zou pas begin oktober vertrekken naar Würzburg, waar hij een half jaar later promoveerde tot licentiaat in de rechten.Ga naar voetnoot19 Dat Lipsius zijn gezelschap erg op prijs stelde, onderstreept hij in zijn Poliorcetica. Wanneer Oranus Leemput aanduidt met je trouwe gezel, vult Lipsius aan: ‘Zijn toewijding en gedienstigheid tijdens heel die reis kan ik nooit genoeg prijzen. Toen heb ik de waarheid van het oude adagium ervaren: “Voor een mens is niets beter dan de juiste vriend”’Ga naar voetnoot20 Voor Lipsius is dit een voldoende reden om hem een rol te laten spelen in zijn werk. Eerst bescheiden in vergelijking met de anderen. Pas wanneer het gesprek gaat over de wallen, stelt Leemput een vraag naar de stevigheid hiervan als die hoog opgetrokken worden.Ga naar voetnoot21 Dat zijn bijdrage aan het gesprek aanvankelijk gering is, hoeft ons niet te verwonderen gezien zijn vrij jonge leeftijd in vergelijking met de andere gesprekspartners en dus ook zijn gebrek aan ervaring. Een allusie op het verschil in leeftijd treffen we aan wanneer hij tijdens de maaltijd even vooruitblikt naar de toekomst om aan te tonen hoe zinvol zo'n gesprek met eten en drinken is:Ga naar voetnoot22 ‘Hoe lang zal een vriendschappelijke ontmoeting als nu mogelijk zijn? Niet lang: de ene trekt naar hier, de andere naar daar. Ik naar mijn familie, een ander naar de onderwereld. Dat zal misschien ook mijn lot zijn.’Ga naar voetnoot23 Een aantal dialogen verder geeft Lipsius aan Leemput de opdracht een uiteenzetting te houden over houten werpspiezen (iacula lignea).Ga naar voetnoot24 Die probeert nog te ontkomen door te wijzen op zijn verecundia (schroom) et imperitia (onervarenheid), maar Lipsius dwingt hem te beginnen. Nadien zal hij ook nog onder gespeelde druk van Lipsius een uiteenzetting houden over de amenta (slingerriemen)Ga naar voetnoot25; en sagittae (pijlen)Ga naar voetnoot26. Het spelen met beelden ontleend aan de militaire context komt in de Poliorcetica veel voor. Als Lipsius zich bijvoorbeeld aansluit hij De Carondelet om Leemput ertoe aan te zetten zijn uiteenzetting over de pijlen te beginnen, drukt hij dat uit met: nunc revoco iterum sub signa (Nu roep ik je opnieuw onder de wapens). Zo eindigt de laatste tussenkomst van Leemput in de Poliorcetica. Wie onverwachts weinig aan bod komt indit werk, is Marcus Antonius Delrio. Hij maakt geen deel uit van het gezelschap dat met Lipsius als gids spreekt over belegeringstuigen. Enkel in het begin wordt even verwezen naar hem: wanneer het gezelschap aankomt op het buitenverblijf in Seraing, is Carolus Billaeus daar en hij wil Lipsius uitnodigen voor een maal. Om zijn verzoek kracht bij te zetten, vermeldt hij onmiddellijk dat ook Delrio aanwezig zal zijn en herinnert aan de wederzijdse vriendschap van Lipsius en Delrio. Het is verwonderlijk dat het aandeel dat Lipsius in de Poliorcetica aan de jezuïet toekent, zo beperkt is, terwijl hun contacten toch erg frequent waren in 1591. Uit dat jaar zijn er voor de perio- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de van april tot juli een twintigtal brieven bewaard;Ga naar voetnoot27 daarnaast zullen ze elkaar zeker nog bezocht hebben, aangezien ze in elkaars omgeving verbleven. In 1592 blijft hun correspondentie even druk.Ga naar voetnoot28 De volgende jaren daalt het aantal (bewaarde) brieven wel, gezien Delrio's vertrek naar Doornik in de zomer, maar hun contact blijft. Wellicht heeft alles toch te maken met de rol die Delrio in 1591 te spelen had, namelijk Lipsius helpen om zijn plaats in de Zuidelijke Nederlanden en dan vooral in Leuven te herwinnen. En misschien was een jezuïet ook niet de meest aangewezen persoon om over aanvalswapens te spreken. Tijdens de wandeling naar het buitenverblijf laat Oranus toevallig Leodium als Latijnse naam voor Luik vallen. Lipius corrigeert hem: de juiste naam is Leodicum. Oranus noemt dit zuivere nieuwlichterij, maar Lampsonius dringt bij Lipsius aan om zijn mening te argumenteren en deze begint aan zijn uitleg over de etymologie en de juiste schrijfwijze ervan.Ga naar voetnoot29 Volgens Lipsius is de lezing Leodium eerst in zijn tijd opgedoken, maar is zij fout. Hij beroept zich hierbij op het Chronicum van Sigebertus van Gembloers uit de elfde eeuw: uit het adjectief Leodicensis dat daarin voorkomt, leidt hij de eigennaam Leodicum af. Hij negeert daarbij wel het feit dat Sigebertus zelf een duidelijk onderscheid maakt tussen het adjectief Leodicensis en de eigennaam Leodium.Ga naar voetnoot30 In dit dispuut met Oranus komt opnieuw Arnold Wachtendonck ter sprake. In verband met de afwisseling van de stam theo- met leo- verwijst Lipsius naar hem. Zo komen we terecht bij de oudste, ons bekende zelfstandige tekst in het Nederlands. Wat schrijft Lipsius precies over Wachtendonck? In uw stad [Luik] wordt een boek bewaard dat niet lang na Karel de Grote werd geschreven. Het bevat het psalterium van David met boven elk woord de vertaling in onze taal. Het berust bij Arnold Wachtendonck, de deken van het kapittel van Sint-Martinus, een man even deugdzaam als geleerd.Ga naar voetnoot31 Lipsius citeert dan, met Latijnse vertaling, een aantal vormen in de volkstaal die in het vermelde werk nog voorkomen, maar later verdwenen zijn: Thiado, gentium; Thiadon, nationes; Thiade, gente; Thiat, gens; Thiede, gentes, en besluit: de vormen verschillen in naamval en getal meer dan nu.Ga naar voetnoot32 Lipsius vermeldt ook de reden waarom Wachtendonck zich niet kon aansluiten bij het gezelschap: blijkbaar had de man last van pijnlijke voeten. Of dit nu een werkelijke of fictieve reden is voor zijn afwezigheid, is niet belangrijk gezien het fictieve karakter van deze dialoog. Pertinenter is de vraag waarom Lipsius de rol van Wachtendonck in de Poliorcetica zo reduceert. Lipsius heeft de Luikse kanunnik ongetwijfeld ontmoet tijdens zijn verblijf te Luik in 1591 en had erg veel belangstelling voor de door hem bewaarde codex, omdat hij als taalwetenschapper het belang ervan inzag, zeker ook voor zijn Leidse vriend Jan van Hout. Maar Wachtendonck behoorde niet echt tot de Luikse vriendenkring die Lipsius ten tonele voert in zijn Poliorcetica. Na zijn terugkeer in Leuven is er overigens slechts één brief van Lipsius aan Wachtendonck bewaard.Ga naar voetnoot33 Bovendien laat hij hem nooit zijn groeten overbren- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen in brieven aan bevriende Luikenaren, terwijl hij dit voor de anderen doorgaans wel doet. Al wandelend bereikt het gezelschap het buitenverblijf. Furius grijpt zijn kans om het gesprek weer terug te brengen op belegeringstuigen en beschrijft de dam errond als een versterkte wal. In de derde dialoog van het eerste boek start Lipsius zijn uiteenzetting. Achtereenvolgens bespreekt hij tuigen om muren te belegeren (machinae), werpapparaten (tormenta) (vanaf het derde boek) en kleinere werptuigen (tela) vanaf de tweede dialoog van het vierde boek. Deze indeling ontleent Lipsius aan Livius, Ab Urbe condita 27, 15, 5.Ga naar voetnoot34 Het vijfde boek handelt over alle mogelijke afweermiddelen tegen die belegeringstuigen zowel bij een onverwachte aanval als bij een lange belegering. De laatste dialoog van de Poliorcetica stelt de vraag of de besproken tuigen en tactieken nog van enig belang kunnen zijn bij belegeringen in de eigen tijd en zo ja, welke.Ga naar voetnoot35 Billaeus krijgt omwille van zijn kennis en ervaring van Lipsius de opdracht deze kwestie te behandelen. Hij begint onmiddellijk met zijn besluit: ‘Mensen die enkel steunen op hun praktijk en ervaring, halen hun neus op voor al die [antieke] tuigen. Zij die erover gelezen hebben en alles aan een ernstig onderzoek onderwierpen, waarderen ze daarentegen meer.’ Om dit aan te tonen overloopt hij dan de verscheidene categorieën belegeringswapens en -methodes. Meestal is de conclusie dat aan hun (beperkte) blijvende efficiëntie niet kan getwijfeld worden. De toelichtingen die Lipsius daarbij in de mond van Billaeus legt, informeren ons over zijn eigen opvatting bij het schrijven van de Poliorcetica: inzake belegering doen de Romeinen niet veel onder voor moderne wapentuigen en methodes. Als dit niet onmiddellijk blijkt uit de krijgsverwikkelingen van de zestiende eeuw, dan dient de verklaring daarvan elders gezocht. Zo blijft de aanleg van omsingelingsgordels met wallen en grachten (vallo et fossis) bij een belegering volgens Lipsius uiterst nuttig, maar hij vindt het schandelijk en triestig (piget et pudet)Ga naar voetnoot36 dat dit element in zijn tijd zo wordt verwaarloosd. De tactiek zelf heeft dus niets van zijn waarde verloren. De fout ligt daarentegen bij de soldaten die haar weigeren toe te passen. Waarom? Dit wordt duidelijk wanneer wordt vastgesteld dat ook een aarden wal (agger) nauwelijks nog wordt aangelegd in een oorlog. De verklaring is immers ‘de luiheid van de soldaten, die een hekel hebben aan heel dit belegeringswerk en het niet willen uitvoeren.’ Op één punt geeft Lipsius zich gewonnen: de Romeinse werpapparaten (tormenta) wegen niet op tegen de moderne kanonnen. Zijn uitleg daarvoor is wel heel verrassend. Het gaat hier om een ‘uitzonderlijke en ongewone uitvinding van goden, niet van mensen’.Ga naar voetnoot37 En, voegt Lipsius eraan toe, werptuigen behouden toch een zekere doelmatigheid om stenen en andere projectielen binnen de vesting te slingeren. Dat geldt zeker ook voor de werpspiezen en pijlen, vooral dan die met vuur: zij veroorzaken paniek in de gevechtslinies en brengen ernstige schade toe aan vestingen en woningen. Voor een moderne lezer komt dit vertrouwen in de Romeinse erfenis op het gebied van oorlogsvoering op het eerste gezicht overdreven over. Maar dit beeld dient te worden genuanceerd: Lipsius heeft meer aandacht voor de mentaliteit waarmee de soldaten vechten, dan voor de instrumenten die zij hanteren, en in dat geval kan men nog heel wat opsteken van de Romeinen. Lipsius' opdrachtbrief aan de Luikse prins-bisschop wijst in de richting van die interpretatie. Een van de redenen om het werk op te dragen aan Ernst van Beieren is precies het praktische nut van de kennis van die wapens voor ‘zo'n belangrijke vorst met een zo uitge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 1: Titelpagina Poliorcetica 1596
strekt territorium’ voor verdediging en aanval.Ga naar voetnoot38 Lipsius verwijst daarbij naar de onrustige militaire situatie in de Nederlanden en de ligging van het Luikse prinsbisdom aan de grenzen van die onrustige regio.Ga naar voetnoot39 Bij de verdere lectuur herkennen we veel: ook hier onderstreept Lipsius de relatieve waarde van zijn werk voor de eigentijdse oorlogsvoering met verwijzing - in een gedeeltelijk identieke verwoording - naar de uitzonderlijke kracht van het kanon.Ga naar voetnoot40 In zijn dedicatie plaatst hij zijn werk in een nog ander perspectief, nl. dat van zijn benoeming tot koninklijk historiograaf.Ga naar voetnoot41 Volgens zijn besluit was het begrijpen van het verleden (intellegere res antiquas) immers zijn voornaamste opzet bij het schrijven van de Poliorcetica. Dat is zijn opdracht door zijn beroep en door zijn recente aanstelling.Ga naar voetnoot42 Lipsius omschrijft deze bedoeling ook al op die manier in de eerste dialoog - de praefatiuncula - van zijn De militia Romana.Ga naar voetnoot43 Hij wil het Romeinse krijgswezen beschrijven in de hoop dat bevelhebbers van zijn tijd daaruit putten om het rendement van hun leger te verhogen. Daarbij gaat het vooral om de lichting (dilectus) en de tucht (disciplina) van de soldaten en hun gevechtsopstelling (ordo). Lipsius wordt helemaal concreet, wanneer hij de retorische vraag stelt: ‘Welke legermacht of slaglinie zou opgewassen zijn tegen onze troepen - de context maakt duidelijk dat Lipsius een christelijke troepenmacht bedoeld, gericht tegen de Turken - als die de Romeinse organisatie en oorlogsvoering zou verenigen met eigentijdse wapens?’Ga naar voetnoot44 Een bespreking van de Romeinse belegeringstuigen heeft dus eerder historische waarde. De toon van de uiteenzettingen over de belegeringstuigen in de Poliorcetica blijft vrij zakelijk tot het begin van het derde boek. Lipsius, die tot dan toe vooral zelf aan het woord was, acht het moment gekomen om zijn taak aan de andere deelnemers door te geven: hij zal nog wel de persoon aanduiden aan wie hij de bespreking van bepaalde tuigen opdraagt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het zijn vooral die overgangen die aanleiding geven om de ernstige sfeer te breken. De aangeduide personen proberen immers telkens opnieuw op een speelse manier (maar natuurlijk tevergeefs) aan hun opdracht te ontkomen en in die discussies met Lipsius komt het gebruik van legertermen en niet kwaad bedoelde schimpscheuten veel voor. Zo krijgt bijvoorbeeld Oranus in de eerste dialoog van boek drie de taak de ram (aries) te bespreken, want, zegt Lipsius: ‘Jij hebt de hele dag op mij ingebeukt. Jij kent dus het gebruik en de techniek ervan.’Ga naar voetnoot45 En wanneer De Carondelet op het einde van het gesprek (dialoog tien van het vijfde boek) als een plengoffer op Lipsius drinkt en daarbij de drinkschaal in één teug ledigt, vraagt Lipsius hem verwonderd: ‘Vanwaar heb jij die gewoonte? Ik merk dat misbruik immers algemeen op gastmalen: dat is geen uitnodiging, maar een dwang om te drinken.’ De Carondelet antwoordt: ‘Het is verwonderlijk dat jij die vraag stelt. Wij houden ons trouw aan een antiek gebruik. Volgens jouw gekend devies “blijft de Romeinse staat toch bestaan door de oude tradities en de grote mannen na te volgen.”’Ga naar voetnoot46 En hij begint aan zijn uitleg over de drinkgewoonten van de Grieken en de Romeinen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De opdrachtEind 1593 vermeldt Lipsius in een brief aan zijn Luikse vriend Petrus Oranus voor het eerst dat hij, als zijn gezondheid het toelaat, één van zijn volgende werken zal opdragen aan Ernst van Beieren.Ga naar voetnoot47 Iemand heeft de prins-bisschop hiervan vrij snel op de hoogte gebracht, zoals blijkt uit een brief van 10 januari 1594.Ga naar voetnoot48 In december 1594 vraagt Lipsius Jacques de Carondelets mening over die dedicatie: het werk bevat dialogen met enkele Luikse vrienden en is gesitueerd rond een wandeling naar het buitenverblijf van de prins-bisschop in Seraing; Lipsius heeft er ook enkele deelnemers bijgevoegd die niet aanwezig waren, ‘want’, zegt Lipsius, ‘jij kent de vrijheid van het dialooggenre.’Ga naar voetnoot49 Het antwoord van Lipsius' correspondent kennen we niet, maar in een brief van enkele maanden later lijkt de opdracht aan de Luikse prins-bisschop vast te staan en, voegt Lipsius eraan toe: ‘Ik had nooit kunnen vermoeden dat die opdracht zo passend zou zijn. Want steden worden ingenomen, steden worden heroverd en, zo hoop en voorspel ik, daarbij kunnen ook elementen uit de oudheid nuttig zijn.’Ga naar voetnoot50 Uit Lipsius' brief aan Abraham Ortelius van juni 1595 blijkt dan plots dat Lipsius onder druk staat van heel wat vrienden om zijn De militia Romana aan aartshertog Albrecht op te dragen.Ga naar voetnoot51 Lipsius voegt er wel onmiddellijk aan toe dat hij er niet mee akkoord gaat en dat hij ook geen verkeerd signaal wil geven. Ook al wordt dit discussiepunt nergens anders vermeld in Lipsius' correspondentie, toch toont dit aan dat sommigen bij hem aandringen om zo snel mogelijk een werk aan Albrecht op te dragen. Hier zat wellicht de Spaanse fractie van het bestuur van de Nederlanden achter. Bovendien was het een goede zet om meer geld voor Lipsius te krijgen en ook zijn benoeming tot koninklijk historiograaf te bevorderen. Dit is ook een half jaar later het geval. Maar dan voor de Poliorcetica. In een (fragmentaire) brief aan Jacques de Carondelet schrijft Lipsius dat de opdracht aan Ernst van Beieren | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
definitief is en hij dit besluit niet zal wijzigen, maar dat hij toch aan het wankelen gebracht wordt door gezagsdragers die de opdracht van het werk nastreven voor zichzelf of voor aartshertog Albrecht met het vooruitzicht op onmiddellijk voordeel voor Lipsius. Hij verdedigt zich dat hij niet met deze bedoeling werken publiceert, maar dat hij een dergelijke kans toch moet grijpen, als deze zich voordoet. En daarom vraagt hij zijn correspondent nog eens na te gaan of de Luikse prins-bisschop werkelijk erg gevoelig zou zijn voor de opdracht. De Carondelet moet daarbij voorzichtig te werk gaan en mag er alleen met Lipsius over praten, eventueel ook, als hij dit nodig acht, met Billaeus, die de prins-bisschop grondiger kent en welwillend staat tegenover Lipsius. Deze vervolgt zijn brief met: ‘Wat me nog meer doet twijfelen, is het feit dat’, maar hier breekt de tekst af.Ga naar voetnoot52 Op die manier wordt ons erg interessante informatie onthouden waarnaar we enkel kunnen gissen. Begin januari 1596 consulteert Lipsius zelf een andere Luikse vriend, Petrus Oranus. Daarbij verwijst hij naar een andere recente, maar niet bewaarde brief waarin hij handelde over de opdracht van zijn werken: zonder de inhoud ervan te herhalen stipt hij aan dat in brieven niet alles kan geschreven worden. Opnieuw dus een aanduiding dat de kwestie voor hem toch zeer gevoelig ligt en dat hij ook erg behoedzaam moet en wil te werk gaan. Hij gaat verder met een reflectie over zijn levenssituatie: hij begint oud te worden en heeft toch vrij belangrijke werken gepubliceerd met, voegt hij eraan toe, tot dan toe weinig persoonlijk voordeel. Het zou misschien geschikter zijn een werk over de priesterambten aan Ernst van Beieren op te dragen, maar Oranus moet deze bedenking voor zich houden. Het hof te Brussel begint zich immers welwillender op te stellen tegenover Lipsius en het genre van de Poliorcetica zou Albrecht ongetwijfeld bevallen met onmiddellijk voordeel voor Lipsius. Maar, besluit Lipsius, hij zal de opdracht van zijn werk niet lichtvaardig veranderen, ook al is er nog niets beslist.Ga naar voetnoot53 Enkele maanden is het in Lipsius' correspondentie stil over de opdracht van de Poliorcetica. Eind april schrijft hij over de kwestie een brief aan Otho Hartius, lid van de Grote Raad te Mechelen. Nu zijn Poliorcetica bijna voltooid is, eist de vraag aan wie het werk opgedragen wordt, dringend een antwoord.Ga naar voetnoot54 Op dat moment is Lipsius geneigd zich aan te sluiten bij zijn correspondent en het werk op te dragen aan Albrecht. Hij heeft de opdracht wel beloofd aan Ernst van Beieren en de vorm van het werk, een dialoog tussen Lipsius en zijn Luikse vrienden, wijst natuurlijk in de richting van de Luikse prins-bisschop, maar de recente inname van Calais op 17 april met de hulp van belegeringstuigen pleit dan weer voor de aartshertog. Lipsius heeft toch nog geen beslissing genomen en vraagt Hartius en Oudaert over de zaak nog eens goed na te denken.Ga naar voetnoot55 Het is dan ook niet verwonderlijk dat we dezelfde overwegingen terugvinden in een brief aan deze laatste correspondent uit dezelfde peri- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ode.Ga naar voetnoot56 Een identieke argumentatie vinden we ook terug in een brief van Lipsius aan iemand uit het Luikse kamp, Petrus Oranus, maar zi jn besluit is anders: Stel je in mijn plaats; jij ook zou alles afwegen, opnieuw en opnieuw, en evenmin voldoende zekerheid hebben voor de conclusie. Jouw prins zou de opdracht krijgen, als dit zonder krenking voor de andere partij kon gebeuren. Ik zal zien en de kwestie telkens weer in overweging nemen. En wat als ik erdoor overstu ur geraak? Als ik mijn schuld tegenover Ernst van Beieren niet aflos, dan zal ik hem behouden voor een beter en degelijker werk.Ga naar voetnoot57 Twijfel over de opdracht blijft dus heersen. Op 2 mei schrijft hij Hartius hem spoedig te willen spreken over enkele kwesties, maar vooral over de opdracht van de Poliorcetica. Dit is nu wel echt dringend. Maar dit alleen verklaart niet het mondeling onderhoud waarop Lipsius aanstuurt: we hebben nog al opgemerkt dat hij zich in een brief niet vrijuit wil uitspreken over deze netelige kwestie. Ook wil hij vermijden dat beide partijen en hun omgeving voluit ter ore komt dat de opdracht een probleem vormde voor hem. In zijn brief aan Hartius verwijst hij naar een voorstel dat hij al geformuleerd had in zijn brief aan Oudaert, namelijk dat hij een editie van Caesar zou opdragen aan Albrecht; die zou zich wel achteruitgesteld kunnen voelen, omdat de Poliorcetica eerder verschijnt.Ga naar voetnoot58 Waarom dit voorstel? Lipsius beklemtoont dat de druk al te ver gevorderd is om de opdracht nog te wijzigen; ook ziet hij op tegen het werk om noodzakelijke veranderingen aan te brengen.Ga naar voetnoot59 Ook in dit fragment treffen we een intrigerende zin aan die afgebroken wordt op het moment dat we benieuwd uitkijken naar wat gaat volgen. De overgeleverde tekst eindigt met: ‘Vrienden met wie ik overlegd heb, ontkennen hier dat...’.Ga naar voetnoot60 Enkele dagen later gaat Hendrik Uwens, lid van de Raad van Brabant, verder in op het geformuleerde voorstel. Opdat geen van beide personen die voor de opdracht in aanmerking komen, zich verongelijkt zouden voelen, dient ervoor gezorgd te worden dat een ander werk verschijnt op hetzelfde moment als de Poliorcetica. Hiervoor komt het geplande De Triumphis in aanmerking of de Caesareditie met aantekeningen die Lipsius voorbereidt.Ga naar voetnoot61 Midden mei wordt de knoop doorgehakt. In een brieffragment meldt Lipsius aan Petrus Oranus dat hij de Poliorcetica opdraagt aan Ernst van Beieren; ooit zal hij een ander werk opdragen aan aartshertog Albrecht.Ga naar voetnoot62 De Carondelet mag van deze beslissing op de hoogte gebracht worden. Wel dient vermeden dat het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nieuws van Lipsius' aarzeling bekend zou geraken.Ga naar voetnoot63 Tien dagen later licht Lipsius zelf Jacques de Carondelet in.Ga naar voetnoot64 De Poliorcetica verscheen dus met opdracht aan Ernst van Beieren. Lipsius wilde vermijden dat de omgeving van het Brusselse hof werd herinnerd aan de voor Albrecht misgelopen opdracht. Op 21 augustus 1596, wanneer hij bezig was met het verzenden van exemplaren, vroeg hij in een brief aan Hartius of het wel passend was de aartshertog een exemplaar te schenken: ‘Dat zou onmiddellijk de aandacht vestigen op wat hij [nl. Lipsius] niet had gedaan.’Ga naar voetnoot65 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het drukprocesEind maart 1595 heeft Lipsius reeds een concrete kijk op de inhoud van zijn werk, want hij is van plan voor enkele dagen naar Antwerpen te gaan om er met Moretus de uitvoering van de illustraties te bespreken.Ga naar voetnoot66 In september 1595Ga naar voetnoot67 licht hij Josephus Justus Scaliger in over zijn geplande publicatie en vraagt hij zijn correspondent om uitleg bij passages in Vitruvius, respectievelijk over werptuigen en katapultenGa naar voetnoot68 en over een schutdak met stormram.Ga naar voetnoot69 Ook alle illustraties zijn welkom ter verduidelijking van Lipsius' tekst.Ga naar voetnoot70 Dit laatste verzoek herhaalt hij enkele dagen later aan Abraham Ortelius, die in zijn bibliotheekGa naar voetnoot71 wellicht over nauwkeurigere afbeeldingen beschikt, hetzij in een Caesareditie, in de Vitruviuseditie van Daniele Barbaro of in een soortgelijk werk.Ga naar voetnoot72 Lipsius meent zich te herinneren dat op de Trajanuszuil te Rome een werptuig op een wagen (carrobalista) te zien is. Dit corrigeert hij in zijn Poliorcetica: volgens het opschrift bij de afbeelding ervan beweren anderen dat het op een monument uit de oudheid afgebeeld staat, maar hijzelf heeft dat nooit opgemerkt.Ga naar voetnoot73 De oogst is mager: Ortelius bezit de bedoelde Vitruviuseditie niet, evenmin kent hij een Cae- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sareditie met nauwkeurige illustraties; hij kan slechts twee magere schetsjes toesturen.Ga naar voetnoot74 In dezelfde brief schrijft hij ook over libri notitiarum eiusmodi quaedam en voegt er onmiddellijk aan toe dat Lipsius dit ongetwijfeld kent. Misschien is dit een verwijzing naar het werk dat Lipsius wel gebruikt heeft voor illustrati es van katapulten.Ga naar voetnoot75 Blijkbaar heeft Lipsius vooral problemen met de afbeeldingen van katapulten en werptuigen. In een brief aan Hendrik Uwens schrijft hij dat de tekst van zijn Poliorcetica voltooid is, maar dat hij voor die tekeningen in onze streken vruchteloos zoekt naar iemand met technisch inzicht. Ook zou hij het handiger vinden dat de Poliorcetica in Leuven zouden gedrukt worden; dan zou hij het drukproces op de voet kunnen volgen en, indien nodig, onmiddellijk bijsturen. Dat zou hem ook aanzetten om meer werken te schrijven en uit te geven. Maar de samenwerking met het Plantijnse Huis wil hij in geen geval opgeven. Hij zal bij Moretus informeren of het mogelijk is het werk in Leuven te drukken.Ga naar voetnoot76 Hierover wordt verder niet meer gesproken in Lipsius' correspondentie. Het drukproces wordt in ieder geval verder gezet in Antwerpen.Ga naar voetnoot77 Lipsius zal in februari 1596 naar Antwerpen reizen.Ga naar voetnoot78 Enkele brieven informeren ons over de evolutie van het drukproces. Eind april zijn er ongeveer tien folio's klaar,Ga naar voetnoot79 met andere woorden ongeveer 80 bladzijden, want de editio princeps van de Poliorcetica werd gedrukt in quarto. Op 6 mei zendt Balthasar Moretus een aantal bladzijden naar Lipsius met het einde van het tweede en het begin van het derde boek. Het derde boek begint op pagina 126: op dat moment waren er dus reeds 16 folio's beschikbaar. Moretus voegt eraan toe dat de druk nu even stil ligt, omdat Lipsius nog een aantal illustraties moet bezorgen; Peeter vander BorchtGa naar voetnoot80 gaat wel verder met graveren; twee etsen worden bij de brief gevoegd.Ga naar voetnoot81 Dat er precies op deze plaats vertraging optreedt, hoeft niet te verwonderen. Er is immers al op gewezen dat Lipsius vooral op zoek was naar illustraties voor katapulten en werptuigen en die vormen precies het voorwerp van de dialogen twee en drie van het derde boek van de Poliorcetica. Informatie over het verdere verloop van de druk vinden we niet in de bewaarde correspondentie. Onder Lipsius' werken is de Poliorcetica het rijkst geïllustreerd: de uitgave van 1596 telt drieëndertig etsen. F. Vander HaeghenGa naar voetnoot82 en J. PurayeGa naar voetnoot83 achten het mogelijk dat Lampsonius de tekeningen voor de Poliorcetica ontworpen heeft. Zij steunen hiervoor op het slot van dialoog zes uit het eerste boek.Ga naar voetnoot84 Op het einde van Lipsius' uiteenzetting over stormladders repliceert Lampsonius: ‘Excuus, Lipsius, ons beeld blijft onvolledig, als je die tuigen alleen maar aan onze oren voorstelt.’ En wanneer Lipsius dat niet lijkt te begrijpen, verduidelijkt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij: ‘Richt je ook tot onze ogen: met één blik kunnen zij iets sneller vatten en onderscheiden dan onze oren door een lange uitleg.’Ga naar voetnoot85 Lipsius speelt daarop handig in: ‘Ongetwijfeld heb je gelijk. Maar wat gedaan? Mijn handen zijn niet daarvoor geschapen en ik heb me daar nooit op toegelegd. Wil je mijn plaats innemen? Jij kunt dat en je hebt zelfs schilders gevormd, onder anderen onze vriend Otho Vaenius,Ga naar voetnoot86 een jongeman met artistiek talent.’ Waarop Lampsonius gehoor geeft aan het voorstel en begint te tekenen. Ook verder in het werk wordt nog meermaals de indruk gewekt dat Lampsonius het gesprek door tekeningen verheldert.Ga naar voetnoot87 Ongetwijfeld is deze voorstelling ingegeven door de vrijheid die de schrijver van het dialooggenre heeft. Lipsius verwijst ernaar in een brief aan Lampsonius waarin hij zijn nieuw werk voorstelt: ‘Daar zeg jij in een gesprek met mij zaken die je zelfs niet in je droom opdist, Je weet dat liegen in dialogen volkomen toegestaan is, als het maar fatsoenlijk blijft.’Ga naar voetnoot88 Uit Lipsius' correspondentie blijkt duidelijk dat Peeter vander Borcht,Ga naar voetnoot89 vele jaren in dienst als graveur bij de Officina Plantiniana, de etsen voor de Poliorcetica bezorgde.Ga naar voetnoot90 Een archiefstuk uit het Museum Plantin-Moretus te Antwerpen geeft ons daar concrete informatie over.Ga naar voetnoot91 Het geeft de som die hij ontving voor de eerste twee illustraties en ook die voor de andere zonder evenwel het totale aantal ervan toe te voegen. De vermelding van zijn naam als graveur van de Poliorcetica maakt het erg waarschijnlijk dat hij in de Officina Plantiniana als enige aan de illustraties werkte. Hetzelfde document informeert ons ook dat de letters en opschriften bij de illustraties gegraveerd zijn door Ferdinandus Arsenius. De afbeeldingen van de gevechtstuigen haalde Lipsius voor een groot deel uit bestaande publicaties, zoals kan worden afgeleid uit de bijschriften in de Poliorcetica. In dit proces speelde ook Otho Vaenius een rol.Ga naar voetnoot92 Het bovenvermelde document met uitgaven van de Plantijnse drukkerij vermeldt de totale prijs die hij ontving pour protraire.Ga naar voetnoot93 Hij maakte de tekeningen die Vander Borcht uitwerkte tot gravures, al wordt het aantal niet vermeld. Vander Borcht was de technische uitvoerder: hij zette de illustraties die Lipsius aanbracht, om in etsen, zodat ze konden gedrukt worden. Appendix 3 biedt een overzicht van de bronaanduidingen die Lipsius geeft in de legende bij de etsen. Hij ontleende vooral aan de Venetiaanse editie uit 1572 van Hero Mechanicus' Liber de machinis bellicis, necnon liber de geodaesia. Het is erg waarschijnlijk dat Lipsius zich bij zijn zoektocht heeft laten inspireren door de Vegetiusuitgave van Godeschalcus Stewechius.Ga naar voetnoot94 Daarin komen gelijkaardige illustraties als in de Poliorcetica voor met verwijzing naar werken die ook Lipsius consulteerde.Ga naar voetnoot95 Bij mijn speurtocht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 2: Aries testudineus (uit: Lipsius, Poliorcetica, 1596, p. 138)
Afb. 3: Aries testudineus (uit: Hero Mechanicus, De machinis bellicis, ed. F. Barocius, 1572)
naar de bronnen van het illustratiemateriaal heb ik ook twee werken van Francesco Patrizi ingekeken. In zijn De militia Romana in zijn brief aan de lezer erkende Lipsius immers schatplichtig te zijn aan hem, ‘die als enige zijn spoor gedrukt heeft op dit pad [nl. Polybius].’ Patrizi's La militia Romana, Ferrara: D. Mamarelli, 1583 bevat duidelijk illustraties zoals ze ook in Lipsius' werk met dezelfde titel, niet in zijn Poliorcetica, aangetroffen worden: schilden, gevechtsopstellingen en een plan van een kamp.Ga naar voetnoot96 In diens Paralleli militari komen illustraties alleen voor in hoofdstuk twintig van het tweede deel (pp. 343-373).Ga naar voetnoot97 De auteur bespreekt er de manier waarop bevelhebbers in de oudheid met hun leger een rivier overstaken. In totaal zijn er negen gravures. In zeven ervan komen Xenophon, Alexander de Grote en Hannibal aan bod. Om deze bespreking te vervolledigen behandelt Patrizi ook de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bruggenbouw en illustreert dit met twee afbeeldingen: de brug van Francesco Sforza i over de TiberGa naar voetnoot98 en die van Alexander Farnese over de Schelde in 1585.Ga naar voetnoot99 Waar Lipsius in zijn Poliorcetica de bouw van Caesars brug over de Rijn uitvoerig bespreekt en er een ets aan toevoegt,Ga naar voetnoot100 komt dit bouwwerk niet ter sprake bij Patrizi. Lipsius moet zich tevreden stellen met de afbeeldingen die hij heeft. Op 21 augustus 1596 is de Poliorcetica gedrukt. De oplage bedraagt 1500 exemplaren,Ga naar voetnoot101 precies het aantal waarvoor een koperplaat kon gebruikt worden zonder retouches of hernieuwing.Ga naar voetnoot102 Op die dag stuurt hij een aantal exemplaren naar De Carondelet en andere Luikse vrienden - gezien de inhoud ontvangen zij vanzelfsprekend een exemplaar - waarbij hij Carolus Billaeus vraagt een luxueuzer gebonden exemplaar te overhandigen aan prins-bisschop Ernst van Beieren.Ga naar voetnoot103 In de begeleidende brief aan een andere vriend, jurist en schepen Petrus Oranus, verwoordt Lipsius zijn verlangen naar eerlijke kritiek en zegt hij ook waarom. Hij zoekt geen lofbetuigingen die voortkomen uit genegenheid, hij verkiest een eerlijk oordeel. Hij die gewoon is te onderrichten, kan en wil ook leren van anderen, vooral inzake technische materies: die behoren niet tot zijn terrein.Ga naar voetnoot104 Lipsius blijkt echter niet helemaal tevreden over zijn publicatie: zijn zwakke gezondheid belette hem het onderwerp uitvoeriger te behandelen en ook de gravures mochten nauwkeuriger en sierlijker zijn, maar er waren te weinig graveerders en ook de drukkers snoeien op deze kosten.Ga naar voetnoot105 Dergelijke kritiek op de drukker van de Poliorcetica is heel uitzonderlijk; meestal heeft de briefwisseling het over de vraag wat hij aan afbeeldingen kan gebruiken. Omwille van het bijzondere karakter van die kritiek en op het moment dat het werk verschijnt, moet zij toch ernstig genomen worden en werpt zij een bijzonder licht op de Plantijnse drukkerij onder Johannes Moretus. Lipsius was toch één van de sterren in hun aanbod. Op 8 september 1596 stuurt Lipsius exemplaren van zijn Poliorcetica naar Gerardus BuytewechGa naar voetnoot106 in Leiden om ze te bezorgen aan Josephus Justus Scaliger, Carolus Clusius en Cornelis Aerssens, griffier van de Staten-Generaal. Hij is erg benieuwd naar Scaligers reactie op zijn werk, want hij drukt zijn ex-contubernalis op het hart extra zorg te besteden aan het verzenden van Scaligers antwoord, nadat deze het juist verschenen werk heeft doorgenomen.Ga naar voetnoot107 De Leidse hoogleraar reageert erg enthousiast en drukt zijn hoop uit dat dit werk algemene waardering mag kennen. In zijn brief noteert hij nog enkele inhoudelijke en tekstkritische opmerkingen. Volgens hem wordt zowel Leodium als Leodicum als Latijnse naam voor Luik gebruikt, alhoewel slechts de eerste juist is.Ga naar voetnoot108 Lipsius vermeldt in zijn briefwisseling nog heel wat personen aan wie hij een exemplaar van zijn Poliorcetica zendt: Willem van Bergen, Koenraad van Gavere, Arnold van Wachtendonck, Jan Bernaerts (Mechelen), | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Johannes Vivianus (Aken), Paulus Moneiia (Genua) en Hieronymus Mercurialis (Firenze), Christophorus Roels en Gaspar van Vosbergen (Middelburg), Hendrik van Cuyck (Roermond), Antoon Schetz, Gerard van Hoorn en Filips van Croÿ, Johannes Saracenus (Kamerijk), Juan Martínez de Verastegui en Juan Fernández de Velasco (Milaan).Ga naar voetnoot109 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De editie 1599Tijdens Lipsius' zoektocht naar illustraties dook onverwachts hulp op uit Italië. Giambattista Sacco, de Milanese stadssecretaris, had Lipsius' De militia Romana, in zijn stad aangekomen op kerstdag 1595, ingekeken en bood zijn medewerking aan voor de Poliorcetica: hij beschouwde het als een eer wanneer Lipsius een beroep deed op hem ingeval hij informatie wenste uit Milaan, een stad die hij bestempelde als een belangrijk centrum voor de bouw van allerhande tuigen.Ga naar voetnoot110 Dit voorstel van eind februari viel bij Lipsius in goede aarde en in zijn antwoord vroeg hij (opnieuw) vooral inlichtingen over werptuigen in de oudheid. Deze brief bereikte Sacco echter niet,Ga naar voetnoot111 wat Lipsius heel wat tijd kostte in 1596. Sacco's aanbod had geen invloed op de editio princeps van de Poliorcetica, maar wel op de tweede druk. Uiteindelijk kreeg Lipsius de gewenste tekeningen van katapulten door bemiddeling van Juan Fernández de Velasco, gouverneur van Milaan. Hij had ze laten vervaardigen door Gabrio Busca,Ga naar voetnoot112 de militaire architect van Karel Emanuel I de Grote, hertog van Savoie, naar illustraties in een boek over oorlogstuigen dat de vader van de hertog, Emanuel Filibert, ooit van de hertog van Urbino had ontvangen. De auteur ervan was Francesco di Giorgio di Martino. De British Library te Londen bezit van hem uit de periode 1475-1480 een Opusculum de architectura, dat o.a. handelt over antieke en moderne oorlogstuigen.Ga naar voetnoot113 Van dit of van een dergelijk werk is hier wellicht sprake. Alhoewel de informatie erin vrij recent was, twijfelde Lipsius toch niet aan het nut ervan, zeker als illustratiemateriaal.Ga naar voetnoot114 Busca's tekeningen vormden de basis voor de etsen die toegevoegd werden bij de tweede druk van de Poliorcetica in 1599.Ga naar voetnoot115 Ze vullen vier bladzijden vanaf pagina 138 en werden ingelast na de derde dialoog van het vierde boek, voorafgegaan door een uitleg van Lipsius over de herkomst ervan en een dankwoord aan Fernández de Velasco. Dit alles meldt Lipsius ook schriftelijk aan Sacco.Ga naar voetnoot116 Lipsius' briefwisseling verschaft ons verder informatie over het proces van die tweede druk. Eind augustus 1598 schrijft Balthasar Moretus aan Lipsius dat er nog maar enkele exemplaren van de eerste druk over zijn; de inhoud zou verbeterd en aangevuld moeten worden om, als de activiteiten van de Plantijnse drukkerij het toelaten, zo snel mogelijk een herdruk op de markt te brengen.Ga naar voetnoot117 Hiervoor bezorgt Balthasar Moretus Lipsius enkele dagen later een exemplaar, gebonden in goedkoper perkament en gedrukt op steviger papier van gro- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 4: Twee werptuigen die Lipsius toevoegde aan zijn Poliorcetica, 1599
ter formaat, zodat de marges extra breed zijn en ruimte bieden voor verbeteringen en aanvullingen.Ga naar voetnoot118 Lipsius voegt deze correcties vrij snel toe aan het boek en zendt het terug naar Antwerpen. In de tweede editie van de Poliorcetica werden niet alle voorstellen van Lipsius voor wijzigingen doorgevoerd. Appendix 4 geeft een overzicht van de tekstverschillen tussen de editie 1596 en die van 1599.Ga naar voetnoot119 Balthasar Moretus vond pas na de terugkomst van zijn broer Johannes van de Frankfurter Buchmesse de tijd om de verbeteringen aan te brengen; ondertussen werden de nieuwe etsen al wel gesneden; ook hierover had Balthasar nog een vraag: moest de bijhorende tekst niet aangevuld worden, zodat de toelichting vollediger was?Ga naar voetnoot120 Dat het hier ging om Busca's tekeningen, wordt duidelijk uit het vervolg van de correspondentie. De nieuwe druk was gestart vóór 14 november, Lipsius ontving op die datum het eerste folium met de eerste afbeelding, die van de belegering van een stad;Ga naar voetnoot121 die illustratie bevindt zich op pagina 25. Ongeveer twee weken later meldde Balthasar Moretus dat de drukkerij goed doorgewerkt had, en zond opnieuw een aantal folia. Verder vroeg hij opnieuw Lipsius' mening over de tekst die als toelichting zou gevoegd worden bij de nieuwe tekeningen van de tweede druk: volstaat het dat eraan herinnerd wordt dat Gabrio Busca de tekeningen uitvoerde en dat Juan Fernández de Velasco ze bezorgd heeft?Ga naar voetnoot122 Lipsius' antwoord kennen we niet, maar hij had blijkbaar nog geen definitieve beslissing genomen in verband met de bijhorende legende. Immers, op 11 december 1598 deelde Balthasar More- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tus hem mee dat hij de etser de opdracht gegeven had voldoende ruimte te laten voor bijgevoegde tekst en beloofde hij de etsen samen met het origineel van Busca te zenden; daarbij moest de vraag gesteld worden of iets aan de illustraties diende gewijzigd te worden en of er nood was aan onderschriften; de tekst over Busca en Fernández de Velasco moest in letters gedrukt worden, omdat dit het enige was dat op die bladzijde aan de afbeeldingen voorafging.Ga naar voetnoot123 Een week later stuurde Balthasar Moretus de nieuwe etsen met de tekening van Busca terug:Ga naar voetnoot124 de Officina Plantiniana had die niet meer nodig en het was beter dat Lipsius ze bewaarde. Begin 1599 vorderde het drukproces volgens Moretus' wensen: om Lipsius daarover te laten oordelen en ook over de gewijzigde volgorde van de nieuwe afbeeldingen zond hij hem enkele drukproeven - de afbeeldingen waren niet voldoende nauwkeurig afgedrukt door het snelle werken.Ga naar voetnoot125 Drie weken later schreef Lipsius aan Sacco dat de tweede druk klaar was.Ga naar voetnoot126 In 1605 zou nog een derde editie van de Poliorcetica verschijnen bij Johannes Moretus te Antwerpen.Ga naar voetnoot127 Aan deze editie werd een ets toegevoegd met de afbeelding van vijf loden kogels die door een katapult dienen afgeschoten te worden. Deze projectielen waren in Lipsius' tijd gevonden in de buurt van het huidige Ascoli (Picenum) in de bedding van de Tronto.Ga naar voetnoot128 Tot slot nog dit: voor deze studie heb ik heel wat werken uit de zestiende eeuw ingekeken. Wat daarbij opvalt, is hoezeer de Plantijnse drukken door hun kwaliteit boven de andere drukkers uitsteken, zowel voor de kwaliteit van het papier, het drukwerk, de illustraties als de band. Als je dan over de uitgave van Patrizi's Paralleli militari in 1594-1595 leest dat het uitgegeven is ‘con particolare cura tipografïca e arricchiti di non poche illustrazioni’,Ga naar voetnoot129 frons je wel eens je wenkbrauwen. Wij zijn kwaliteit gewend. De Officina Plantiniana heeft ons hoge eisen doen stellen. We zijn er haar dankbaar voor. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Appendix 1 Wijzigingen door Lipsius aangebracht in de editie 1599 van zijn Poliorcetica.Ga naar voetnoot130
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Appendix 2 Overzicht van de onderwerpen die in de Poliorcetica aan bod komenHierbij wordt vertrokken van de titels die Lipsius aan de dialogen gaf. Dan worden de elementen toegevoegd die bijdragen tot een duidelijk inzicht in de structuur van de Poliorcetica. De nummering in de eerste kolom heeft dezelfde bedoeling. Ook de grondiger besproken Griekse en Latijnse teksten worden vermeld; meestal werden die al door Lipsius in de titels weergegeven.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Appendix 3 BronaanduidingenGa naar voetnoot135
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 5: Een werptuig uit Lipsius, Poliorcetica, 1596, p. 162
Afb. 6: Een werptuig uit de Vitruviuseditie van Fra Giocondo da Verona, 1511
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Appendix 4 Overzicht van de etsen in Lipsius' Poliorcetica 1596 en 1599.Wij herhalen telkens de verklaring zoals zij voorkomt bij de afbeelding in de edities. Indien zij ontbreekt, wordt tussen haakjes een toelichting toegevoegd die samengesteld werd aan de hand van de tekst van de dialogen. Aan de oorspronkelijke punctuatie en het hoofdlettergebruik werd niets gewijzigd. Tenzij anders vermeld, wordt verwezen naar de editie van 1596.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SamenvattingLipsius' Poliorcetica is het vervolg op zijn De Militia Romana en behandelt tuigen en tactieken die de Romeinen gebruikten bij belegeringen. Deze twee werken zijn de enige gepubliceerde delen van zijn project Fax Historica. Door de Turkse dreiging was de belangstelling voor publicaties over oorlogsvoering erg groot. Hoewel ze beide aspecten van het Romeinse krijgswezen behandelen, is de toon verschillend. De Poliorcetica is heel wat gevarieerder. Lipsius heeft dit werk de vorm gegeven van een fictieve dialoog onder Luikse vrienden, gesitueerd in de periode die hij in die omgeving doorbracht (1591-1592). Uit dankbaarheid voor de goede ontvangst in Luik droeg hij het werk op aan Ernst van Beieren, de Luikse prins-bisschop. Hoop op persoonlijk voordeel was daarbij vanzelfsprekend ook een motief. De keuze was voor Lipsius erg moeilijk, want hij had heel wat goede redenen om de nieuwe landvoogd, aartshertog Albrecht, gunstig te stemmen na zijn benoeming tot koninklijk historiograaf De Poliorcetica is het rijkst geïllustreerde werk van Lipsius; hij was er immers van overtuigd dat de uitleg in de tekst moest verduidelijkt worden door beelden. De zoektocht naar etsen verliep moeilijk en vertraagde het drukproces. Lipsius haalde zijn inspiratie hierbij voornamelijk in Hero Mechanicus' Liber de machinis bellicis. Otho Vaenius ontwierp de tekeningen die Peeler vander Borcht uitwerkte tot gravures. Afbeeldingen van werptuigen vond Lipsius in Italië, maar ze bereikten hem te laat en werden pas toegevoegd in de editie 1599. Ook de tekst werd dan op enkele plaatsen gewijzigd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SummaryLipsius's Poliorcetica is the sequel to his De militia Romana and this book discusses the pieces of equipment and the tactics the Romans used when laying siege. These two works are the only parts of his project Fax Historica that were published. Due to the Turkish threat, a keen interest existed in publications dealing with warfare. Although these books deal with both aspects of Roman military practice, their tone is different. The Poliorcetica is much more varied. Lipsius has given this book the appearance of a fictions dialogue among friends from Liege, situated in the period that he spent in the principality (1591-1592). Out of gratitude for his kind reception in Liege he dedicated the work to Ernest of Bavaria, prince-bishop of the city. Evidently, an expectation of personal gain was also his motivation for doing this. The choice must have been rather hard for Lipsius because he had every reason for gratifying the new governor-general, archduke Albrecht, especially after his appointment as historiographus regius. The Poliorcetica is Lipsius's most lavishly illustrated work; he was convinced that the text needed to be enlightened by illustrations. His search for etchings progressed slowly and delayed the process of printing. Lipsius was mainly inspired by Hero Mechanicus' Liber de machinis bellicis. Otho Vaenius drew the sketches that were turned into engravings by Peeter vander Borcht. Lipsius found depictions of throwing devices in Italy, but they reached him too late and they were only inserted in the 1599 edition, which also underwent some emendations in the text. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
RésuméLes Poliorcetica de Lipse font suite à son ouvrage De Militia Romana et traitent des instruments de guerre et des tactiques utilisés par les Romains lors de leurs opérations de siège. Ce sont les deux seuls ouvrages publiés de son projet Fax Historica. La publication de textes exposant des stratégies militaires suscitait un vif intérêt à cause de la menace turque. Le ton des deux ouvrages est très différent bien qu'ils développent tous les deux les affaires militaires des Romains. N'empêche que les Poliorcetica sont beaucoup plus variés. Il s'agit d'une conversation fictive avec ses amis liégeois, située à l'époque de son séjour dans la principauté (1591-1592). Très reconnaissant de l'accueil cordial à Liège, il a dédié les Poliorcetica à Ernest de Bavière, le princeévêque liégeois. Inutile de mentionner que l'espoir d'en bénéficier personnellement était également un motif. Le choix était très difficile pour Lipse, puisqu'il avait également bien des raisons pour disposer favorablement le nouveau régent, l'archiduc Albert, d'autant plus qu'il avait été nommé historiographe royal par Pilippe ii. Les Poliorcetica sont l'ouvrage le plus illustré de Lipse; il était convaincu que des images devaient éclaircir le texte. Trouver des estampes appropriées était une longue recherche et a retardé l'impression du livre. Lipse s'est surtout inspiré du livre Liber de machinis bellicis de Hero Mechanicus. Otho Vaenius a créé les dessins et Peeter vander Borcht en a réalisé des gravures. Lipse avait découvert en Italie des images d'armes de jet, mais puisqu'il en était entré en possession trop tard, elles n'ont été ajoutées qu'à l'édition de 1599. Même certains passages du texte ont été adaptés dans cette édition. |
|