De Gulden Passer. Jaargang 84
(2006)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |
Hubert Meeus
| |
[pagina 80]
| |
ber 1587 uitvoerig voor zijn literaire kwaliteiten.Ga naar voetnoot8 Sabbe ziet in het Latijn van Lipsius ‘als het ware architectonisch opgebouwde volzinnen’, ‘sierlijke vergelijkingen’ en ‘als in brons geslagen aphorismen’.Ga naar voetnoot9 | |
Een Nederlandse vertalingHet wekt op het eerste gezicht geen verwondering dat een veelgeprezen werk in de volkstalen zou worden vertaald. Plantijn mocht terecht grote verwachtingen koesteren van dit werk. Hij liet er geen gras over groeien en nog in 1584, het jaar waarin volgens het impressum de Latijnse editie het licht had gezien, verscheen er een Nederlandse vertaling eveneens met zowel Leidse als Antwerpse adressen. Deze Nederlandse vertaling vermeldt op het titelblad: ‘Eerst int Latijn gheschreven door I. Lipsius Ende nu ouergheset inde Nederlantsche taele door I. Movrentorf.’ Jan Mourentorf is beter bekend als Jan Moretus, de schoonzoon van Christoffel Plantijn. Het ligt niet voor de hand om een Latijns werk dat voor een groot deel voor zijn stijl werd geprezen, te vertalen in het Nederlands. De vertaler zou in het Nederlands over veel stijlgevoel moeten beschikken. Het mag dan ook verwondering wekken dat niet een literator, maar Jan Moretus, uitgever en boekhandelaar, een stilistisch zeer verfijnd werk als De constantia gaat vertalen. Toch geeft Moretus als reden voor zijn initiatief niet de inhoud maar de stijl van het werk, die hij in het Nederlands wil navolgen. Hij wil daarbij de indruk wekken dat hij toevallig, bijna ‘al spelende’ aan de vertaling is begonnen. Hij wilde de vertaalmogelijkheid als in een soort proefneming aan de hand van enkele hoofdstukken uitproberen: Crijghende voorts hoe lancx hoe meer eene lust ende smaeck int overlesen, heb ick sommighe Capittelen daer wt begost over te setten, meer om te beproeven al spelende, oft die rijckelijck schoon vercierde Latijnsche wtspraeck (die ick stoutelijck wel mag segghen dat den Autheur, als de croon der gheleerden, eyghentlijcken nu heeft) in onse Duytsche tael so soude moghen overgheset ende naegevolcht worden, dan dat ik eenichsins dochte daer in voorts te vaeren.Ga naar voetnoot10 Als dit de werkelijke reden is voor de vertaling, dan is ze niet het gevolg van het succes van de Latijnse editie. Het is bovendien nog maar de vraag of Moretus over genoeg literaire kwaliteiten beschikt om in een dergelijk opzet te slagen. Hij heeft naast deze vertaling geen andere literaire ambities vertoond, tenzij de vertaling uit het Frans van de ‘Eerste dag’ van La Sepmaine, het scheppingsepos van Du Bartas, en het schrijven van enkele Nederlandse gelegenheidsgedichtjes.Ga naar voetnoot11 Hoewel het een vorm van bescheidenheid kan zijn, toch verklaart hij zelf dat hij niet de meest geschikte vertaler is: ‘aenghesien dat het my schier onmogelijck scheen te wesen, ende oock andere genoech sijn die t' selfste bequamelijcker hadden moghen te weghe brenghen.’Ga naar voetnoot12 Het lijkt hem een onmogelijke taak maar met de belofte dat de oorspronkelijke auteur hem indien nodig zou helpen, wilde hij er toch aan beginnen: ‘Nochtans verwonnen door een hope die ick my selven aenghenomen hadde, van den Autheur eenichsins te moghen verwillighen tot het oversien van mijne oversettinge.’Ga naar voetnoot13 Lipsius was dus bereid om hem te hel- | |
[pagina 81]
| |
pen. Dit klinkt al heel wat minder als een spontaan initiatief van Moretus, maar meer als een opdracht. Hij heeft ook nog wel wat aanmoediging gekregen van vrienden: [...] als oock door de vermaninghe van sommige myne beste vrienden, daer toe verleecht ende oock myn vermaek ende rust daer in ghenomen, te vlytelijcker daer in voorts vaerende, door dien dat ick my altijdt heb laten voorstaen dat desen Boeck niet dan profijt den Leser en kost by ghebrenghen, wanneer hy op 't ghene datter in beschreven is, meer als letterlijcken wilde letten.Ga naar voetnoot14 Het lijkt er meer op dat Moretus op verzoek aan de vertaling heeft voortgewerkt en misschien zelfs alleen is begonnen op voorwaarde dat de auteur hem zou helpen. Ook voor de Franse vertaler bleek het geen sinecure, want Pierre Porret schrijft naar aanleiding van de Franse vertaling in een brief van 22 februari 1585 aan Plantijn: ‘J'ay veu en cela que tous ceulx qui vouldront traduire des livres de Mons[ieu]r Lipsius qu'il fault qu'ilz soyent fort abilles?’Ga naar voetnoot15 Het is niet zo vreemd dat Moretus de vertaling op zich nam. Als Plantijn de vertaling binnenshuis kon laten maken, was het risico zeer klein dat andere concurrerende uitgevers de Latijnse tekst al in handen zouden krijgen voor hij ermee klaar was. Dat betekende dat de publicatie van het werk van Lipsius binnen de familie bleef. Plantijn gaf het werk uit en zijn schoonzoon Jan Moretus maakte de vertaling. Al in een brief van 6 december 1570 aan Gabriel de Çayas, de secretaris van Filips ii, had hij Moretus geprezen voor zijn grote talenkennis.Ga naar voetnoot16 Moretus kende Grieks, Latijn, Spaans, Italiaans, Frans, Duits en Nederlands.Ga naar voetnoot17 Het is trouwens niet de eerste keer dat eraan werd gedacht om hem als vertaler van een Latijns werk in te schakelen. Uit een brief van Arias Montano van 5 juli 1575 blijkt dat het de bedoeling was om van diens Dictatum Christianum een Franse, een Nederlandse en een Italiaanse vertaling te maken. Plantijn heeft blijkens de briefwisseling de Franse gemaakt en Moretus zou zorgen voor de Nederlandse.Ga naar voetnoot18 Geen van beide versies is echter ooit gedrukt. Lipsius is zijn belofte nagekomen. In september 1583, dus nog voor het Latijnse origineel in omloop was, had Moretus al een deel van zijn vertaling aan Lipsius gestuurd. Diens commentaar was daarbij zeer fundamenteel en wekte niet de indruk dat Moretus erin geslaagd was om de veelgeprezen stijl in goed Nederlands over te brengen.Ga naar voetnoot19 Lipsius had de hem toegezonden bladzijden nieuwsgierig (avide), gelezen, maar vond dat Moretus wat meer vrijheid mocht nemen in de vertaling: Ik heb een proeve van je vertaling gezien en ik vind ze geslaagd. Dit zou ik willen, dat je je wat meer vrijheid had veroorloofd en het Latijn niet in alle opzichten zoo strikt op de voet had gevolgd. Die bekommernis maakt je vertaling stroef, te weinig soepel, schraal, vaak duister. Elke taal heeft immers haar eigen genie, dat je niet zomaar kunt wegnemen, en evenmin ongestraft in een vreemde taal kunt overbrengen. Hoe vaak ben ik in het Latijn niet uiterst bondig te werk gegaan? Als je dat met precies evenveel woorden omzet, is de zin niet voldoende duidelijk, niet eens volledig! Hoeveel klinkt heel precies en zelfs verheven, terwijl het in een andere taal maar platjes klinkt of stuntelig! Dat gebeurt vooral bij passages waarin de stijl wat meer geleerd is en verzorgd. Alle zin- en woordspelingen, nuanceringen en beelden die vaak in één woord schuilgaan, wie is zo'n meesterlijk vertaler dat hij hen dezelfde kracht en schoonheid laat? Wijk dus af van je model: dan pas krijg je een goede vertaling, als je je niet aan de tekst houdt.Ga naar voetnoot20 | |
[pagina 82]
| |
Lipsius probeerde Moretus duidelijk te maken dat het typische taaleigen als allusies, woordspelingen en verbuigingen op een taalspecifieke manier moet worden vertaald. Moretus diende dus in functie daarvan te kijken of hij het Latijn letterlijk of minder letterlijk kon weergeven.Ga naar voetnoot21 Eigenlijk is de terechtwijzing door Lipsius vrij fundamenteel. Ze moet als resultaat hebben gehad dat Moretus zijn vertaling toch volledig moest herschrijven. De humanist gaf wel vaker hetzelfde advies aan zijn vertalers. Ook Philip Numan, die de Diva Virgo Hallensis vertaalde, kreeg van Lipsius de raad om niet te slaafs de Latijnse tekst te vertalen aangezien elke taal haar eigenheid heeft.Ga naar voetnoot22 | |
De ideale vertalerDe ideale vertaler van het werk zou Justus Lipsius zelf zijn geweest. Toch neemt hij een eigenaardige houding aan tegenover zijn moedertaal. Blijkbaar wil hij er niet op betrapt worden dat hij iets in het Nederlands zou schrijven. Zelfs als Coornhert hem in het Nederlands aanschrijft, antwoordt Lipsius in het Latijn. Slechts aan vrouwen van wie hij weet dat ze onmogelijk Latijn kunnen verstaan, is hij bereid in het Nederlands te schrijven. Lipsius beweert dat hij het niet doet uit ‘minachting of veroordeling van het Nederlands’ maar wel ‘omdat de beroemdste geleerden voor [hem] dat ook deden’.Ga naar voetnoot23 Hij heeft inderdaad geen enkel van zijn eigen werken vertaald in het Nederlands. Zo is de Politica omgezet door Maarten Everaerts, en zijn Diva Virgo Hallensis over onze Lieve Vrouw van Halle door Philip Numan.Ga naar voetnoot24 Lipsius toonde weliswaar waardering voor de Nederlandse poëzie van Jan van Hout,Ga naar voetnoot25 zij het dat daarbij ook hun persoonlijke vriendschap een niet onbelangrijke rol speelde. Hij stelt zich graag elitair op en heeft blijkbaar weinig of geen belangstelling voor de verspreiding van zijn werk in de volkstaal. Voor hem hoefde er geen Nederlandse vertaling te komen. In een brief van 13 februari 1585 aan Henricus Ranzovius zegt hij zelf: ‘Uw oordeel dat ik terecht mij niet veel van de publieke opinie aantrek en bij de voorname elite steun en instemming zoek, heeft mij groot genoegen gedaan.’Ga naar voetnoot26 | |
Coornhert: een tweede vertaler...Moretus was niet de enige die zo geboeid was door het werk van Lipsius dat hij het wilde vertalen. Ook de Haarlemse stadssecretaris Dirk Volckertsz Coornhert vond het werk zo interessant dat hij een vertaling wilde maken. Hij vroeg de toestemming daartoe aan Lipsius. In een brief van 18 maart 1584 kreeg Coornhert van Lipsius een bevestigend antwoord en zelfs een aanmoediging: Wat uw voorstel betreft om dit boek te gaan vertalen, hoe zou ik het kunnen afkeuren, als u het boek zo waardevol acht om Uw uren er aan te besteden? Ik geef u volgaarne toestemmig, op die voorwaarde dat U ook openlijk Uw oordeel over het belang van dit werk zult geven. Ik heb met | |
[pagina 83]
| |
Plantijn erover gesproken; hij zal Uw vertaling direct drukken. Alleen raad ik U aan (als U met dit werk begint) om een zekere vrijheid bij het vertalen te bewaren, omdat iedere taal zijn eigen uitdrukkingen en stijlkenmerken bezit, die niet strikt en slaafs op vreemde grond kunnen worden overgeplant. Daarom moet u soms niet alleen de formulering veranderen maar ook de inhoud korter of langer maken, ten behoeve van de lezer. Mochten er passages zijn waarover U mij moet raadplegen, dan ben ik gaarne bereid U ter wille te zijn.Ga naar voetnoot27 De houding van Lipsius, maar vooral de houding van Plantijn is hier wel zeer eigenaardig. Op een ogenblik dat Moretus bijna klaar zou moeten zijn met de vertaling van het werk, geeft Lipsius aan Coornhert toestemming om een vertaling te maken zonder te vermelden dat Moretus al bezig is. Plantijn zou zelfs bereid zijn om het resultaat uit te geven. Hadden Lipsius en Plantijn zo weinig vertouwen in de vertaalcapaciteiten van Moretus? De Landtsheer veronderstelt dat Plantijn en Lipsius niets meer van de vertaling van Jan Moretus hadden gehoord en dat ze daarom aan Coornhert de toestemming hebben gegeven.Ga naar voetnoot28 Het lijkt echter weinig waarschijnlijk dat geen van beiden zich zou herinneren dat Moretus aan de vertaling werkte en dat ze niet op de hoogte zouden zijn van de stand van de vertaling. Het zou natuurlijk ook kunnen dat Lipsius hier zeer hypocriet is tegenover Coornhert en hem deze toestemming geeft om hem op die manier af te schepen. Plantijn kende Coornhert. Hij had hem tijdens een bezoek aan Holland tussen 25 juni en 22 augustus 1579 al in Haarlem ontmoet,Ga naar voetnoot29 maar Coornhert en Lipsius hebben elkaar nooit gesproken.Ga naar voetnoot30 Of had Plantijn zo dringend de vertaling nodig en schoot Moretus niet snel genoeg op zodat hij nog hoopte of verwachtte dat de vertaling van Coornhert vroeger klaar zou zijn? Dat de drukker er inderdaad vaart wilde achter zetten, blijkt in elk geval bij de Franse vertaling. Hij was er zo op gebrand om ze ter perse te leggen dat hij niet kon wachten op de vertaling van het voorwerk. Daarom greep hij zelf naar de pen en voegde het resultaat achteraan het boek bij.Ga naar voetnoot31 Ook hier wil Plantijn de Franse lezer niet langer het voordeel van dit boek onthouden: Le désir que i'ai eu de faire voir ce livre à ceux qui n'entendent le latin, m'a faict tellement diligenter, que ie l'ai eu plus tost achevé d'imprimer, qu'eu response du translateur d'icelui, touchant la traduction de l'Epistre dedicatoire de l'autheur, & de sa Préface (qu'il t'addresse ami lecteur) mises avant le commancement de son livre: ne mesmes des vers Latins d'icelui imprimés à la fin de son édition Latine. Pour doncques ne tenir plus long temps sans te donner le moyen de faire ton profit de la lecture dudict livre, & ne te frustrer d'aucunne chose qui soit en icelui: ie n'ai voulu differer de te les presenter ainsi que tu les vois, tellement quellement traduictes: avec promesse, que s'il plaist audict translateur m'envoier ci après sa translation, de te la donner au lieu de ceste ci.Ga naar voetnoot32 | |
... maar ook een kritische lezerCoornhert is zeer conscientieus in het vertalen. In zijn brief van 12 april 1584 schrijft hij aan Lipsius: | |
[pagina 84]
| |
Hier af spreke ick aengaende vant uytlaten dat mij meshaegt in eens anders werck, is myn zin zo weynich als een anders werck een woordt te veranderen. Wil ick wat geheel na mijn zinne hebben, zo mach ick zulcx zelfs schrijven ende maken, maer int vertalen weet ick wel wat my betaemt.Ga naar voetnoot33 Principieel als hij was, kon hij echter geen tekst vertalen die voor hem niet helemaal duidelijk was en waar hij zijn bedenkingen bij had. Hij had moeite met de hoofdstukken over het Fatum (Const. 1, 18-20). Vooral de bewering van Lipsius ‘libere, igitur necessario peccas’ (men zondigt vrijwillig en daarom noodzakelijk), die betrekking heeft op de vrijheid van de mens en het zondigen zat hem dwars.Ga naar voetnoot34 Hij wilde er graag met Lipsius in een rechtstreekse confrontatie over discussiëren. Op 9 april 1584 antwoordde Lipsius hem met een brief waarin hij, toch enigszins geïrriteerd door de kritiek op het twintigste hoofdstuk, alle argumenten en excuses aanvoert om onder een openbaar debat of zelfs maar een rechtstreekse confrontatie uit te komen. Hij wil graag op vragen antwoorden, maar alleen schriftelijk. Opvallend is wel dat hij onmiddellijk bereid is om de betwiste passages te schrappen: ‘Als u bepaalde details die ik over de persoonlijke wil van de mens heb ingevoegd, volledig afkeurt, heb ik er geen bezwaar tegen om ze te schrappen. Dat wil ik liever dan ze te wijzigen.’Ga naar voetnoot35 In zijn reactie van 18 april 1584 stelt Coornhert dat hij het werk zal hervatten als de tekst hem duidelijk is: Het senden van de twee eerste bladen met daentekeningen inde lijst zal my dienstelyck zijn int verstaen eniger dingen my duyster als ick nu tbegonnen werck weder ter handen neme, twelc ick ter stont wil doen als ick opt geen voorseydt staet sommierlyck u.l. antwoorde zal hebben ende danderdergelycke gedructe bladen dan voorts begeerlyck verwachten.Ga naar voetnoot36 Coornhert had namelijk bij een vorige brief al enkele bladen gekregen van de bijgewerkte en door Lipsius geannoteerde tweede editie, die nog in 1584 zou gedrukt worden, maar wel met het jaar 1585 in het impressum. Omdat hij geen bevredigend antwoord kreeg, zocht hij dan maar een compromis om de vertaling te kunnen voortzetten. In zijn brief van 24 april 1584 vraagt hij toestemming aan Lipsius om de passages die hem niet duidelijk zijn, in zijn vertaling te mogen voorzien van een teken, waarvan hij in zijn inleiding zal uitleggen wat het betekent. Doch begere ick noch te weten of u.l. oock ongaerne zoude lyden dat ick mach stellen neven dese drie eerste gelyckenissen neven Libere igitur necessario peccas ende weynich meer andere (zo daer meer mogen zijn) plaetsen inden rande: Caute of een handt, mits dat ic in mijn brief voor het overgesette boeck verclare dat ick zulcke plaetsen niet recht en verstae en omsichelyck gelezen moeten zijn. Indien ia zo verwachte ick allencxkens d'andere bladen des tweeden drucx met aenwysinge van tgeene bij u.l. is verandert.Ga naar voetnoot37 Uiteindelijk zal Coornhert de vertaling toch niet voltooien. Het was voor hem ook een moeilijke periode. Hij moest veel tijd besteden aan het verzorgen van zijn zwaar zieke vrouw en bovendien verhuisde hij toen van Haarlem naar Den Haag. Op 31 oktober 1584 laat Lipsius aan Moretus weten dat Coornhert zich positief heeft uitgelaten over de Nederlandse vertaling: ‘In zijn brieven geeft Coornhert zijn volle goedkeuring aan de vertaling van De constantia; hij is de groote censor van onze taal.’Ga naar voetnoot38 | |
[pagina 85]
| |
Jacob WalravenEr was nog een derde kandidaat vertaler. De dichter Jacob Walraven die in 1579, op 35-jarige leeftijd, een vaste positie in zijn geboortestad Hoorn had opgegeven om nog in Leiden te gaan studeren. Hij woonde daar in het huis van Jan van Hout en behoorde waarschijnlijk ook tot de dichterskring. Walraven schreef Nederlandse poézie, waarvan vrijwel niets is overgeleverd. Coornhert droeg in 1582 zijn Comedie van de Rijckeman op aan Walraven.Ga naar voetnoot39 Op 30 augustus 1586 schreef Jacob Walraven in een opdracht bij De eerweerdighe achtbaerheyt van een soldener, zijn vertaling van The honourable reputation of a souldier (1585) van George Whetstone: ‘Dwelc ic na een pooze hervattende in I. Lipsii (niet buyten zijn zelfs raet) De constantia, noch versch uyten druck, was voortvarende, met drie streken van een veel veerdigher voorby gezeylt [...]’.Ga naar voetnoot40 Hij was dus eveneens van plan om De constantia te vertalen. Ook hij moet contact opgenomen hebben met Lipsius. Maar toen hij vernam dat Moretus met de vertaling bezig was, liet hij zijn opzet varen.Ga naar voetnoot41 Heeft Lipsius Walraven dan wel verwittigd van het feit dat Moretus aan een vertaling werkte, of heeft Lipsius ook Walraven laten vertalen en heeft deze pas later vernomen dat Moretus ermee bezig was? | |
De weggelaten hoofdstukkenOndanks alle lofprijzingen door de humanisten was De constantia geen onomstreden werk. Over de stijl mocht iedereen het dan wel eens zijn, met de inhoud hadden vooral de geestelijken het moeilijk. De stoïsche opvattingen die Lipsius verkondigde, waren niet altijd aanvaardbaar vanuit een christelijk perspectief. De christen moest God trouw blijven zowel in leed als in vreugde. Daarin moest de standvastigheid bestaan. In zijn brief van 5 april 1584 loofde de toekomstige Antwerpse bisschop Laevinus Torrentius Lipsius' stijl: Jouw boek Over de Standvastigheid is mij kort geleden door Plantijn toegezonden en zodra ik er de tijd voor had, heb ik het ter hand genomen en zonder tussenpozen en als het ware in één adem gretig uitgelezen. De woordenrijkdom en de stijl ervan verdienen evenveel bewondering als de diepgang van de inhoud.Ga naar voetnoot42 Toch had Torrentius problemen met het feit dat Lipsius alleen heidense filosofen vermeldde en Christus niet ter sprake bracht. Hij was geschandaliseerd omdat het heidens stoïcisme werd vergeleken met het christendom. Volgens Torrentius had Lipsius zich in de eerste plaats daarop moeten inspireren. Op het einde wijst hij nogmaals op de mooie stijl en suggereert om die voor een andere inhoud aan te wenden: ‘Maar een nieuwe taak wacht je om wat door jou als humanist zeer stijlvol maar, eerlijk gezegd, toch al te profaan is neergeschreven, in een tweede deel enigszins godvruchtiger te behandelen.’Ga naar voetnoot43 Ook Coornhert, die in religieuze zaken | |
[pagina 86]
| |
zeer gematigd was, struikelde over de hoofdstukken 18 tot 20 in het Eerste Boek. Schrijvers bestempelt deze hoofdstukken als de meest sofistische en de moeilijkste uit het hele werk.Ga naar voetnoot44 Lipsius begreep zelf wel dat het een heikele materie was. Op Coornherts vraag om meer uitleg kon hij geen bevredigend antwoord geven. Hij wist dat hij zich op glad ijs begaf als hij hier dieper zou op ingaan. Coornherts voorstel om over deze hoofdstukken een debat te organiseren, wimpelde hij af met het argument dat hij er geen tijd voor had.Ga naar voetnoot45 De kritiek vormde voor Lipsius geen reden om zijn werk fundamenteel aan te passen. In een brief aan Ortelius van 23 augustus 1584 liet hij weten dat hij weinig had gewijzigd in de tweede nieuwe druk van zijn De constantia.Ga naar voetnoot46 Hij liet die echter wel voorafgaan door een voorwoord voor de lezer, Ad lectorem pro Constantia mea Praescriptio, dat nog voor de opdracht werd geplaatst. Het was een antwoord op de kritiek van o.a. Torrentius, die zich eigenlijk op twee vlakken richtte, het feit dat Lipsius met te weinig godsvrucht over het onderwerp sprak en dat hij op sommige plaatsen niet ‘waarachtig’ genoeg was.Ga naar voetnoot47 Lipsius probeert er het verwijt van gebrek aan godsvrucht te weerleggen door zijn werk uitdrukkelijk als filosofisch te bestempelen. Toch moet hij de kritiek wel zeer ernstig hebben genomen, want het geplande vervolg Thrasea, sive de contemptu mortis, heeft hij nooit uitgegeven, hoewel hij er reeds aan werkte.Ga naar voetnoot48 Deze tweede brief tot de lezer, waarin Lipsius zich verantwoordt, zal alleen aan de Nederlandse vertaling van 1675 worden toegevoegd, de andere edities zijn allemaal op de eerste druk gebaseerd. Tijdens het vertalen moet Moretus al opgevangen hebben welke hoofdstukken problematisch waren. Mogelijk hebben de kritische opmerkingen van Coornhert en Torrentius, allebei in april 1584, Lipsius en Moretus wel aan het denken gezet en hebben ze hen ertoe gebracht voor de radicaalste, maar tegelijk ook de eenvoudigste, oplossing te kiezen door de betrokken hoofdstukken gewoon te schrappen.Ga naar voetnoot49 De kritische opmerkingen hebben Plantijn en Moretus er uiteindelijk niet van weerhouden om de vertaling te publiceren. Blijkbaar had Lipsius er weinig moeite mee dat zijn werk slechts op een onvolledige manier in de Nederlandse versie aan de lezers werd gepresenteerd. Hechtte hij zo weinig belang aan de lezer die geen Latijn kende, dat het hem niet uitmaakte of deze de volledige tekst onder ogen kreeg? Lipsius kreeg wel eens vaker verwijten dat hij zelf allesbehalve standvastig was en vaak bereid was om zijn teksten aan te passen om daarmee kritiek te vermijden.Ga naar voetnoot50 Ook aan Coornhert stelde hij voor om betwiste passages gewoon uit de tekst te schrappen. Toch zijn de bewuste hoofdstukken nooit verdwenen uit de Latijnse editie. Waarschijnlijk volstonden de toelichting in het voorwerk en de kleine aanpassingen. Niettemin waarschuwt de Index librorum prohibitorum et exporgendorum novissimus, pro Catholicis Hispaniarum regnis Philippi iv, Regis Catholicis uit 1667, samengesteld door Antonius a Sotomaior en verschenen in Madrid,Ga naar voetnoot51 nog voor de hoofdstukken over het fatum, die met veel omzichtigheid moeten worden gelezen.Ga naar voetnoot52 | |
[pagina 87]
| |
De ware drijfveer of het verschil tussen woorden en dadenUit de verklaringen van Moretus, Plantijn en Lipsius moet telkens blijken dat het initiatief om een Nederlandse vertaling te maken het gevolg was van het nobele streven om een dergelijk hoogstaand werk voor een breed publiek ter beschikking te stellen. Vrijwel alle studies gaan ervan uit dat de vertalingen het gevolg zijn van het succes van de Latijnse editie.Ga naar voetnoot53 De manier waarop Plantijn te werk gaat bij het uitgeven van de vertalingen suggereert echter andere motieven. Als hij alleen maar de bedoeling had de tekst aan een breed publiek ter beschikking te stellen, is er de vraag waarom daar zoveel haast bij was. Als het succes van de Latijnse versie de reden was waarom Plantijn er ook een Nederlandse vertaling van liet maken, is er een probleem met de chronologie. De jaartallen in de impressa van de Latijnse en de Nederlandse editie suggereren een dergelijke korte opeenvolging. Maar is de informatie op de titelbladen en de interpretatie ervan wel correct? Om te beginnen is het jaar in het impressum van de eerste Latijnse editie verkeerd.Ga naar voetnoot54 Het boek was al vroeger klaar. Op 18 september 1583 stuurt Lipsius een brief aan Alexander Ratlo in Gent en voegt daar een exemplaar van De constantia bij, met de mededeling dat het wel zeer recent tot stand is gekomen.Ga naar voetnoot55 Op 15 oktober 1583 schonk Lipsius via schepen Cornelis Pruynen een exemplaar aan het Antwerpse stadsbestuur. De Antwerpse magistraat, aan wie het werk was opgedragen, keurde op 3 november 1583 een geschenk goed voor een vergulde zilveren beker ter waarde van 110 Karolusguldens en op 28 november werd een geschenk van 50 gulden aan Mevrouw Lipsius gegeven.Ga naar voetnoot56 Op 19 december 1583 schreef Marnix van Sint Aldegonde aan Lipsius dat hij het boek had gelezen en dat hij het zeer apprecieerde.Ga naar voetnoot57 De Latijnse editie moet dus ongetwijfeld klaar zijn geweest voor 1 januari 1584 en was zeker al bij een aantal bekenden verspreid. De tweede Latijnse editie van 1585 verscheen al in 1584.Ga naar voetnoot58 Plantijn vond het dus nodig om beide Latijnse edities te postdateren. Jan Moretus zelf wilde de illusie ophouden dat hij pas aan de vertaling was begonnen na het verschijnen van de Latijnse editie. In zijn opdracht luidt het dat hij zich aan het vertalen heeft gezet, omdat velen die zoveel plezier hadden beleefd aan de Latijnse versie het betreurden dat er geen Nederlandse vertaling van bestond: Soo desen Boeck der Slandtvasticheyt nu onlancx door den Hoochgeleerden ende Wijtvermaerden Iustus Lipsius int Latijn beschreven [...] wtghegheven was: is hy soo aenghenaem ende lofweerdich bevonden, alst metter daet doen is bethoont. Ende daer naer van vele (dien niet alleen gelesen, maer oock herlesen hadden) wert opentlijcken gheseyt, jammer te wesen, dat een yeghelijck dit kostelijck werck ( daer soo menigherhande verlichtinghen des herten tot desen wonderlijcken ende benauden tijdt dienende in te vinden waren) niet terstondt in sijn eyghen ghemeyne tael overgheset, by der handt en mocht nemen tot eenen troost.Ga naar voetnoot59 Moretus heeft echter niet gewacht tot de Latijnse editie was verschenen om aan de vertaling te beginnen. Hij was reeds aan de vertaling bezig voor het succes van de Latijnse editie dui- | |
[pagina 88]
| |
delijk was. Al op 11 september 1583 schrijft Lipsius een brief aan Jan Moretus waarin hij aangeeft dat hij een fragment van de Nederlandse vertaling heeft gelezen.Ga naar voetnoot60 Moretus moet de tekst dus al heel vroeg ter beschikking hebben gehad. Alle edities van De constantia in 1584 en 1585 zijn in Leiden gedrukt, ook de exemplaren met een Antwerps adres,Ga naar voetnoot61 en de Nederlandse en Franse versie komen eveneens van de Plantijnse persen in Leiden.Ga naar voetnoot62 Dat alle exemplaren van De Constantia in Leiden zijn gedrukt, blijkt ook uit een brief van Pierre Porret aan Moretus van 30 september 1584: ‘C'est un grand retardement d'avoyr envoyé les livres de constance à Anvers veu qu'ils povoyent venir tout droict de Hollande a Roan.’Ga naar voetnoot63 Aangezien de hele productie van de Latijnse editie zich in Leiden afspeelt, komt de tekst niet toevallig in de handen van Moretus in Antwerpen. Voet veronderstelt dat Moretus voor zijn vertaling werkte van een gedrukt exemplaar,Ga naar voetnoot64 maar dat strookt niet met de chronologie. De Landtsheer veronderstelt dat Plantijn een drukproef aan Moretus heeft bezorgd, aangezien het werk nog niet verschenen was toen Lipsius zijn commentaar op de vertaling leverde.Ga naar voetnoot65 Dit ligt al meer voor de hand, tenzij Plantijns schoonzoon kon beschikken over een kopie in handschrift. Het is weinig waarschijnlijk dat Plantijn Moretus op voorhand wilde laten kennis maken met de literaire kwaliteit van het werk. Als Plantijn de tekst in een of andere vorm aan Moretus stuurde, had hij daar duidelijk een bedoeling mee. De hele handelwijze van Plantijn bij de uitgave van de vertalingen straalt haast uit. Dat blijkt uit het aanbod om de vertaling van Coornhert uit te geven en uit het feit dat hijzelf het voorwoord voor de Franse editie heeft vertaald. Maar daar staat tegenover dat hij de Latijnse edities postdateert. Plantijn hechtte er dus veel belang aan dat alle edities in 1584 werden gesitueerd. Dat had ongetwijfeld te maken met de actualiteitswaarde van De constantia. Het is een werk waar mensen in tijden van rampspoed en algemene verwarring naar kunnen grijpen. Schrijvers bestempelt het als een soort crisisfilosofie:Ga naar voetnoot66 De invloed van Lipsius' denkbeelden is door hun intellectualistisch karakter bij de hogere standen het grootst geweest, bij kooplieden, officieren en magistraten die, rustig te midden der woedende baren, hun maatschappelijke taken vervulden.Ga naar voetnoot67 Lipsius zelf situeerde zijn tekst in de periode van Alva, de jaren 1571-1572 toen hij zelf Leuven verliet om naar Wenen te gaan, maar de tijden die zich omstreeks het verschijnen van het werk aankondigden, waren niet minder zorgwekkend en beangstigend. Hoewel De constantia in alle opzichten een Leidse productie is, zijn zowel de Latijnse als de Nederlandse editie door hun dedicaties volledig op Antwerpen gericht. Dat Lipsius zijn werk opdraagt aan het stadsbestuur van Antwerpen, hoewel hij op dat ogenblik in Leiden verblijft, is geen toeval. Plantijn zal daar waarschijnlijk wel mede verantwoordelijk voor zijn. Voor hem was het belangrijk om deze uitgave expliciet in Antwerpen onder de aandacht te brengen. Dit geldt nog meer voor de Nederlandse vertaling. Moretus verwijst als inwoner van Antwerpen | |
[pagina 89]
| |
in de aanspreking van zijn opdracht al meteen naar de oversten van de burgerwacht en niet zoals Justus Lipsius naar de ‘Heeren Borghemeesteren en Schepenen’ van Antwerpen tot wie de Latijnse versie was gericht. De vertaler richt zich tot alle leden van de Antwerpse burgerwacht. Hij presenteert zijn vertaling als een directe reactie op de actualiteit, ‘desen wonderlijcken ende benauden tijdt’.Ga naar voetnoot68 Deze bewering zullen de adressaten niet tegenspreken. Op 25 juni 1584 zal hen al wel duidelijk geworden zijn dat de stad een zware tijd te wachten stond en dat zij als haar verdedigers daarin een belangrijke rol zouden spelen. Het zijn haast voorspellende woorden van Moretus want nauwelijks twee weken later, op 10 juli 1584, zal Balthasar Gerards de Vader des Vaderlands, Willem van Oranje, in Delft vermoorden, een gebeurtenis die ontreddering in het kamp van de opstand zal teweegbrengen. Bovendien is het tegen die tijd wel voor iedereen duidelijk dat de opmars van Farnese niet gemakkelijk te stuiten zal zijn en dat na de herovering van de Vlaamse Steden de Brabantse zullen volgen. Farnese had in 1583 al het Land van Waas en Zeeuws-Vlaanderen in handen gekregen en op 7 april 1584 had Ieper op strenge voorwaarden moeten capituleren, waarna ook Brugge op Pinksterdag, 20 mei 1584, zich tegelijk met Damme had overgegeven.Ga naar voetnoot69 Op 17 augustus 1584 zou Gent onder het gezag van Farnese komen. In een brief van 12 maart 1584 aan Theodorus Leeuwius (de jurist Dirk van Leeuwen, de eerste die zich officieel inschreef aan de Leidse universiteit en oud-student van Lipsius), sprak de humanist zijn ongerustheid uit over de politieke situatieGa naar voetnoot70 en in een brief van 31 augustus 1584 vreesde hij dat het niet lang meer zou duren voor Antwerpen werd belegerd. Volgens de geruchten was de vijand zelfs al voorbereidselen aan het treffen om de Schelde af te sluiten.Ga naar voetnoot71 Ook in Parijs was men op de hoogte van de gebeurtenissen en zag men het naderende gevaar voor Antwerpen. Dat blijkt uit een brief van Pierre Porret aan Moretus van 30 september 1584: ‘Le bruict est icy commun de la reddition de Gand a grosses charges et s'asseurte on que Anvers le suivra de bien près.’Ga naar voetnoot72 Het is hiermee wel duidelijk dat Plantijn veel belang hechtte aan het tijdstip waarop het boek klaar was. Hij wilde dat het werk beschikbaar was wanneer de vijandelijke dreiging groter werd, en zeker vóór de strijd Antwerpen zou bereiken. Daar tegenover staat dat Plantijn zijn uitgaven zo actueel mogelijk wilde maken omdat dat bij het publiek ongetwijfeld nog meer de indruk zou wekken dat het boek speciaal voor hun situatie was geschreven. Door de Latijnse editie te postdateren situeerde hij het schijnbare moment van publicatie dichter bij het moment waarop de feiten zouden kunnen plaatsvinden, die de vraag naar een dergelijk boek zouden doen toenemen. Plantijn begreep dat hij de grootste kans had op succes als hij kon inspelen op de actualiteit. Hoe groter de dreiging dat Antwerpen zou belegerd worden, hoe meer behoefte er zou zijn aan een werk als De constantia. Er was voor Plantijn veel aan gelegen om zijn publicatie op het juiste moment in het licht te brengen. Dat kan meteen een verklaring zijn waarom Plantijn geen tweede editie van de Nederlandse vertaling op de markt brengt. De problematiek is na de val van Antwerpen minder acuut geworden. Of heeft hij zich misrekend en was het publiek voor een Nederlandse vertaling niet zo groot? | |
[pagina 90]
| |
Het beoogde publiekVolgens zijn voorwoord mikte Lipsius zelf niet op een groot publiek aangezien hij dit boek had geschreven om met zichzelf in het reine te komen. Met een aan Seneca ontleend citaat beweert hij dat lezers voor hem in feite geen belang hadden: ‘Satis mihi pauci lectores, satis est unus, satis est nullus!’ (Enkele lezers zijn mij genoeg, één lezer is genoeg, geen lezer is genoeg).Ga naar voetnoot73 Dat De constantia een humanistisch publiek kon bekoren, was duidelijk. In een brief aan Ranzovius schrijft Lipsius nog: Ik ben God dankbaar, die door mij heeft willen bewerken dat het boek bij de juiste mensen waardering vond, terwijl alle mensen er baat bij vonden. Wij leven immers, naar mijn mening, met geen ander doel dan om elkaar in deze maatschappij met raad en daad bij te staan.Ga naar voetnoot74 Volgens Henk Duits lag De constantia aan de basis van het succes van het neostoïcisme dat in de laatste decennia van de zestiende en de eerste helft van de zeventiende eeuw uitgroeide tot de modefilosofie.Ga naar voetnoot75 Mieke Smits-Veldt omschrijft het publiek voor De constantia als ‘de generaties die de verschrikkingen van de oorlog en het leed dat een onschuldige burgerbevolking door vreemde of eigen heersers aangedaan kan worden, uit eigen ervaring of die van ouders en andere familieleden kenden.’Ga naar voetnoot76 Volgens haar bood Lipsius ‘een leidraad voor de enige zinvot geachte opstelling, namelijk vanuit innerlijke rust met gelijkmoedigheid het opgelegde lijden verdragen.’Ga naar voetnoot77 Dit gold niet alleen voor de humanisten. De hele maatschappij van hoog tot laag werd geconfronteerd met de oorlogsellende. Voor een Nederlandstalig publiek gaat echter veel van de stijlrijkdom van het originele Latijn verloren. Dit publiek heeft ook minder belangstelling voor de filosofische opvattingen uit de oudheid, zeker vanuit een wetenschappelijke benadering. Het werk moet zijn aantrekkingskracht dus halen uit de boodschap, namelijk de gedragsregels die Lipsius in De constantia voorstelt. Ondanks de actualiteitswaarde is het blijkbaar toch nodig om de lezer naar binnen te lokken, want Moretus vergelijkt het boek met gebouwen ‘die anders in den eersten intrede schijnen te wesen dan sy en sijn als men se van binnen te deghe besien heeft.’Ga naar voetnoot78 Bedoelt hij daarmee dat de stijl van Lipsius zo ongewoon is, dat het een niet klassiek geschoolde lezer zou afschrikken? Hij beperkt zijn eigen verdienste uitdrukkelijk tot het vertalen: ‘dat ick daer niet aen en hebbe dan mijnen ghewillighen arbeyt int oversetten.’Ga naar voetnoot79 Jan Moretus vernoemt enkele potentiële lezersgroepen expliciet. Hij draagt zijn werk op aan: ‘Den edelen, wijsen ende voorsienighen Heeren; mijn Heeren de Hooftmans, Dekens Oudermans ende Guldebroeders, der sesse ghesworen Gulden der Stadt Antwerpen.’ Het gaat daarbij om de Antwerpse burgerwacht, die uit zes gilden bestond: de Oude & Jonge Voet- | |
[pagina 91]
| |
boog, de Oude en de Jonge Handboog, de Kolveniers en de Schermers.Ga naar voetnoot80 Rond 1560 bestond elke gilde uit honderd leden, allemaal ‘treffelyke burgers en eersame poorters’.Ga naar voetnoot81 Hij prijst de burgerwacht omdat zij het belang van hun toch wel bijzondere stad voorstaan: ‘die met vaster Stantvasticheyt altijdt deser schoon ooghe aller steden, als den appel haerder eyghen er ooghen voorghestaen hebt, ende oock noch daeghelijck voorstaet.’Ga naar voetnoot82 Hij noemt zichzelf hun ‘ootmoedighen dienaer’, en misschien verwijst hij daarbij naar het feit dat hij zelf was vrijgesteld van de dienst bij de burgerwacht. Plantijn had namelijk voor zijn schoonzonen Raphelengius en Moretus een vrijstelling van de verplichte wachtdienst gevraagd zodat ze zich volledig aan het bedrijf zouden kunnen wijden.Ga naar voetnoot83 Mogelijk wilde Moretus op deze manier toch een bijdrage leveren aan de verdediging van de stad door de schuttersgilden moreel te ondersteunen. In de vertaling zelf omschrijft Moretus nogmaals expliciet zijn publiek. Bij de verantwoording voor de hoofdstukken die hij niet vertaalt, richt Moretus zich tot de lezer die hij daarbij ook omschrijft: [...] door dien t'selve den ghemeynen man veel te hooch ende swaer soude vallen, weynich tot stichtinghe, maer sommighe tot aenstoot en twijfelinghe mochte dienen, daeromme beter ghelaeten alleen den gheleerden.Ga naar voetnoot84 Moretus neemt hier bijna dezelfde elitaire houding aan als Lipsius en spreekt betuttelend en neerbuigend over de ongeletterde lezer, die geen Latijn kent. De grootste groep Latijn-onkundige lezers waren de vrouwen. Nochtans behoren zij niet meteen tot het doelpubliek. Want hoewel ook voor vrouwen de Nederlandse vertaling nuttig zou kunnen zijn, vreesde Lipsius dat de inhoud voor hen misschien toch te moeilijk was. In een brief van 9 september 1584 aan Theodorius Leeuwius, aan wie hij geregeld boeken stuurde,Ga naar voetnoot85 vraagt Lipsius om een exemplaar van de tweede druk van De constantia aan Bartholomeus Buys GryphiusGa naar voetnoot86 te bezorgen en hij stuurt ook een Nederlandse vertaling mee voor de eerste vrouw van Leeuwius Hildegonde van Loo.Ga naar voetnoot87 Zij zal de wijsheid kunnen begrijpen mits de hulp van haar man: ‘Het Nederlandstalige zal voor je vrouw van pas komen, als de inhoud ervan wat kan bijdragen tot de wijsheid van die sexe. Maar als het echt zo belangrijk voor je is, moet je haar helpen bij het begrijpen ervan.’Ga naar voetnoot88 Lipsius doet hier vrij neerbuigend over de vrouw van Leeuwius, hoewel hij haar toch goed moet gekend hebben. Op 20 februari 1585 schreef hij een uitvoerige troostbrief aan Leeuwius naar aanleiding van het overlijden van zijn echtgenote en hij deed dat nogmaals op 1 maart 1585 en op 17 oktober 1585.Ga naar voetnoot89 Gezien de functie van haar man moet zij trouwens uit de betere kringen afkomstig zijn, wat impliceert dat het boek voor de meeste andere vrouwen waarschijnlijk volledig ontoegankelijk was. In de handgeschreven catalogi van de edities van Plantijn is de verkoopprijs voor de Neder- | |
[pagina 92]
| |
landse vertaling vastgesteld op zes stuivers, de Franse vertaling in kwarto kostte zeven stuivers.Ga naar voetnoot90 Met een dergelijke prijs komt het boekje terecht in de categorie van de wat duurdere schoolboeken voor de Latijnse school. Ook het feit dat de Nederlandse vertaling in octavo is en niet in kwarto zoals de Latijnse, past in een schoolcontext. Nochtans wekt Moretus nergens de indruk dat het boek ook voor dit publiek bestemd kon zijn. Pierre Porret, de broer van Plantijn, die in Parijs verbleef, had duidelijk een andere kijk op een Franse vertaling van De constantia. In zijn brief van 11 april 1584 koestert hij geen grote verwachtingen van de verkoop van de Franse exemplaren. Maar hij doet wel een suggestie waarmee Plantijn geen rekening heeft gehouden. Porret zag er een geschikt werk in voor een schoolpubliek op voorwaarde dat er een synoptische vertaling van Latijn en Frans zou worden geboden: Het Frans zal niet zo goed inslaan als het Latijn en ik vind niet dat er veel in quarto's moeten gemaakt worden, maar indien U er een klein handboek van zou willen maken met aan de ene zijde het Latijn en aan de andere zijde het Frans, dan meen ik dat het goed zou verkopen voor de scholieren aangezien de vertaling bijna letterlijk is gebeurd.Ga naar voetnoot91 Dat de Franse vertaling in Parijs veel minder succes had geoogst dan het Latijnse origineel, blijkt uit zijn brief van 11 februari 1585: ‘[...] mays elle ne se vend guere bien car le latin de Lipsius est si agreables aux doctes de ceste ville qu'il efface tout le françoys tout courtoisement qu'il puisse estre.’Ga naar voetnoot92 | |
Lof voor Moretus' vertalingEen aantal exemplaren van Twee boecken vande Stantvasticheyt bevat een extra katern, aangegeven als **, met lofdichten op de vertaling. Voet vermoedt dat hier problemen waren gerezen, omdat er exemplaren zijn met en zonder deze katern en andere waarin hij vervangen is door een blad met zetfouten.Ga naar voetnoot93 De katern in kwestie bevat de lofdichten van Jan van Hout en van Janus Gruterus. Aangezien zowel de Latijnse als de Franse en Nederlandse edities van 1584 volledig in Leiden zijn geproduceerd, is het niet zo verwonderlijk dat Plantijn of misschien Lipsius zelf Van Hout en Gruterus, twee dichters met enige faam in het Noorden, heeft aangesproken voor een lofdicht. Daar staat wel tegenover dat zowel de Latijnse als de Nederlandse edities aan Antwerpse instanties zijn opgedragen. Dit is een typische manier van werken voor Plantijn, die steeds probeerde het evenwicht te bewaren en alle mogelijke publieksgroepen gunstig te stemmen. Na het katholieke herstel in Antwerpen was het evenwel minder aangewezen om een boek te laten aanprijzen door twee notoire protestanten en daarom zal de katern selectief zijn toegevoegd, afhankelijk van de bestemming van het exemplaar. Volgens Sabbe was Jan Moretus persoonlijk bevriend met Jan van Hout en Janus Gruterus en deelde hij hun bewondering voor Lipsius.Ga naar voetnoot94 Maar misschien leidt Sabbe dat alleen maar af uit het feit dat Van Hout een lofdicht schreef voor de vertaling dat hij alleen onder- | |
[pagina 93]
| |
tekende met zijn devies ‘Hout en Wind’. In elk geval was Van Hout zeer goed bevriend met Lipsius en ook met Plantijn. Toen Lipsius pas in Leiden aankwam om er een professoraat op te nemen, logeerde hij bij Jan Van Hout, die zowel stadssecretaris als secretaris van de nog jonge universiteit was.Ga naar voetnoot95 Op 22 maart 1578 schreef Lipsius een lovende bijdrage in het album amicorum van Jan van Hout, waarin hij hem prees voor zijn Nederlandse poëzie.Ga naar voetnoot96 In zijn Saturnalium sermonum libri duo (Antwerpen 1582) bestempelt hij de Leidenaar als ‘flos poetarum’ (de bloem der dichters) en als ‘Vnum esse inter Belgas qui nostra lingua viam viderit ad carmen’ (de enige van de Nederlanders die het pad van de poëzie ziet in het Nederlands).Ga naar voetnoot97 Jan van Hout heeft er zich niet met een kort versje vanaf gemaakt; het telt niet minder dan 72 verzen. Toch gaat het gedicht niet in de eerste plaats over De constantia. De eerste 44 verzen geven een voorbeeld van de standvastigheid zoals die te vinden was in Willem van Oranje. Deur dese const d'Oraensche Forst
De coeghels moord ich in zijn borst
(O boos-daedt) vroom ontfing zo dat hy nu gans
Als s'Hemels borgher sit in t'hooch
En voet staech sijn onsterflijck' ooch
Met Godes heerlicheyt bevrijt van alle ellenden. (v. 39-44)Ga naar voetnoot98
Op 10 juli 1584 werd Willem van Oranje in Delft vermoord. Rond die tijd was Van Hout waarschijnlijk nog bezig met het lofdicht. Moretus dateerde zijn opdracht op 25 juni 1584. Als politiek geëngageerd man en fervent aanhanger van Willem van Oranje moet het nieuws Van Hout zeer getroffen hebben. Hij heeft dan in dit gedicht meteen de gelegenheid aangegrepen om tegelijk een lofdicht op Willem van Oranje te schrijven dat perfect zou kunnen eindigen met het vers 44. Wie net als Willem van Oranje standvastigheid wil leren, kan terecht in het geschrift van Lipsius. De volgende elf verzen wijdt hij aan Justus Lipsius, die wereldberoemd is en die door Van Hout met de nodige hyperbolen wordt omschreven: [...] vviens naem aen alle s'vverelts enden
Daer t'al doorsiende ooch rust oft rijst
Of daer het ons den middach vvijst
Bekent is, oock tot ver voorby t'behijseld noorden.
Hy van ons hooghe schole d'eer
De zonne, t'ooch, en vvatmen meer
Als t'beste zeggen const, met constelijcke woorden; (v. 47-53)
Voor Moretus blijven er nog zes verzen waarin vooral de inspanning die hij geleverd heeft om de vertaling te maken, wordt geprezen: En op dat elck mocht hebben zaeck
Zulcx in ons moeders tael te leeren en te lezen,
Heeft Mourentorf de moeyten aen
Ghenomen, oock zulcx af ghedaen
Zo vvel, zo heerlick dat tot gheener tijt volprezen
Mach vverden noch sijn lust noch last. (v. 55-60)
| |
[pagina 94]
| |
Uit deze verzen blijkt niet meteen dat Moretus tot de vriendenkring van Van Hout behoort. De dichter besluit met een aanroeping tot God van elf verzen, die aansluit bij het eerste deel van het gedicht. Van Hout vraagt God dat de opvolgers van Willem van Oranje dezelfde standvastigheid mogen tonen. Dat yeghelijck, die t'land draecht min,
Stantvastheyt zo drucke in sijn sin
Dat niemand, door den roock des vvaens, hem laet bevvegen:
Oock dat t'land metter daed ghevvaer
Mach vverden, dat voor eenen vaer
Zo deerlic afgemoort, tien vverden vveer vercregen. (v. 67-72)
Niet alleen het feit dat Van Hout tot het vijandige kamp behoorde, maakte het gedicht minder geschikt voor verspreiding in het Zuiden na 1585. De tekst van het gedicht zelf, waarin gesproken wordt over een ‘Tyran’, waarmee zeer duidelijk naar de Spaanse koning Filips ii wordt verwezen en ook de uitdagende toon van de laatste vier verzen, maakt dat het om een politiek gedicht gaat dat zeker door de Spaansgezinden in het Zuiden niet zou worden gesmaakt. | |
Lofdichten van GruterusJan de Gruytere, beter bekend als Janus Gruterus, was in 1560 in Antwerpen geboren en overleed in Heidelberg in 1627. Nadat zijn ouders in 1567 voor Alva naar Engeland waren gevlucht, bracht hij zijn jeugd door in Norwich. Hij studeerde in Cambridge en kwam mogelijk op aandringen van Lipsius in 1577 naar Leiden, waar hij op 31 mei 1584 promoveerde tot doctor in de rechten. Hij werd later nog hoogleraar in Wittenberg en in Heidelberg bibliothecaris van de Bibliotheca Palatina.Ga naar voetnoot99 Op 29 mei 1584, twee dagen voor de promotie, leverde Christoffel Plantijn een bijdrage voor het album amicorum van Gruterus.Ga naar voetnoot100 Waarschijnlijk kort daarna heeft Plantijn, die zijn Theses had gedrukt, hem aangesproken voor de lofdichten op de vertaling van Moretus. Volgens een lofrede van Balthasar Venator, een leerling van Gruterus in Heidelberg, zou Janus Gruterus in de periode dat hij in Leiden studeerde 500 sonnetten hebben geschreven.Ga naar voetnoot101 Hij werd daarvoor geprezen door Janus Dousa en Jan van Hout. Hij schreef ook een liminair gedicht voor de Latijnse editie van De constantia en later nog een lofdicht voor zijn mentor, Justus Lipsius.Ga naar voetnoot102 Gruterus schreef drie sonnetten als lofdicht bij de vertaling van De constantia, waarvan het eerste over Moretus gaat en de twee andere alleen over Lipsius. Hij wijdt een volledig sonnet aan de vertaler: Ghelyck Ceres eertyds / de Tarw' hebbend' ghevonden/
Maecke Triptolem uit / om de selfd' over at
In het geploechde lant te storten vat op val:
| |
[pagina 95]
| |
Op dat yder man haer gaven soet mochten monden:
Soo hebt ghy / Mourentorf, van selfs / te deser stonden /
Met dyns Duytschen trompets hert lockende gheschal /
De stantvastighe gift van Lipsius, over dal
En huevel/ sonder eynd' en getal hen ghesonden.
Zeer wel. Vaert dus maer voort; en u naem nemmer zal
Dalen in Charons schuyt/ om te worden verslonden
Van Lethes droomig' nat: Maer / Vliegend' onghebonden
Op den Koetswaghen van Moneta; zult de hal
Der Eeuw'heyt zonder fael ingaen / en nemen stal
Naest haer zyd' / hebbend' t' hayr int Laurier-loof gewonden.Ga naar voetnoot103
Gruterus opent in het eerste kwatrijn met een omstandige vergelijking, die dan in het tweede kwatrijn op Jan Moretus en Lipsius wordt toegepast. Net zoals Triptolemus in opdracht van de godin Ceres de wereld moest in trekken om tarwe te zaaien en de mensen de landbouw aan te leren, zo heeft Moretus ervoor gezorgd dat de ‘stantvastighe gift’, de wijsheid van Lipsius, voor een breed publiek werd verspreid. Dat zal voor Moretus niet zonder gevolgen blijven. Zijn naam zal na zijn dood blijven voortbestaan en gelauwerd zal hij de eeuwigheid ingaan op de koetswagen van de godin Juno Moneta, die rijkdom en gezondheid brengt. In het tweede sonnet prijst Gruterus Lipsius omdat hij hem standvastigheid in de ergste omstandigheden heeft geleerd. Ook in het derde gedicht, net als beide anderen overladen met verwijzingen naar de mythologie, is de lof uitsluitend voor Lipsius. | |
De nawerking van De constantia in de NederlandenDat De constantia een groot succes kende bij een intellectueel Latijn lezend publiek blijkt uit de talrijke Latijnse edities, die niet alleen in de Nederlanden maar ook in de buurlanden verschenen. Van de Leidse editie verschenen er in 1584 ook exemplaren met een Antwerps adres.Ga naar voetnoot104 In 1585 verscheen er een tweede editie met een Antwerps adres, maar ze werd waarschijnlijk gedrukt in Leiden. Volgens Hoven is dit een gepostdateerde editie, die eigenlijk al in augustus 1584 klaar was.Ga naar voetnoot105 Ook de editie van 1586 met een Antwerps adres zou in Leiden gedrukt zijn. Pas in 1599 verschijnt de eerste editie die in Antwerpen is gedrukt. Daarna volgen nog herdrukken in 1605, 1615 en 1628. Franciscus Raphelengius jr. drukt het werk voor het laatst in de Leidse vestiging van de Officina Plantiniana in 1613. In de katholieke Zuidelijke Nederlanden is het boek toch niet voldoende zuiver op de graat om het na 1628 nog opnieuw uit te geven, afgezien dan van een zogezegd door Louis Elzevier in Leiden gedrukte editie die in 1652 te koop is bij de Leuvense drukker Aegidius Denique.Ga naar voetnoot106 Afgezien van de octavo-editie in 1586, die waarschijnlijk nog volledig in Leiden is gedrukt, verschijnen bij Moretus alleen edities in kwarto. Moretus mikte daarmee duidelijk op een ander publiek dan de Leidse tak, die door naar steeds kleinere formaten te grijpen als 24o en 32o, zich waarschijnlijk meer richtte op een publiek van studenten en scholen. Het valt op dat ook de andere Noord-Nederlandse uitgevers zoals Blaeu, Maire en Jansonius De constantia alleen nog in deze vrij kleine formaten zouden uitgeven. Zij richtten zich daarmee vooral op de klassiek geschoolde bovenlaag van de bevolking.Ga naar voetnoot107 | |
[pagina 96]
| |
De nawerking van Twee Boecken der StandvastigheidDe Nederlandse vertaling moet bijna veertig jaar wachten voor er nog eens een nieuwe editie van verschijnt en dat dan nog in de Noordelijke Nederlanden. Ondanks het feit dat het Zuiden nog vaker door oorlogen is getroffen, voelde blijkbaar geen enkele uitgever zich geroepen om de tekst opnieuw in de actualiteit te brengen. In de Zuidelijke Nederlanden zal er voor 1948 geen tweede editie meer verschijnen.Ga naar voetnoot108 Ondertussen was Lipsius er in het Noorden ook niet populairder op geworden. De polemiek met Coornhert over de Politica en Coornherts reactie in de vorm van zijn geschrift: Verantwoordinghe van 't Proces van den ketteren niet te dooden tegen de drie Hooftstucken des vierden boecx Justi Lipsij vande Politic of Burgherlijcke RegheeringeGa naar voetnoot109 zorgde voor de definitieve breuk tussen beiden. Bovendien zette de manier waarop Lipsius er aan de universiteit van Leiden in 1591 van onder was gemuisd, bij velen in het Noorden kwaad bloed. Vooral toen hij zich daarna ging inspannen om iedereen in de Zuidelijke Nederlanden ervan te overtuigen dat hij altijd een goede katholiek was geweest, verloor hij veel krediet in het Noorden.Ga naar voetnoot110 De publicatie van zijn Diva Virgo Hallensis (1604) en de Diva Sichemiensis (1605) goot nog meer olie op het vuur van de kritiek.Ga naar voetnoot111 Toch zijn er wel sporen van Lipsius' De constantia in de Nederlandse literatuur, maar het is nooit zeker of de auteurs die ideeën overnemen uit een Latijnse editie dan wel uit de Nederlandse vertaling. Het gedachtegoed uit De constantia komt zo onrechtstreeks wel bij een breder publiek terecht. Het ligt voor de hand dat de ideeën van Lipsius terug te vinden zijn in een loterijspel van zijn vriend Jan van Hout.Ga naar voetnoot112 Ook in Samuel Costers toneelstuk Polyxena (1619),Ga naar voetnoot113 bij HooftGa naar voetnoot114 en in Medea van Jan VosGa naar voetnoot115 zijn duidelijk invloeden van Lipsius te herkennen. Volgens Jan Konst behoort De constantia in de zeventiende eeuw ‘tot de meest gelezen werken in de Respublica Literaria’.Ga naar voetnoot116 | |
De editie van Dirck Pietersz Pers in 1621De Amsterdamse boekdrukker en uitgever Dirck Pietersz Pers (1581-1659) was ook als schrijver actief. Dat hij naast zijn literair talent ook een ‘feeling voor de markt’Ga naar voetnoot117 bezat, blijkt uit twee portretgedichten van Vondel uit 1647 waarin deze telkens verwijst naar het talent van Pers om goed geld te verdienen. | |
[pagina 97]
| |
Dit's Persius van Embden.
[...]
Die sijn boecken, en prenten
Op 't dierste weet te venten.Ga naar voetnoot118
en nog Komt en siet Persius uw glori, hoog gezeten,
Die, midden in het choor der Hollandtsche Poëten
Met 't drucken van sijn rijm, veel geldt te zamen hoopt.Ga naar voetnoot119
Pers nam de drukkerij van Cornelisz Claesz over, maar hij bleef slechts als drukker actief tot 1620, daarna was hij alleen nog boekverkoper.Ga naar voetnoot120 In deze hoedanigheid gaf hij Lipsius' Twee Boecken Vande Stantvastigheid opnieuw uit in 1621 en hij liet het werk drukken door de Amsterdamse drukker Paulus van Ravesteyn.Ga naar voetnoot121 Mogelijk redeneerde Pers daarbij op dezelfde manier als Plantijn en zag hij in de oorlog die na het aflopen van het Twaalfjarig Bestand in 1621 opnieuw zou hervatten een potentieel gunstige situatie om een boek over de standvastigheid te slijten. Pers had we! een publiek voor wat meer filosofische werken, want hij gaf in 1622 de Colloquia van Erasmus en in 1624 ook enkele werken van Cicero in vertaling uit. Hij koos er voor om Lipsius in duodecimo te publiceren, hetzelfde formaat waarin hij ook Cicero, Erasmus en de Nederduytsche Sendtbriefschrijver uitgaf. Misschien mikte hij met zijn Lipsiusvertaling in dit formaat op een schoolpubliek. Pers neemt de vertaling van Jan Moretus over, maar tegelijk brengt hij toch een nieuw boek. Voor de eerste maal biedt hij een volledige vertaling en hij vermeldt dat dan ook meteen op het titelblad: ‘Noyt voor desen volkomen in onse Duytsche tale gesien’. Nergens wordt in het boekje aangegeven wie verantwoordelijk is voor de vertaling van deze drie hoofdstukken. Aangezien Pers zeker over voldoende literair talent beschikt en hij door zijn vertaling van Erasmus' Enchiridion militis christiani (1636) als 't Hand-boeckjen van den Christlijcken Ridder (1636) bewezen heeft dat hij ook Latijn kent, is het niet uitgesloten dat hij verantwoordelijk is voor de vertaling van de hoofdstukken die Moretus alleen maar zeer beknopt had samengevat.Ga naar voetnoot122 Pers vestigt wel extra de aandacht op deze nieuwe hoofdstukken door ze met sterretjes van de tekst van Moretus te scheiden en door in de marge aanduidingen over de inhoud te geven. Hij neemt de lofdichten van Van Hout en Gruterus over, maar niet de verantwoording van Lipsius voor de tweede editie. | |
Een tweede editie van Dirck Pietersz Pers in 1640De uitgave van De constantia in 1621 moet Pers genoeg hebben opgeleverd om zich, weliswaar twintig jaar later, nog eens aan een nieuwe editie te wagen. Pers laat de editie van 1640 in Hoorn drukken door Isaac Willemsz. Boeck-drucker op 't Noordt in 't Schrijf-boeck.Ga naar voetnoot123 | |
[pagina 98]
| |
Deze keer maakt hij er meer werk van. Hij beperkt zich niet tot het herdrukken van zijn eigen editie. Het begint al met het titelblad waarop hij niet zijn uitgeversmerk afdrukt zoals in 1621, maar een kopergravure waarop Lipsius zit te schrijven in een boek dat op een schuine lezenaar ligt, terwijl voor hem op de tafel een vrouw staat.Ga naar voetnoot124 De vrouw is zeer duidelijk Constantia. Haar houding en attributen beantwoorden volledig aan de omschrijving van Costanza of Stantvasticheyt zoals ze voorkomt in de Iconologia van Cesare Ripa, een werk dat Pers uit het Italiaans in het Nederlands had vertaald en dat hij in 1644 zou uitgeven: Een Vrouwe die mette rechter arm een Pijlaer omvat, en met de slincker hand een bloote Deegen, boven een groote vlamme viers houd, toonende sich vrywilligh om den hand en arm te willen verbranden.Ga naar voetnoot125 Het lofdicht van Van Hout heeft hij bewaard, maar de sonnetten van Gruterus, die bij een niet-humanistisch publiek in 1640 waarschijnlijk al minder bekend was, heeft hij weggelaten. Pers was ook niet helemaal tevreden met de tekst van Moretus, die hij in de editie 1621 vrijwel ongewijzigd had overgenomen. Vooral de vertalingen van verzen herschrijft hij en in de prozatekst vervangt hij af en toe woorden of past hij formuleringen lichtjes aan. Zo heet de brief van Lipsius in het voorwerk bij Moretus: Brief vanden Autheur tot den Leser, inden welcken... Dit wordt bij Pers in 1640 Brief des Schrijvers, tot den leser: waer in hy... en deze brief wordt afgesloten met een distichon dat Moretus vertaalt als: Leest en neempt vry dit inder handt;
Gheeft gheen oordeel sonder verstandt.Ga naar voetnoot126
Dit wordt bij Pers (1640): Neemt dit boexken vry ter hand,
Leest en oordeelt met verstand. [a7r]
Een Grieks citaat uit Aristophanes herschrijft Pers zelfs volledig. Bij Moretus luidt het: Godt, die daer boven den grooten donderslach gheeft
D'opperste neerwaerts te keeren in will' heeftGa naar voetnoot127
| |
[pagina 99]
| |
Pers (1640) vertaalt: God die den donder voert, en alles kan verkeeren
Wil't opperst nederwaerts, en 't onderst boven keeren. [b1v]
De marginale inhoudsaanduidingen bij de drie nieuwe hoofdstukken heeft Pers waarschijnlijk voor de homogeniteit van het werk weggelaten. De aangevulde hoofdstukken (1, 18-20) worden niet langer door sterretjes onderscheiden van de rest.Ga naar voetnoot128 Hij voegt aan zijn editie van 1640 nog een tweede tekst van Lipsius toe: Oratie, Of Vertoogh vande schandtvlecke der Lasteringhe Te weten: Hoe snoode de selve zy / wat schade die aenbrenght / ende hoemen sich daer voor moet wachten. De Oratio in Calumniam is voor het eerst verschenen in Antwerpen in 1599 en daarna opgenomen aan het einde van de vijfde centuria van de serie Iusti Lipsi epistolarum selectarum miscellanearum, die samen met de vierde centuria postuum van de pers kwam te Antwerpen in 1607. In 1610 verscheen er een zeer letterlijke vertaling door c.d.v. bij Dirck Troost in Amsterdam.Ga naar voetnoot129 Pers heeft voor zijn editie het Nederlands zeer grondig bijgewerkt en gezuiverd. | |
Een nieuwe Nederlandse vertalingIn 1672 beleefde de Republiek het rampjaar tengevolge van de invallen van de Franse troepen van Lodewijk xiv en een grote interne revolutie. Misschien was het rampjaar 1672 en de schok die dit in Nederland teweeggebracht had, een goede reden voor Frans van Hoogstraten om De constantia opnieuw te vertalen en in het licht te brengen. In 1675 verscheen bij hem in Rotterdam: Justus Lipsius van de Standvastigheid, By t'samenspraeke verdeelt in twee Boeken, Waer in byzonderlijk over d'Algemeene tijdelijke zwarigheden gehandelt word. Nieuwelijks uit het Latijn vertaelt Door F.V.H.Ga naar voetnoot130 Volgens ZuidemaGa naar voetnoot131 en WeststeijnGa naar voetnoot132 zou dit de tweede druk zijn. De eerste zou van 1674 dateren. Er blijkt echter geen exemplaar van te bestaan zodat het twijfelachtig is of dit geen fout is die telkens opnieuw wordt overgenomen.Ga naar voetnoot133 ‘f.v.h.’ staat voor Frans van Hoogstraten (Den Haag 1632 - Rotterdam 1696). Hij komt uit een bekende familie van schrijvers en schilders. In zijn jeugdjaren hadden hij en zijn broer de schilder Samuel veel contacten met literaire kringen in Dordrecht.Ga naar voetnoot134 Hij vestigde zich als boekhandelaar en uitgever in Rotterdam waar in 1657 of 1658 zijn eerste uitgave verscheen.Ga naar voetnoot135 Hij behoorde er tot een doopsgezind milieu, maar stond er ook onder invloed van de collegianten via zijn vriend Joachim Oudaan. Hij ging waarschijnlijk al in de vroege jaren 1660 over naar de katholieke kerk maar dan wel in jansenistische richting.Ga naar voetnoot136 Hij was uitgever, boekhandelaar en op bescheiden schaal ook drukker.Ga naar voetnoot137 De meeste van de werken die hij uitgaf horen thuis in een religieuze context.Ga naar voetnoot138 Bijna de helft van zijn uitgaven zijn vertalingen die | |
[pagina 100]
| |
hij zelf heeft gemaakt.Ga naar voetnoot139 Zo vertaalde hij in functie van zijn eigen fonds humanistische klassiekers als Utopia van Morus en Lof der Zotheid van Erasmus. De Lipsiusvertaling is het achtste deel uit een reeks ‘tractaetjes’ in 18o-formaat, waarvan de lijst achterin het boek werd opgenomen. De reeks bevat ook nog werken van Comenius, Vives, Desiderius Peregrinus, Gagliardi, Bona en Thomas a Kempis. Van Hoogstraten geeft op het titelblad duidelijk aan dat het een nieuwe vertaling is: ‘Nieuwelijks uit het latijn vertaelt door f.v.h.’Ga naar voetnoot140 Van Hoogstraten kende wel de vertaling van Moretus, maar gebruikte waarschijnlijk ook de tweede editie van De constantia. Het voorwerk van zijn vertaling bevat Lipsius' woord vooraf bij de tweede Latijnse druk (1585), de voorrede bij de eerste druk, Lipsius' Brief aan de lezer, een lofdicht van Joachim Oudaan, een citaat uit Jeremias Drexelius' Gymnasium Patientiae (1630) en in het nawerk een nieuwe vertaling van Lipsius' Gebed en een Latijns epigram van Janus Dousa jr. dat ook in de Latijnse uitgaven voorkomt. Hij neemt nog steeds de opdracht van Lipsius aan het Antwerpse stadsbestuur over. Bibliotheca BelgicaGa naar voetnoot141 noemt deze vertaling in alle opzichten beter dan deze van Moretus ook al heeft Van Hoogstraten dan wel gebruikgemaakt van het werk van zijn voorganger, mogelijk via de editie-1640 van Pers. Van Crombruggen is het hiermee niet eens. Hij is net de omgekeerde mening toegedaan en meent dat ‘Van Hoogstraeten's (trouwens niet onverdienstelijke) bewerking dor en volkomen verouderd aandoet’.Ga naar voetnoot142 Van Hoogstraten volgt minder strikt de tekst van Lipsius maar zijn Nederlands is wel vlotter en moderner dan dat van Moretus. Thissen vermoedt dat Van Hoogstraten een groot deel van zijn lezerspubliek moet gevonden hebben in het katholieke volksdeel, onder wie de religieuzen.Ga naar voetnoot143 Ook doopsgezinden kochten zijn boeken.Ga naar voetnoot144 In het voorwoord bij zijn Boethiusvertaling (A3r) in 1654 zegt Van Hoogstraten dat ‘vele filosofen in rechtzinnigheid niet hoefden onder te doen voor menigeen die tot taak heeft de christelijke leer te onderwijzen’.Ga naar voetnoot145 Hij zit daarmee op eenzelfde golflengte als Lipsius in zijn De constantia. Speciaal voor deze nieuwe vertaling schreef Oudaan een uitvoerig lofdicht: Op het Werkje der Standvastigheid, van den Hooggeleerden en Vermaarden Justus Lipsius: In Nederduits vertaalt. Het gedicht is ook opgenomen in Oudaans Poëzy. Verdeeld in Drie Deelen verschenen bij de weduwe P. Arentsz en K. van der Sys in Amsterdam in 1712.Ga naar voetnoot146 Het lofdicht wordt er gedateerd in 1672, wat betekent dat het initiatief van Van Hoogstraten met de politieke gebeurtenissen kan te maken hebben. Oudaan opent zijn gedicht met de nieuwe bevindingen namelijk dat de aarde zich ‘wentelt (als althans de nieuwe wysheid wil beweren) om de zon’. Oudaan vergelijkt de wereld met een rondrollende bol waardoor niets nog blijvend stabiel is en vraagt zich af waar de mens nog houvast kan vinden. Er is echter een ‘Leidsman’ die toont dat het vroeger niet beter was en die de mens de Standvastigheid voorstelt. Lipsius wordt omschreven als ‘Dien Roomschen Duitschert’ en ‘dien schrand'ren Filosoof’. Toch vindt ook Oudaan, net als Torrentius indertijd, dat het geloof in God ontbreekt. Hij noemt het werk van Lipsius daarom een [...] voorportaal,
Om tot Gods wysheid in te treden,
Om in het eeuwig Heiligdom
't Hert op d'onwank'lykheid te gronden,
Daer 't noit bezwykt [...]
| |
[pagina 101]
| |
Een (te) late reactieIn 1679 verscheen bij Daniel van Gaesbeeck in Leiden De constantia christiana van de Alkmaarse geneesheer Petrus Geesteranus.Ga naar voetnoot147 Geesteranus had het christelijk antwoord op het werk van Lipsius reeds meer dan 40 jaar vroeger geschreven. Petrus van Loon en Theodoor Graswinckel traden op als editeurs en vonden het zelfs na de dood van de auteur nog interessant genoeg om het alsnog uit te geven. Volgens SchrijversGa naar voetnoot148 verscheen het als reactie op de vertaling van Van Hoogstraten. Het lijkt echter weinig efficiënt om met een Latijnse tekst te reageren op een Nederlandse vertaling aangezien deze toch wel voor een ander publiek was bestemd. | |
BesluitLipsius' De constantia kwam duidelijk op het juiste moment en op de juiste plaats in het licht. Tal van Europese landen verkeerden op het einde van de zestiende en bij het begin van de zeventiende eeuw in een crisis, waarbij velen de gebeurtenissen machteloos moesten ondergaan. Een boek over de standvastigheid dat in deze onzekere tijden een leidraad kon bieden, was meer dan welkom. Lipsius bekoorde niet alleen met de inhoud maar ook met zijn stijl heel wat humanistisch geschoolde lezers. Om de boodschap van Lipsius ook aan een ‘ongeleerd’ publiek ter beschikking te stellen namen Plantijn en Moretus het initiatief om het werk te vertalen. Althans, zo willen zij het voorstellen. De manier waarop zij te werk gaan bij het realiseren van de vertaling, wekt de indruk dat zij zich ervan bewust zijn dat er een mogelijkheid voor het grijpen ligt om een commercieel succes te scoren. Ze moeten er dan wel in slagen om de vertaling tijdig op de markt te brengen. In het jaar 1585 zal Antwerpen een van de meest traumatische ervaringen uit haar hele geschiedenis beleven. Voor Plantijn kon er geen beter moment zijn om een boek uit te brengen dat troost kan bieden. Plantijn en Moretus waren niet de enigen die zo redeneerden. Ook de latere Nederlandse edities verschijnen, afgezien van de tweede editie bij Pers, rond crisismomenten in de geschiedenis. Het valt dan ook op dat het allemaal uitgevers zijn die zich over de vertaling ontfermen. Alleen zijn Plantijn en Moretus er wel het best in geslaagd om hun vertaling op het meest gepaste moment te publiceren. Of de Nederlandse vertaling uiteindelijk een commercieel succes was, valt echter niet meer te achterhalen. | |
[pagina 102]
| |
SamenvattingLipsius' De Constantia (1584) beantwoordde perfect aan de noden van zijn tijd. Het wekt dan ook geen verwondering dat Plantijn van de gelegenheid gebruik wilde maken om met een Nederlandse vertaling een ruimer publiek aan te boren. Hij schakelde zijn schoonzoon Jan Moretus in voor de vertaling. Zij stellen het voor alsof Twee boecken vande Stantvasticheyt (1584) het gevolg is van een nobel streven om een breed publiek te laten kennismaken met de neostoïcijnse levenslessen van Lipsius. Maar uit de manier waarop Plantijn te werk ging blijkt duidelijk dat hij zeer gehaast was - zo liet hij ook Coornhert aan de vertaling beginnen - om ervoor te zorgen dat het werk kon verschijnen als de toenemende bedreiging voor Antwerpen in 1584 groter werd, waardoor er meer belangstelling voor het werk zou zijn. Het ligt voor de hand dat Moretus zijn werk opdroeg aan de Antwerpse burgerwacht, de verdedigers van de stad. Of de vertaling een commercieel succes werd, blijft een open vraag. Om de uitgave ook een noordelijk tintje te geven, liet Plantijn lofdichten schrijven door Van Hout en Gruterus. De tweede editie verscheen pas in 1621 in Amsterdam hij Dirck Pieters Pers, die ze aanvulde met de hoofdstukken die Moretus uit angst voor de censuur had weggelaten. Nadat hij het Nederlands wat had gemoderniseerd, liet Pers er in 1640 nog een editie van verschijnen. In 1675 publiceerde Frans van Hoogstraten in Rotterdam zijn geheel nieuwe vertaling. | |
SummaryLipsius's De Constantia (1584) was a perfect answer to the sorrows of it's time. No wonder that Plantin seized the opportunity to reach a larger public by publishing a Dutch translation. He called in his son in law Jan Moretus to make a translation. They represent Twee boecken vande Stantvasticheyt (1584) as the result of their noble ambition to introduce a broad public to the neostoic lessons for life of Lipsius. But from the way Plantin was going about it is clear that he is in great haste - he even had Coornhert also start with a translation - to be sure that the book could be published when the Spanish threat to Antwerp would be increasing in 1584, what would bring about more interest in the work. It is obvious that Moretus dedicates his translation to the Antwerp militia, the defenders of the city. Whether the translation was a commercial success, remains an open question. For the copies in Northern Netherlands, Plantin added laudatory poems by Van Hout and Gruterus. The second edition only appeared in 1621 in Amsterdam at Dirck Pieters Pers's, who completed it by translating the chapters Moretus had left out for fear of censorship, After modernizing the language he published a new edition in 1640. In 1675 Frans van Hoogstraten published his own completely new translation in Rotterdam. |
|