De Gulden Passer. Jaargang 83
(2005)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 201]
| |||||||||
Noël Golvers
| |||||||||
[pagina 202]
| |||||||||
‘humanistische’ bibliotheek spreken of, zoals A. Rétif, van ‘une bibliothèque de la Renaissance en Chine’.Ga naar voetnoot1 Een gedetailleerde catalogus, die gelukkig ook de provenance-aanduidingen en andere boekinscripties (tenminste wat de titelpagina's betreft) bevat, is in 1949 gepubliceerd door H. Verhaeren, net voor de communistische inval in Peking. Daarna verdween de collectie uit het gezicht en men nam aan dat ze verloren was, tot in de jaren 1960 bij toeval ontdekt werd dat Westerse boeken, onder meer uit deze verloren gewaande bibliotheken, waren geïntegreerd in de Bibliotheek van Peking (de Peiching Tushuguan). Toegankelijkheid voor Westerse geleerden bleef sindsdien echter een groot probleem en de specialisten die een of ander exemplaar hebben kunnen inkijken zijn op één hand te tellen. Een van die gelukkigen was Owen Gingerich, bij het opstellen van zijn Census over Copernicus' De revolutionibus, waarvan twee exemplaren in de huidige Beitang collectie bewaard zijn. Gezien de fysieke onbereikbaarheid van de volumes zelf, heb ik een ander materieel uitgangspunt genomen voor mijn beschrijving van de boekcultuur van de jezuïeten in het China van de zeventiende en de achttiende eeuw, namelijk de expliciete verwijzingen naar auteurs en titels, bijeengesprokkeld uit de testimonia, in brieven, manuscripten en andere geschreven documenten van de jezuïeten, die precies bewaard bleven omdat ze naar Europa zijn verzonden. Het gaat in deze documenten zelden om louter ‘name dropping’. Dit soort bronnen heeft namelijk het voordeel dat ook het kader van de belangstelling wordt geschetst: de uiting van interesse en gebruik is meteen gepersonaliseerd, gelocaliseerd en gedateerd, en meestal weten we onmiddellijk waarom dit of dat boek gegeerd is. Sterker nog: deze verwijzingen, hetzij vragen om bepaalde titels op te sturen, hetzij verwijzingen naar of citaten uit gelezen boeken, spreken alle ondubbelzinnig over een reële belangstelling en over een reëel gebruik, dit in tegenstelling tot de eerder ‘stomme’ getuigenis van een bibliotheek die omwille van omstandigheden alleen bereikbaar is via een titelcatalogus. Nog een ander voordeel van deze testimonia heeft te maken met het geografische spectrum: de bibliotheek is namelijk hoofdzakelijk Peking-georienteerd, terwijl de testimonia waarvan sprake in principe vanuit alle residenties in China komen, zij het dat ook hier Peking het belangrijkste uitzendpunt is. In functie van dit (gedeeltelijk) portret van dit cultuurmilieu heb ik een reeks gepubliceerde en niet-gepubliceerde correspondenties herlezen, zoals die van Ferdinand Verbiest (1623-1688; in Peking sinds 1660), Antoine Thomas (1644-1709; in Peking sinds 1685), en ook de manuscript-collecties van brieven die in Romeinse en Belgische archieven bewaard worden, enzovoort.Ga naar voetnoot2 Deze testimonia heb ik aangevuld met de boek-inscripties die geciteerd worden in de cataloog van Hubert Verhaeren. Naar mijn schatting vertonen tussen de 25 en 30% van de beschreven exemplaren een of meer van dergelijke inscripties, die verwijzen naar vroegere bezitters in Europa, naar de schenking, naar de bestemmeling, de plaats waar het boek in China was opgesteld, en/of eventuele latere bewegingen. Beide informatiebronnen samen dekken met wisselende kansen het volledig veld, vanaf de vraag vanuit China tot en met de ontvangst. | |||||||||
[pagina 203]
| |||||||||
1. Belangstelling vanuit ChinaOver de vraag welke boeken de jezuïeten in China absoluut wilden hebben, worden we ingelicht via een reeks verlanglijsten, en losse passages verspreid over een aantal individuele brieven. De voornaamste van deze verlanglijstjes stammen van Christian Herdtrich (Canton, 1670), Francesco Xaverio Filippucchi (Canton, 1679) en Prospero Intorcetta (1671); andere lijsten, die in de bronnen vermeld worden, zijn tot dusver nog niet getraceerd. Het interessante aan de drie genoemde items is, dat ze alle drie uit hetzelfde cruciale decennium stammen, nl. de jaren 1670-1680, de periode waarin de jezuïetenmissie opnieuw officieel getolereerd werd, en zich daadwerkelijk ook probeerde te ‘her-organiseren’. Toch zijn er duidelijke verschillen: Christian Herdtrich wilde aan de vooravond van zijn ‘come-back’ een verloren privé-collectie herstellen, die voor een belangrijk deel bestond uit wetenschappelijke, zeg maar ‘mathematische’ en ‘astronomische’ boeken, terwijl tien jaar later Filippucchi, als superior van de Canton-missie, blijkbaar haast alleen aan catechetische, meditatieve en pastorale werken dacht, vermoedelijk met het oog op de bevoorrading van zijn confraters in de wijde omtrek; slechts één titel komt telkens terug, namelijk de Catechismus Historialis van Antonius Davroultius. In ieder geval wordt echter de nadruk gelegd op voor de missie ‘nuttige’ en ‘relevante’ werken. De motieven achter deze en andere desiderata zijn verscheiden. Deze boek-aanvragen zijn gedeeltelijk bedoeld om het in China beschikbare materiaal up-to-date te maken (novissima, novissime edita). Dit geldt in de eerste plaats voor wetenschappelijke werken, voornamelijk op het domein van astronomie en andere mathematische werken, waar de vraag naar een nauwkeurig berekende kalender steeds verfijndere tabellen vereiste, en de wens naar steeds nieuwe mechanische tuigen en realisaties vanwege de keizer en zijn entourage de jezuïeten voor de uitdaging plaatste om zichzelf te ‘herbronnen’ en ‘bij te scholen’, aan de hand van nieuwe studies uit het Westen. Diezelfde eis gold echter ook voor kerkelijke kalenders, enzovoort. Een andere reden lag in de wens om verloren collecties te herstellen, zoals het reeds gesignaleerde voorbeeld van Herdtrich aantoont. Nog andere vragen hebben te maken met de wens de China-missie te verdedigen tegen publicitaire aanvallen in West-Europa door kennis te nemen van deze publicaties en hun argumenten, of door het verlangen boeken te bezitten die rationele argumenten aanvoerden om de Waarheid van de Leer te ‘bewijzen’, en dit voor het intellectuele debat met de Chinese intelligentsia, zeg maar de ‘literati’. In één welbepaald geval gaat het erom, een bekeerling van groot ‘strategisch’ belang - Constantin Phaulkon, ca. 1648-1688, vertrouweling aan het hof van Siam - moreel en spiritueel te ondersteunen. Als we deze aanvragen overlopen, zijn er enkele kenmerken die opvallen. Doorgaans gaat het om precieze boektitels: dat de aanvragen ‘gericht’ waren en de jezuïeten goed wisten wat ze wilden, blijkt onder meer uit de verwijzing naar boeken die ze indertijd persoonlijk hadden gezien in Europa, of uit de vraag naar één welbepaalde editie van een werk. Dit is, bijvoorbeeld, het geval met de vraag naar Ignatius Diertins' commentaar op Ignatius' Exercitia Spiritualia, waarvan de Poznan editie (1692) weliswaar in Peking beschikbaar was, maar waarvan Karl Slavicek de Antwerpse editie zocht, meer bepaald de vijfde (1696), en dit omwille van het Directorium. Een ander voorbeeld betreft de Tabulae Tychonicae, waarbij men heel precies de laatste editie, uitgegeven in München door Albert Curtius en anderen op het oog | |||||||||
[pagina 204]
| |||||||||
had. Deze voorbeelden mogen volstaan om aan te tonen dat de jezuïeten in China heel goed op de hoogte waren van recente edities in Europa dankzij hun wereldomspannend netwerk van contacten. Tevens blijkt dat de lectuur waarin ze geïnteresseerd waren een zeer duidelijke jezuïetenstempel droeg, wat binnen de ‘corporatistische’ cultuur van de orde niet echt verbaast. Namen van niet-jezuïeten, zoals Luys de Granada (Granatensis) en Thomas a Kempis zijn de uitzonderingen die de regel bevestigen. Uit de briefwisseling blijkt ook angstvallige belangstelling voor de orthodoxie van bepaalde werken; de Verhaeren-catalogus vermeldt trouwens herhaaldelijk inscripties van het type expurgatus. Naast deze ‘gerichte’ zijn er ook talrijke ‘open’ vragen, die niet een specifiek auteur of boek op het oog hebben, maar een genre aanduiden, of desgevallend de opera (omnia) van een auteur, of een of andere summa, compendium of beknopt handboek, dat meteen een heel veld bestreek. In alle gevallen springt de aandacht van de aanvragers in het oog voor het aspect van de ‘economische verantwoording’: zij dringen er bij herhaling op aan alleen boeken op te sturen die voor de missie bruikbaar zijn, waarbij ze duidelijk denken aan de kosten voor het overzeese transport. Ook waarschuwen ze om vooral niet teveel druk uit te oefenen op potentiële schenkers in Europa, om geen extra-aversie tegenover de China-missie te kweken. | |||||||||
2. De respons: personele en materiële aspecten van hetboek-transport2.1. De ‘inzamelfase’Eens de wens ter plekke beland was, moest gezocht worden naar het gevraagde, wat in hoofdzaak via drie kanalen gebeurde. Uiteraard werd de voornaamste rol hier gespeeld door de Europese jezuïeten zelf, met hun internationaal vertakt netwerk van contacten tussen de verschillende residenties. Strikt genomen waren de eerste ‘leveranciers’ de bestemmelingen van de hogervermelde verlanglijsten, meer bepaald het professenhuis Sint-Anna in Wenen, de residenties in Rome met inbegrip van het Collegio Romano, en - eerder toevallig - het college in Siena. Gezien de belangrijke rol die het Generalaat en de Assistenties in de Domus Professa (annex van de Gesù) hebben gespeeld bij de verspreiding doorheen Europa van materiaal afkomstig uit China, onder meer brieven, zullen ze ook in deze ‘inzamel-actie’ een aandeel hebben gehad. Misschien werd wel een heuse ‘zoek-actie’ georganiseerd, getuige een secretaris-inscriptie op een brief van Ferdinand Verbiest aan Charles de Novelle van 1 augustus 1685: Inquirantur libri celebriores moderni de hac facultate (sc. medicina) Ulissipone, Romae, Madriti etc., et mittantur (Gelieve te zoeken naar recente en gereputeerde werken over deze discipline [de geneeskunde], zowel in Lissabon, Rome, Madrid enz., en deze op te sturen). De bewaarde correspondentie leert ons dat in de eerste decennia van de achttiende eeuw het Antwerpse professenhuis een belangrijke draaischijf was, in directe samenwerking met de Oostendse Compagnie (1715-1735). Het zal wel geen toeval zijn geweest dat dit gebeurde onder rector (en tijdelijk provinciaal) Petrus Maelcamp (1679-1741), wiens familienaam wijst op verwantschap met de gebroeders Maelcamp, zoals hijzelf afkomstig uit Gent, die behoorden tot de belangrijkste aandeelhouders van deze efemere Compagnie. Uit een korte passage in een brief van Ignaz Kögler van 21 november 1724 blijkt daarenboven dat anderstalige | |||||||||
[pagina 205]
| |||||||||
boeken makkelijk via ‘Belgische’ boekhandels verworven konden worden: ac praecipue in Belgio facile ad manum haberi solent, quâcumque demum sint linguâ, atque huc ad me transmits (ze zijn gewoonlijk vooral in België gemakkelijk te verkrijgen, in gelijk welke taal, en hierheen naar mij te verzenden). Andere belangrijke inzamelaars van boeken waren de procuratores, die op geregelde tijdstippen vanuit China naar Europa afreisden en er soms gedurende tien jaar verbleven. De beroemdste inzamelactie was zeker deze van Nicolas Trigault en Johannes Terrentius in 1616.Ga naar voetnoot3 Minder of helemaal niet bekend zijn de testimonia, inclusief exemplaren die verwijzen naar gelijkaardige acties, waarschijnlijk op minder grote schaal, van Martino Martini (in Europa in 1654-1656), Prospero Intorcetta (1671-1672), Philippe Couplet (1684-1691), Claudio Filippo Grimaldi (1689-1692), en anderen. Voor de bijdrage van Martini is er alleszins het getuigenis van François de Rougemont, die bij zijn aankomst in Macao liet weten: Multis libris venimus onusti (We kwamen hier aan beladen met hele pakken boeken). In principe brachten alle paters die naar China vertrokken een reeks persoonlijke boeken mee; tegelijk zorgden ze er ook voor dat andere boekenzendingen ter plekke kwamen. Tenslotte waren, op gezette tijden, alle externe connecties van de jezuïeten in Europa - en dat waren er zeer veel - potentiële leveranciers van boeken. Zo werd, om één voorbeeld te noemen, Theophilus Sigefridus Bayer ingeschakeld om boeken te betrekken via Sint-Petersburg. Zowel de Trigault-Terrentius zoekactie uit 1616, als later die van Martino Martini (1654) en Philippe Couplet (1684, enz.) hebben Anwerpen als een van de meer belangrijke doelwitten gehad. De contemporaine briefwisseling bevestigt inderdaad dat heel wat aankopen zijn gebeurd in de plaatselijke boekhandels. Zo is er, bijvoorbeeld, een uitlating in een brief van Johannes Schreck, alias Terrentius aan Johann Faber gedateerd op 16 december 1616: Hactenus Antewerpiae [sic] in libris emendis aliquot diebus non parvum occupatus, nunc Bruxellis Aulam sequimur.Ga naar voetnoot4 Hetzelfde is ook gebeurd toen Martino Martini in 1654 in de Nederlanden vertoefde en bij twee gelegenheden Antwerpen aandeed. Bij dergelijke aankopen denkt men in de eerste plaats aan het huis Plantijn-Moretus: terecht, en niet alleen wegens Martini's gedocumenteerde contacten met Moretus, die overigens in 1654 zijn De Bello Tartarico publiceerde. Dat echter reeds vóór dit bezoek boeken afkomstig van de Plantijnse pers naar China verhuisden, blijkt uit Vondel's gedicht van 1645:
Ik zing den Druck-zang, op uw naam
zo wijd gezongen, als de Faam
Uw uitgebreiden loftrompet;
daar 't licht, uit zijn welriekend bed
bestraalt den kruid-oegst der Chinezen
die Uw geleerde boeken lezen.Ga naar voetnoot5
In de huidige Beitang collectie zijn nog steeds 66 exemplaren van de Officina Plantiniana aanwezig. Ook vele andere Antwerpse drukkers zijn echter vertegenwoordigd tussen de bewaarde Westerse boeken in Peking, met name (in alfabetische orde) Henricus Aertsius, | |||||||||
[pagina 206]
| |||||||||
Petrus Bellerus, Rolandus Bollaert, Aegidius Coppen(iu)s, Johannes Fouler, Georgius Gallet, Johannes Keerbergius, Michael Knobbaers (Cnobbarus), Paulus Metternich, Johannes Meursius (43 titels!), Johannes Steels(ius), Henricus Thieullier, Joachim Trogn(a)esius, Hieronymus Verdussen (35 titels!) en Cornelius Woons.Ga naar voetnoot6 Of daar ook giften van het huis Plantijn tussen zitten, is onzeker; allerlei andere vormen van daadwerkelijke sympathie van het huis Moretus in de generatie Balthasar ii en iii tegenover de jezuïeten en hun Chinese connecties zijn wel bekend en heb ik beschreven in een bijdrage enkele jaren geleden.Ga naar voetnoot7 | |||||||||
2.2. De identiteit van de ‘schenkers’Naast aankopen zullen ook schenkingen - hetzij ‘spontaan’ hetzij in antwoord op een gerichte vraag van het type zoals hierboven beschreven - een belangrijke rol hebben gespeeld bij de acquisitie van boeken in de China-missie, zeker gezien de permanente en acute financiële nood die ze kende. Dankzij de twee categorieën bronnen - de testimonia, voornamelijk in de correspondentie, én de boekinscripties - worden we ook geïnformeerd over de identiteit van de schenkers. In de boeken zelf worden zij herkend aan de hand van de formules als Ex dono of Dono en Datus of dado, maar ook individuele namen zonder deze toevoegingen, bijvoorbeeld Ex libris-aanduidingen zullen in vele gevallen de laatste eigenaar (en de feitelijke schenker) aanduiden. Wanneer we de beschikbare gegevens met enige kritische zin en de nodige reserves overlopen, komen we tot een soort ‘sociologisch’ panorama van de belangstelling voor de China-missie in de zeventiende en de achttiende eeuw. Daarom een zeer kort overzicht. | |||||||||
a. Jezuïeten en hun vestigingenAlleen al in de boekinscripties van de Portugese residentie van Peking (Chinees Xitang, sinds begin achttiende eeuw Nantang) zijn talrijke namen van individuele jezuïeten-schenkers bewaard, die de hele hiërarchie van de orde vertegenwoordigen, van hoog tot laag. Onder de autoriteiten vernoem ik raptim generaal Thyrsus Gonzalez (1624-1705), de persoonlijke biechtvaders van de koningin van Portugal, Carlos Gallenfels en Joseph Ritter (Lissabon), en anderen. Verder ook enkele beroemde jezuïetengeleerden: afgezien van Daniel Papebrochius verdienen hier vermelding Etienne Souciet, een specialist in Chinese astronomie, Jean-Baptiste Duhalde, uitgever van de fameuze Lettres Edifiantes en van het grote compilatiewerk over o.m. de geschiedenis van China, Description géographique, historique etc. de l'Empire de la Chine), Filippo B(u)onanni, de bewaarder van het Musaeum Kircherianum, e.a. Ten slotte zijn er nog een aantal coadjutores temporales, zoals de medicus Georgius Ungarelli in Goa (1694), of Francisco Pereyra in Coimbra (1656). Van de instellingen zijn onder meer de centrale organen in Rome vertegenwoordigd - de Assistentie Germaniae, de Domus Professa en de Domus Probationis Sancti Andreae - en vooral een reeks colleges, te lang om hier op te sommen. Speciale vermelding verdienen de boe- | |||||||||
[pagina 207]
| |||||||||
ken gezonden vanuit het college van Leuven, waarvan een deel uit de eigenlijke college-bibliotheek, en een ander deel uit de congregatiebibliotheek (met de afkorting P.B. voor Parthenica Bibliotheca). Het gaat om aanwinsten, in Leuven ingeschreven in het lokaal register in 1607, 1631, 1650, 1654 en 1661, en dus na die data naar China verstuurd. Enkele ander items zijn vertrokken vanuit het college van Antwerpen (Collegii Soc[ieta]tis jesu Antwerpiae B[eatae?] M[ariae?]), en de aldaar gevestigde Missio Hollandica.Ga naar voetnoot8 | |||||||||
b. Andere reguliere ordenHier zijn hoofdzakelijk boeken te signaleren, die gesigneerd zijn door (ongeschoeide) karmelieten en verscheidene groepen van franciscanen, al is voorlopig nog niet duidelijk hoe die exemplaren in de jezuïetenbibliotheek van Peking terecht zijn gekomen. Gaat het om giften of om aankopen? | |||||||||
c. PriestersBlijkens het toegevoegde toponiem kwamen deze vaak uit onooglijke dorpen, vooral in Frankrijk, wat een interessante aanduiding is voor de mate waarin de public relations rond de China-missie in dit land waren doorgedrongen. Twee voorbeelden mogen volstaan: een pastoor Wolters in het Gelderse Velden (1733), ook bekend uit de parochieregisters die nu in Venlo berusten, en een zekere Antonio Diaz, een tot dusver niet geïdentificeerde clericus in Brugge, die in de jaren 1680 en 1690 enkele (bewaarde) werken cadeau deed aan de Gentenaar Petrus Van Hamme in Peking. Tot diezelfde categorie behoort ook kardinaal Stefano Borgia (1731-1804), secretaris van de Congregatio de propaganda Fide en als zodanig belast met de Chinese Riten-kwestie. Zijn grote persoonlijke inzet en belangstelling voor de China-missie vertaalde zich onder meer in de schenking in 1771 van enkele pas verschenen boeken, die nog bewaard zijn. | |||||||||
d. Wereldse autoriteitenVermelding verdient hier zeker het voorbeeld van Keizer Leopold i (1640-1705), die, naar we weten uit Verbiests briefwisseling, rond 1675 persoonlijk een exemplaar van André Tacquets Opera Mathematica aan de Vlaamse missionaris heeft opgedragen. Helaas is dit intussen verloren gegaan, of althans niet meer herkenbaar tussen de bewaarde exemplaren van dit werk in Peking. Ook Cosimo iii, Groothertog van Toskanc (1642-1723) mag hier gesignaleerd worden met een boek geschonken aan de China-jezuïet Claudio Filippo Grimaldi (1638-1712) tijdens de audiëntie van juni 1689 in Firenze. | |||||||||
e. Leken-geleerden en instituten of AcademiesHier treffen we in de eerste plaats geleerden aan uit de Academia Imperialis in Sint-Petersburg, die met de Peking-jezuïeten in China een druk onderling commercium epistolarum hadden. Vooral de namen van de oriëntalist-sinoloog Theophilus Sigebertus Bayer (1694-1738), en de Franse astronoom Joseph-Nicolas Delisle (1688-1768) zijn het vermelden waard. | |||||||||
[pagina 208]
| |||||||||
f. ParticulierenTen slotte zijn er talrijke ‘gewone’ particulieren, die moeilijker te identificeren zijn omdat ze minder archivalische sporen hebben nagelaten. In geval van identificatie, zijn ze des te interessanter, omdat daaruit blijkt dat ook dat minder ‘dramatisch’ segment van de maatschappij werd aangesproken door de China-missie. Curiositatis causa weze hier vermeld de naam van het echtpaar Cools-Spruyt uit Librae [sic], naar alle waarschijnlijkheid Lyrae, Lier, met een boekenschenking uit 1673. Zoals hoger gezegd bestaat er geen directe aanwijzing voor boekenschenkingen vanuit het milieu van de Antwerpse drukkers-boekhandelaars; de prentdrukkers en -verkopers De Prince - zoals de Moretussen sponsors van de missie - laten in Peking één werk na, een ex dono van de Antwerpse Hendrik de Prince sj (1632-1671), eertijds zélf een postulant voor de China-missie en ongetwijfeld een verwant. | |||||||||
g. AuteursEen aparte categorie vertegenwoordigen de auteursexemplaren, door de schrijvers zelf al dan niet uitdrukkelijk geschonken aan de jezuïetenmissie van China: boeken van, bijvoorbeeld, de oriëntalist Etienne Eounnont, de astronomen Pierre Gassendi en Etienne Souciet sj, maar ook Christophorus Clavius sj en Daniel Papebrochius sj. | |||||||||
2.3. De motieven van de donatorenAls herkenbare motieven zien we:
Dit brengt ons bij de vraag, in hoeverre er herkenbare gelegenheden waren voor dergelijke giften. Daarvoor moeten we ons verlaten op gedateerde schenkingen, die een aanwijzing kunnen geven over de chronologische context ervan. Heel wat schenkingen kunnen ingepast worden in de reeds gesignaleerde procuratoren-tochten doorheen Europa. Zo lijdt het geen twijfel dat auteur Adriaen Van Schrieck in 1616 het exemplaar van zijn antiquarisch werk Van in 't beghin (1614) aan Nicolas Trigault heeft geschonken, toen die in dat jaar op zijn tocht van Gent naar Douai het college te Ieper aandeed. Andere voorbeelden zijn naar alle waarschijnlijkheid een reeks giften zowel in Palermo als in Coimbra uit 1656, onafhan- | |||||||||
[pagina 209]
| |||||||||
kelijk van elkaar, die ingepast kunnen worden in het Europese verblijf van Martino Martini. Nog andere schenkingen, uit de jaren 1680, kunnen ‘uitgelokt’ zijn door Philippe Couplet's tienjarig verblijf in Europa, weer andere door dat van Claudio Filippo Grimaldi. Ook het vertrek naar China van een jezuïet was een gelegenheid voor dergelijke schenkingen, zie bijvoorbeeld de reeds vermelde Antonio Diaz en zijn schenking aan Petrus Van Hamme, via de Brusselse jezuïet Willem Van der Beken in 1692 (aankomst 1694). Ten slotte zullen verschillende gedateerde schenkingen geïnspireerd zijn door strikt-persoonlijke omstandigheden van de schenker, die zich daarom aan onze blik onttrekken. Sommige data suggereren wel een verband met het overlijden van de schenker, en zijn daarom geschonken in uitvoering van ‘testamentaire’ beschikkingen. | |||||||||
2.4. De dedicaties en de identiteit van de adressatenDe dedicatie zelf was soms de aanleiding om een vrome wens te formuleren en zich bij de begunstigde in zijn gebeden en blijvende herinnering aan te bevelen; soms gebeurde dit in een poëtische vorm, zoals in nr. 3260, aan het adres van Paolo (!) Gozani sj, bij diens vertrek naar China in 1690:
Paulule, deserere Italiam qui sustinet ultro,
Pauxillus quamvis, maximus ille mihi est.Ga naar voetnoot9
Een veel uitvoeriger poëtische opdracht is bewaard van de hand van Johann Faber, medicus, aan het adres van Nicolas Trigault in 1616. Ook vermelding verdient de lange afscheidsdedicatie van Daniel Papebrochius in het exemplaar van zijn pas verschenen Acta Vitae S. Ferdinandi (...), aan het adres van Philippe Couplet bij diens laatste bezoek aan Antwerpen in 1684: Reverendo in Chr[ist]o Patri, P[atri] Philippo Couplet e Societate Jesu Flandrobelga Mechliniensi anno m.dc.lxxxiv pro Sinensi Prov[incia] Procuratori in Urbem felix iter, promptam expeditionem negotiorum, laetissimum regressum ad Sinas suos, et copiosam exinde animarum messem Religionisque Christianae stabilimentum apprecatur suus quondam condiscipulus Daniel Papebrochius S.I. Antverpiae.Ga naar voetnoot10 In de meeste gevallen echter is de naam van de adressaat op een zeer gewone manier aangegeven, en blijkt alleen uit de syntaxis dat het niet om de naam van de bezitter, maar om een echte opdracht gaat. Onder de bestemmelingen vinden we uiteraard de meeste van de jezuïeten-missionarissen terug, inbegrepen enkele paters uit de Nederlanden, zoals Ferdinand Verbiest, Antoine Thomas, Petrus Van Hamme, Philippe Couplet, en, uiteraard, Nicolas Trigault. | |||||||||
3. Gegevens over de transmissie overzeeDezelfde bronnen - correspondentie en boekinscripties - bezorgen ons ook enige informatie over de materiële omstandigheden van de boekentransmissie naar China, waarmee | |||||||||
[pagina 210]
| |||||||||
het proces zelf in grote lijnen kan gereconstrueerd worden. Kort samengevat gaat het daarbij om:
| |||||||||
a. De selectie van de boeken en hun toewijzing aan een welbepaalde residentieBepaalde boeken bleven in Macao, voor de lokale residentiebibliotheek; andere werden ‘besteld’ op hun eigenlijk adres of, indien dergelijke informatie ontbrak, toegewezen aan één welbepaalde residentie (applicatus/applicado). Dit gebeurde door de (vice-)provinciaal van de Chinese of Japanse (vice-)provincie, maar de omstandigheden zijn nog niet helemaal duidelijk. De daaropvolgende verzending van boeken doorheen China was blijkbaar (aldus Ignaz Kögler) taksvrij, dit in tegenstelling tot de overzeese tocht. | |||||||||
b. Inschrijving in de lokale residentie-catalogusGelet op de gebruiken terzake binnen de Sociëteit,Ga naar voetnoot13 die het aanleggen van een bibliotheekcatalogus per residentie en het manueel aanbrengen van een uniform bibliotheekkenmerk in elk binnengekomen exemplaar voorschreven, kunnen we ons voorstellen dat hetzelfde ook gebeurde in de bibliotheek van de Chinese residenties. Dit zal trouwens de enige garantie zijn geweest dat een boek bleef waar het aanvankelijk was toegewezen, want dat was inderdaad de regel. Transfer naar een andere bibliotheek was alleen mogelijk met toestemming (licentia) van de (vice-)provinciaal. Terwijl voor het bestaan van dergelijke catalogi in China slechts sporadische aanwijzingen zijn, helpen de talrijke boekinscripties die bewaard zijn, om de volumes die ooit aan andere residenties toebehoorden te herkennen en te onderscheiden van de oude ‘kern-collecties’ uit Peking. | |||||||||
[pagina 211]
| |||||||||
4. Welke boeken behoorden tot de favoriete lectuur van de jezuïeten in China?Afgezien van de open desiderata, vragend naar exemplaren van een Martyrologium of naar nieuwe boeken over machines, instrumenten, recente uitvindingen enzovoort, vertegenwoordigen de nominatim gepreciseerde aanvragen en verwijzingen volgens mijn voorlopige inventaris ca. 320 titels en auteurs. We zouden ze voorlopig kunnen klasseren in volgende secties: a. De Bijbel, met inbegrip van commentaren en concordanties tussen Oud en Nieuw Testament. b. Boeken die te maken hebben met de eredienst, voornamelijk missalen (al dan niet in-4o), brevieren, ritualia, gebedenboeken, sermoenboeken (Hendrik Engelgrave) en biechtboeken (Thomas Tamburinus). Hier past ook de occasionele vraag naar recentere officies. c. Theologische werken: Hier signaleer ik de vraag naar, of het gebruik van boeken in de sfeer van controversen en invectieven, zoals de Tratados van Domingo de Navarrete, traktaten over de karmelitaanse kwestie, het jansenisme en de Chinese Riten, maar vooral ook werken betreffende dogmatische theologie (Leonardus Lessius), moraaltheologie (Hermann Busenbaum; Paul Layman), scholastiek (Thomas van Aquino; Francisco Suarez), patrologie. d. Spirituele, meditatieve en exemplatieve boeken (exempla). Voorop natuurlijk de Exercitia Spiritualia van Ignatius en de commentaar van Ignatius Diertins, maar ook de Catechismus Historialis van Antonius Davroultius sj, de werken van Nicolaus Lancicius sj en, van buiten de orde, Thomas a Kempis, Ludovicus Blosius en Luca Pinelli's Gersone della perfettione religiosa. e. Devotieboeken Titels die we aantreffen in deze categorie zijn Paul de Barry's werk over de Jozef-devotie (de H. Jozef was in 1678 als speciaal patroon van de China-missie aangeduid), Andreas Brunners Fasti Mariani (over de feestdagen gewijd aan de H. Maria, de beschermvrouwe van de orde), het Mysterium Fidei van Luys van Granada, en verscheidene titels van Johann Nadasi sj. f. Werken over canoniek recht en andere instrumenten in verband met jezuïetenorganisatie, kerkelijke kalenders enzovoort. Hier situeer ik de talrijke exemplaren van de Regulae van de orde, de Privilegia, de Constitutiones, het Bullarium Luxemburgense, en exemplaren van de index van de verboden boeken. g. Specifieke werken over de Societas Jesu, voornamelijk Vitae, Epistulae en Historiae, onder meer de Epistulae van Franciscus Xaverius, zowel in de editie van Petrus Possinus als van Horatius Tursellinus; specifieke werken over de (geschiedenis van de) China-missie, zoals De Christiana Expeditione van Matteo Ricci - Nicolas Trigault, Daniel Bartoli's Cina, en Prospero Intorcetta's Compendiosa Narratio. Belangstelling voor deze laatste werken was overigens geen pure luxe, aangezien de missie zich tot het einde toe sterk liet inspireren door de methodes en strategieën van de ‘founding Fathers’. h. Werken behorend tot het domein van Westerse filosofie. Naast het Enchiridion van Epictetus, waren De amicitia en De senectute van Cicero populair; het eerste werd vertaald naar het Chinees door Martino Martini, het tweede was een vertaalproject van François de Rougemont (1624-1676). Het hele corpus van de Aristoteles | |||||||||
[pagina 212]
| |||||||||
Latinus, in de editie van de Commentarii Conimbricenses werd door Verbiest en zijn voorgangers vertaald, en in 1684 in zestig banden gepresenteerd aan de keizer, als propedeuse op de catechisatie. i. Boeken over Westerse wetenschap. Numeriek vormen zij alleszins de belangrijkste groep, meer bepaald (op basis van Verhaerens catalogus) 61% van de Franse boeken, 56% van de Latijnse, 44% van de Italiaanse, en 100% van de Duitse (8 exemplaren). Deze opvallend grote aanwezigheid heeft uiteraard te maken met de wetenschappelijke activiteiten van de jezuïeten, vooral in Peking. Ze beperkten zich niet tot de branche van astronomie, maar strekten zich - zeker in de periode van F. Verbiest - uit tot alle domeinen van mathematica en mechanica of mathematicae mixtae, zoals ballistiek, militaire architectuur, perspectiefkunde enzovoort. Voor de ‘natuurlijke historie’ deed men een beroep op Plinius de Oudere en Ulissi Aldrovandi, niet bepaald zeer ‘modern’, en hetzelfde geldt voor de sector van geneeskunde.Ga naar voetnoot14 Ondanks de poging van Ferdinand Verbiest om deze sector in 1685 vanuit Europa wat te laten aanvullen met recentere edities, zijn daar nauwelijks sporen van terug te vinden, al zou volgens een onbevestigd bericht van Antoine Gaubil (1732) een coadjutor temporalis uit de provincia Lyon, Pierre-François Daudy (†1692), een hele serie medische en chirurgische boeken aan de Portugese residentie (Xitang) geschonken hebben. Tot de bronnen van hun wetenschappelijke informatie behoorden de geleerdentijdschriften, die - al dan niet in volledige sets - tot de collectie behoren, onder meer de Acta Eruditorum, de Ephemerides Curiosorum Naturae, de Mémoires de l'Académie de Paris, de Philosophical Transactions of the Royal Society of London, de Acta van de Accademia del Cilento enzovoort. j. Boeken over profane en kerkgeschiedenis Afgezien van enige andere titels, zijn hier voornamelijk de heiligenlevens te vermelden, zoals de Acta Sanctorum, ondanks Couplets bezwaren,Ga naar voetnoot15 maar ook Zacharia Lippeloo's verkorte editie op basis van Laurentius Surius.
k. Als een aparte kategorie kunnen we de Latijnse letterkunde signaleren, waarin voornamelijk het aandeel Latijnse en Neo-Latijnse poëzie opvallend is. Van de klassieken (bijvoorbeeld Vergilius [met lezingen van Daniel Heinsius' editie], Horatius, Ovidius, etc., maar ook Manilius) worden integrale verzen en verzengroepen geciteerd. In hoeverre deze inderdaad wijzen op lectuur van de jezuïeten tijdens hun verblijf in China zelf, dan wel teruggaan op vroegere lectuurherinneringen uit hun vormingsjaren in Europa (aldus Jonathan Spence) is moeilijk uit te maken. Ondanks deze onzekerheid is de mogelijkheid virtueel althans gewaarborgd door de aanwezigheid van deze Latijnse dichters in de bibliotheek. Dit geldt ook voor Lucanus en Statius. Nog duidelijker in de richting van daadwerkelijke occupatie met Latijnse poëzie in Peking wijst de aanwezigheid van verscheidene handboeken voor Latijnse prosodie, onder meer de Prosodia Bononiensis Reformata (Venetië, 1674), en ten slotte de handschriftelijke fragmenten van Latijnse poëzie, in China vervaardigd en bewaard via allerlei kanalen. | |||||||||
[pagina 213]
| |||||||||
Dat deze belangstelling overigens niet alleen de klassieke dichters gold, bewijzen de referenties naar de toen zeer populaire Pia Hilaria Variaque Carmina van Angelus Gazaeus sj (1568-1653), en de exemplaren van corypheën van de Zuid-Nederlandse Neo-Latijnse scène als Sidronius Hosschius sj (1596-1653) en Jacobus Wallius sj (1599-1690), en verder Gabriel Cossart sj (1615-1674), Renatus Rapin sj (1621-1687) en Reinerus Neuhusius (1618-ca. 1680). | |||||||||
5. Westerse bibliotheken en boeken in China: hun fysieke aanwezigheid en gebruik5.1. Aanwezigheid van jezuïetenbibliothekena. Geïnstitutionaliseerde bibliotheken, in verband met een Residentia of een CollegiumDe bibliotheek in het Colégio São Paulo in Macao is vermoedelijk erg omvangrijk geweest, al was het alleen maar ter ondersteuning van het onderricht dat in dit Colégio Universitário gegeven werd.Ga naar voetnoot16 In hoeverre boeken toegewezen aan de Japanse Provincie en aan de Chinese Vice-Provincie hier door elkaar gestockeerd en beschikbaar gesteld werden, is mij nog onduidelijk; overigens is ook de eenheid van locatie nog onzeker. Van dit alles zijn, in de Beitangcollectie, slechts een tiental exemplaren bewaard, verwijzend naar o.m. de Bibliotheca Macaensis. Van de andere Chinese ordebibliotheken vóór 1773 is ons uiteindelijk alleen een deel bewaard van wat op het einde van de achttiende eeuw in de zogenaamde Franse residentie (Beitang) in Peking is terechtgekomen. Dat bestaat uit resten van de drie parallelle jezuïetencollecties uit Peking, dat wil zeggen, naast boeken uit de eigen bibliotheek van de Franse residentie,Ga naar voetnoot17 grote restanten van de bibliotheek van de Portugese residentie (Xitang, later Nantang), en een 14-tal (!) boeken uit de Dongtang residentie (de rest is in 1812 accidenteel in de vlammen opgegaan). Daarnaast zijn hier ook kleinere fragmenten terechtgekomen van andere residentiebibliotheken verspreid over China, onder meer die van Nanking (gesigneerd: Nankim), Hangzhou (cf. infra), Jinan enz.Ga naar voetnoot18 De bibliotheek van de Portugese Residentie is hiervan historisch de belangrijkste, aangezien zij de permanente basis was van de jezuïeten-astronomen, die sinds 1644 tot de afschaffing van de orde in 1773 betrokken waren bij het Astronomisch Observatorium van Peking. Hier verbleven onder meer Adam Schall, Ferdinand Verbiest, Antoine Thomas, Ignaz Kögler. De oudste kern daarvan gaat terug op de imposante bibliotheek, door Nicolas Trigault in 1616 in Europa ingezameld. De boeken die tot deze kern behoorden zijn nog steeds herken- | |||||||||
[pagina 214]
| |||||||||
baar aan de typische hand met het wapen van paus Paulus v (1550-1621), een Borghese. Sporadische en meer systematische aanwinsten - onder meer in verband met het wetenschappelijk werk van de residerende jezuïeten - brachten, volgens een bron uit de eerste hand (Adam Schall in een memorie aan de eerste Mantsjoe-keizer) hun aantal in 1644 op ca. 3000 banden. Als zodanig wordt zij in 1667 beschreven door een ooggetuige, de Spaanse franciscaan Antonio de Santa Maria Caballero, die bewonderend spreekt van una famosa libreria que pudiera serlo en nuestra Europa.Ga naar voetnoot19 Een ander interessant en zeldzaam getuigenis stamt uit 1680, en is van de hand van Verbiest die, binnen het kader van een opsomming van argumenten om de Vice-Provincie tot Provincie te promoveren onder meer wijst op de rijke collectie boeken, die bestendig aangroeit: Ex vi illius libelli [sc. van Muzio Vitelleschi aan paus Paulus v] impetravit copiosissimam bibliothecam, cuius pars magna librorum in fronte adhuc ostentat draconica insignia eiusdem Pauli v. Haec autem bibliotheca in praecipuas Residentias divisa est, cui annis sequentibus paulatim plurimi alii libri adjuncti sunt, adeo ut multa collegia nostra Europaea, quae nos quidem vidimus, quaeque mediocriter magna censentur in ipsa Europa, non habeant talem et tam copiosam bibliothecam qualem et quantam ostentat modo Collegium nostrum Pekinense.Ga naar voetnoot20 Latere aanwinsten zijn voorzien van de inscriptie Collegii Soc[ietatis] Jesu Pekini [catalogo adscriptus], volgens het oer-model in de bibliotheek van het Collegio Romano. In het totaal dragen 253 banden op 4100, d.i. 6% van de Beitang collectie, dit opschrift; voor zover dateerbaar, stammen zij uit de periode 1725 tot 1755. Zij vertegenwoordigen daarom wel de laatste fase van de uitbreiding van de bibliotheek. Voor dezelfde periode, meer bepaald 1732, beschikken we ook over een uiterst interessant ooggegetuigenverslag, van de hand van de Franse jezuïet Antoine Gaubil, die tevens in vogelvlucht een overzicht geeft van de samenstelling van deze rijke bibliotheek:Ga naar voetnoot21 Les Portugais ont ici une bibliothèque très bien fournie, en SS. PP., en historiens, en commentaires de l'Ecriture Sainte, en Théologiens, et mathématiciens, etc. Ils ont d'excellents livres de médecine et chirurgie qui leurs sont venus d'un certain F. Daudi (variant: Dandi) de la Province de Lion, ils ont encore de très bons livres et en quantités acheptés et donnés par le P. Verjus au P. Grimaldi. Les PP. Casner, Gonzague, et autres en ont apporté un bon nombre d'Europe, ils ont résolu d'avoir pour ce pays-ci u ne bibliothèque complete, et ils l'ont une très grosse dépense pour faire venir des livres d'Italie, d'Hollande, de France et d'Angleterre. Ils font donc venir tous les Leipsik, tous les Mém(oires) de l'Acad(émie), tous les livres de lAcadémie de Londres, les Acta Sanctorum, la collection des SS.PP., des nouvelles éditions de France et d'ailleurs, tous les livres qu'on pourra trouver sur les arts propres ici. Les Curiosi naturae, tout Kirker, Schott, Aldrovandus, Plin(ius) Hardouini, les Conciles du même, l'Hist(oire) du P. Alexandre et je ne sais combien d'autres. Cette dépense... fait voir évidemment que les Portugais ont eu quelque grand secours d'Europe (ao 1732, 23 Sept.). Ook al is zijn voorstelling van une bibliothèque très bien fournie en une bibliothèque complète waarschijnlijk voor de gelegenheid opgewaardeerd, in de eerste plaats om de Franse autoriteiten via het Portugese voorbeeld aan te zetten hun bijdragen tot de uitbouw van de | |||||||||
[pagina 215]
| |||||||||
bibliotheek op te voeren, toch is het duidelijk dat het hier, kwantitatief en kwalitatief om een (middel)grote bibliotheek gaat, vrij evenwichtig en breed uitgebouwd. De restanten ervan vertonen inderdaad een brede waaier van onderwerpen, met toch een oververtegenwoordiging van de ‘wetenschappen’ sensu lato (cf. supra), gevolgd door ‘godsdienst’, theologie inbegrepen, en varia. Van de andere residentiebibliotheken in China vindt men een overzicht in Verhaeren's Introduction (Catalogue, pp. xxiii-xxvi). Hier zou ik graag de ooggetuige-beschrijving van Francisco Gayosso aan toevoegen, die de inhoud van de jezuïetenbibliotheek van Hangzhou op 29 juli 1682 als volgt beschrijft: Encontré en aquella iglesia y casas muchas cosas, que los de la Comp.a avian llevado alla p.a fundor y fomentar aquella Christiandad, como son rosarios (etc.) muchos libros dela doctrina Christiana, y muchos Europeas, hasta unos docientos y cinquenta tomos chicos y grandes y delos mas doctos y graves authores, que hay en la yglesia como Sto Thomas, y Suarez; tres Missales Romanos, quatro o cinco Rituales, mochos Breviarios, y todo lo necessario y muchos ornamentos multiplicados p.a decir Missa (...).Ga naar voetnoot22 | |||||||||
b. Persoonlijke (privé-)boekcollectiesWanneer we het topografisch standpunt verlaten en de bewaarde boeken bestuderen vanuit het oogpunt van hun persoonlijke binding (ad usum), dit wil zeggen, hun relatie, voor zover gegeven, tot een bekende jezuïet-missionaris in China, ontdekken we het bestaan van (restanten van) privé-boekencollecties of handbibliotheken. Om twee voorbeelden te signaleren: er zijn de boeken die toebehoorden aan Martino Martini (†1661), en er is - voor ons interessanter - de handbibliotheek van Willem van der Beken (vertrokken vanuit Vlaanderen in 1692), met in het totaal 37 geïdentificeerde werken, in 43 banden met zijn naam bewaard. Andere collecties zijn die van Alexandre de Gouvea, Polycarpus de Souza, Giovanni Ambrogio Mezzabarba. Losse volumes hoorden, blijkens een bewaard herkomstgegeven, toe aan even zovele prominente missionarissen als (in alfabetische orde) Florian Bahr, Luigi Buglio, Gabriel de Magalhães, François de Rougemont, Claudio Filippo Grimaldi, Ignaz Kögler, Matteo Ripa, enz., zonder uitzondering namen van formaat in de ontwikkelingsgeschiedenis van de jezuïetenmissie in China. Een geval apart vormen de boeken die volgens beproefd jezuïetenrecept waren toegewezen aan de cubiculo van de (vice-)provinciaal. Aangezien deze laatste echter, niet de opeenvolgende titularissen, ook van locatie veranderde, is het onduidelijk hoe we ons deze toewijzing van boeken moeten voorstellen. | |||||||||
c. Toegankelijkheid van bibliotheken en de mobiliteit van Westerse boeken in ChinaDe toegang tot de jezuïetenbibliotheken in China was ongetwijfeld gewaarborgd voor andere leden van de orde in China. Gezien de grote afstanden en de gebrekkige mobiliteit van de paters zal dit in de eerste plaats het geval geweest zijn voor leden van de verschillende residenties binnen Peking. Ondanks allerlei klachten in de correspondentie van de Franse jezuïeten over gebrek aan medewerking vanwege de Portugese Missie, is mijns inziens alleen reeds de hoger geciteerde beschrijving van Gaubil in 1732 een sterke aanwijzing voor deze toegankelijkheid. Ze is namelijk onmogelijk te begrijpen zonder een eerdere persoonlijke, | |||||||||
[pagina 216]
| |||||||||
gedetailleerde en/of herhaalde consultatie door de auteur van de bibliotheek van de Portugese residentie zelf. Niet toelaten van confraters is des te onwaarschijnlijker, als men bedenkt dat de bibliotheken bij gelegenheid ook opengesteld waren voor Chinezen, hetzij de Keizer, hetzij andere prominenten en literati die, volgens de contemporaine verslagen uit China, zeer veelvuldig van deze mogelijkheid gebruik maakten. Ferdinand Verbiests correspondentie vermeldt volgende anecdote: Mandarini aliqui praecipui, cum olim inter alios bibliothecae nostrae Pekinenses libros casu incidissent in aliquas figuras mathematicas architecturae militaris, et nominatim in librum aliquem agentem de bombardis maioribus ex aere fuso conficiendis, occasione illâ quâ videbant latrones Imperium Sinicum ubique infestantes, admonuerunt regem de iis, quae annis superioribus viderant in bibliotheca nostra.Ga naar voetnoot23 Het idee van mobiliteit van de boeken schijnt op het eerste gezicht in tegenstrijd te zijn met het principe dat boeken, eens toegewezen aan een bepaalde residentie, ter plekke moesten blijven. Toch bevatten de boekinscripties beperkte, maar onweerlegbare aanwijzingen voor bepaalde vormen van mobiliteit. Occasionele en tijdelijke uitlening van boeken tussen individuele jezuïeten is spaarzaam betuigd, in enkele ‘emprestou’ boekinscripties. Een bepaalde vorm van circulatie geschiedde door boekenschenkingen over en weer, bijvoorbeeld de twee banden door Martino Martini geschonken aan Adam Schall. Ook het overlijden van een jezuïet bood, blijkens enkele boekinscripties, een gelegenheid om bepaalde boeken naar een andere bestemmeling over te hevelen. Ten slotte waren ook lokale vervolgingen - een gevaar dat in China altijd dreigde - eventueel aanleiding om boeken te ‘ver-huizen’, wat blijkt uit enkele inscripties. | |||||||||
5.2. De reële boekenconsumptieHet reële boekengebruik kan gemeten worden aan de hand van verscheidene indicaties, zowel materiële als documentaire. De meest zichtbare zijn de fysieke indicaties, dat wil zeggen annotaties in de marge of ‘inter lineas’, en onderstrepingen of doorhalingen in de tekst in de bewaarde exemplaren. Deze zijn, zoals gezegd, niet verifieerbaar in de eigenlijke boeken, maar hun voorkomen wordt wel ten overvloede gesignaleerd in de catalogusbeschrijvingen. Daarom zijn we voor het antwoord op de vraag naar de reële boekenconsumptie aangewezen op de gegevens en aanwijzingen in de testimonia, die meestal ook de precieze doeleinden aangeven waartoe ze werden aangewend. Het is evident dat bijbels, missalen en dergelijke gebruikt werden bij de pastorale activiteiten van de missionarissen. Hier moeten ook de gevraagde preek- of sermoenboeken bij gerekend worden, waarbij als voorwaarde werd geformuleerd dat zij bruikbaar moesten zijn voor de China-missie, met andere woorden, veel materiaal moesten bevatten, zodat een priester dit boek lange tijd op dezelfde plaats kon gebruiken, zonder zijn parochianen te ver- | |||||||||
[pagina 217]
| |||||||||
velen met steeds dezelfde thema's. Hoe grondig bepaalde werken van spirituele, meditatieve en verheffende aard geïntegreerd konden zijn in het leven van een missionaris, leert ons het voorbeeld van François de Rougemont in zijn Changshu parochie (1670-1676). Vooral via de fragmenten van zijn briefwisseling met Philippe Couplet, die geciteerd werden in zijn Elogium, postuum opgesteld door Gilles (Aegidius) Estrix (1690), weten we dat hij in een persoonlijk exemplaar van Ludovicus Blosius en Thomas à Kempis - twee van zijn favoriete auteurs- de passages had aangeduid, die hij wilde horen voorlezen op zijn sterfbed. Aldus geschiedde, dank zij zijn vriend en collega Couplet. Westerse ‘filosofie’, op basis van de compilaties van de Commentarii Conimbricenses, werd in een globaal vertaalprogramma aangeboden, om geïntegreerd te worden in de officiële examencurricula, om propedeutisch de weg te bereiden voor de echte catechisatie. Dit is echter mislukt.Ga naar voetnoot24 Wetenschappelijke boeken waren uiteraard ingeschakeld in de ‘wetenschappelijke’ projecten van de orde, die de sterkst mogelijke garantie waren voor de stabiliteit van haar aanwezigheid in Peking en China. Niet alleen de aanwezigheid van die boeken zelf wijst op dergelijk organisch verband. In een reeks gevallen wordt hun gebruik gemeld, soms in direct verband met een of ander concreet project, bijvoorbeeld, het gebruik van Paolo Casati's Terra Machinis Mota (Rome, 1655) bij het takelen van een enorm zware klok in Peking, Luigi Buglio's gebruik van Europese boeken over perspectiefkunde - waaronder vrijwel zeker de werken van Jan Vredeman de Vries - bij het aanbrengen van perspectief-muurschilderingen in de Dongtang residentie, Verbiests gebruik van Martino Martini's Novus Atlas Sinensis voor de Chinese geografie, zijn geplande vertaling van Athanasius Kirchers Musurgia om tegemoet te komen aan 's keizers belangstelling voor Europese muziek, enzovoort. Ondanks de zeer drukke agenda van deze missionarissen, die zich tot uitputtens toe uitsloofden in parochies met de omvang van provincies, lijkt een zekere plaats gereserveerd te zijn voor cultureel divertimento, waarbij de opvallend aanwezige Latijnse literatuur, klassieke zowel als Neo-Latijnse, een belangrijke rol zal hebben gespeeld. Diezelfde drukke agenda was voor Philippe Couplet overigens het argument om gereserveerd te reageren op Daniel Papebrochius' genereuze aanbod van een set folianten van de Acta Sanctorum. In een brief van 1686 vanuit Parijs aan de schenker vraagt hij toestemming de volumes te mogen verkopen, ‘aangezien de jezuïeten in China geen tijd hebben om dergelijke dikke folianten te lezen’, en het geld voor de missie te besteden. De ultieme getuigenissen van dit reële gebruik zijn uiteraard de Chinese parafrasen en vertalingen, die de jezuïeten maakten van Europese werken ten behoeve van hun Chinese publiek, hetzij in hun geheel, hetzij binnen het verband van een compilatie. Zelden is hierbij de Westerse bron expliciet vermeld, en de identificatie gaat van zeker tot hypothetisch. In bepaalde gevallen wordt de weg naar het Europese origineel gewezen door overgenomen illustraties. Wanneer het Europese model van deze bewerking op deze of gene manier aanwijsbaar is, is omgekeerd de bewerking natuurlijk een indirecte aanwijzing voor de gelijktijdige aanwezigheid van minstens één exemplaar van dat model in China. Dat dit soort | |||||||||
[pagina 218]
| |||||||||
vergelijking nog steeds interessante perspectieven biedt voor nieuwe identificaties, bewijzen recente voorbeelden, aangetoond door N. Standaert met betrekking tot Hieronymus Cardanus' astrologie en Ambroise Parés anatomisch werk.Ga naar voetnoot25 De ‘sinisering’ van bepaalde Westerse werken die beschikbaar waren in de jezuïetenbibliotheken is het laatste stadium in een lang acquisitieproces dat startte bij de minder of meer gerichte boekaanvragen vanuit China. Tevens is het de finaliteit van de hele Bibliothekenstrategie sinds Matteo Ricci, waarvan we in de loop van deze bijdrage enkele andere momenten hebben vastgesteld, zoals de openstelling van de bibliotheken voor Chinezen. Dat het vooral de geïllustreerde werken in deze bibliotheken waren die de nieuwsgierigheid van de Chinese intelligentsia prikkelden, en hen extra attent en ontvankelijk maakten voor de informatie vanuit het Westen, is vanzelfsprekend, gezien hun onbekendheid met de Westerse talen. Omgekeerd mogen we evenmin vergeten dat deze bibliotheken (en dan vooral die van Peking) een groot prestige verleenden aan de Europeanen, die ook zelf aan de beschikbaarheid van deze Westerse collecties ter plaatse een groot inhoudelijk, strategisch en psychologisch voordeel ontleenden, waarvan de weerslag op hun aanwezigheid en hun werking moeilijk kan overschat worden. | |||||||||
ConclusieTot slot nog enkele algemene vragen en observaties met betrekking tot deze boek- en bibliotheekcultuur, die tot dusver buiten beschouwing zijn gebleven maar rechtstreeks te maken hebben met de interne evaluatie van ons materiaal en met de vraag naar de efficiëntie van deze acquisitiesystemen, gemeten aan de criteria die de jezuïeten zelf aanlegden. Om af te ronden biedt een vergelijking met de testimonia betreffende het boek in de franciscaanse missie een zijdelingse bevestiging van de uitzonderlijke positie van de jezuïetenmissie op dit punt. Om de waarde van de testimonia inzake nauwkeurigheid en betrouwbaarheid te testen, heb ik gezocht naar convergenties tussen onze twee types van bronnen, namelijk de testimonia en de bewaarde boekinscripties. Slechts in vier gevallen bieden de testimonia volledige informatie over de verzending van een boek, de datum en plaats van verzending, de naam van de verzender en die van de adressaat, en is ook het exemplaar in kwestie nog bewaard. In deze vier voorbeelden bevestigt de boekinscriptie ten volle de gegevens uit de testimonia. Andere vermelde testimonia zijn niet meer controleerbaar, omdat de bewuste boeken hetzij niet meer bestaan, hetzij bij ontstentenis van boekinscriptie niet meer als zodanig herkenbaar zijn. Vervolgens ben ik nagegaan of, en in hoeverre de ca. 320 titels en auteurs bekend uit de testimonia ook vermeld worden in de Verhaeren-catalogus uit 1949. Daarbij blijken 154 titels of auteursnamen, dat is 46%, niet bij Verhaeren voor te komen. Om mijn vergelijking nog exacter te maken, heb ik de proef opnieuw gedaan, dit keer alleen met titels (auteursnamen), waarvan het voorkomen in één van de residenties in Peking wordt gesignaleerd. Vermits in | |||||||||
[pagina 219]
| |||||||||
principe Verhaerens catalogus de toestand in de Beitang van Peking reflecteert, worden bij deze afbakening van het materiaal bestanden vergeleken, die territoriaal volledig aan elkaar beantwoorden. Opnieuw is het resultaat verrassend: van de 202 boeken, die onze testimonia als beschikbaar signaleren in een van de historische jezuïetenresidenties in Peking, komen er 81, dat is 40%, niet voor in Verhaeren. Om dit getal in zijn juist perspectief te plaatsen, hebben we deze verhouding nagegaan bij een andere, kleinere residentie in China, Shanghai: van de 41 titels die ons (schaarser) materiaal aldaar vermeldt, ontbreken er liefst 28, dat is 60%, bij Verhaeren, tegenover 40% (d.i. 20% minder) in het geval van de bibliotheken van Peking, wat zeker toe te schrijven is aan het territoriale verschil. De conclusie ligt dus voor de hand: ondanks het feit dat de Beitang bibliotheek (onder meer) het boekbezit van de pre-1771 jezuïetenresidenties in Peking heeft geïncorporeerd, blijkt er bij de momentopname in 1949 (catalogus van Verhaeren) zeer veel van het oude materiaal verloren te zijn. Voor een kwantitatieve omschrijving hiervan kan de verhouding van 40%, die geldt voor ons lukraak overgeleverd materiaal richtinggevend zijn. Overigens zijn er ook binnen het boekenbezit zelf, beschreven in de catalogus van Verhaeren, interne aanwijzingen die op een gevoelig verlies wijzen: wij weten, bijvoorbeeld, dat een onbekende schenker (de Keizer?) op 14 februari 1717 een serie van elf boeken schonk aan Kilian Stumpf sj, alle gemerkt met datum, bestemmeling, enz., op dezelfde wijze herhaald in elk exemplaar. Van die elf zijn er slechts zes terug te vinden, en zijn er vijf verloren. De oorzaken daarvan zijn zeker veelvoudig, en individuele titels zijn vermoedelijk reeds vóór 1773 verloren (bijvoorbeeld, ten gevolge van gebruiksschade, uitlening, het effect van aardbevingen, inzonderheid die van 1678 en 1730), maar zijn verder te zoeken in de complexe tribulaties die deze bibliotheken tussen 1773 en 1949 hebben meegemaakt, en die beschreven zijn door Verhaeren (Introduction). Een derde kwestie heeft direct te maken met belangrijke desiderata van de jezuïeten in China ten opzichte van hun nieuw-aangekomen boeken, namelijk het relevante en vooral actuele karakter ervan. Voor een en ander zijn uit de contemporaine testimonia negatieve aanwijzingen, maar we zouden graag een wat concreter en preciezer antwoord krijgen op deze vraag. Terwijl over de relevantie van een bepaalde titel vanuit ons standpunt moeilijk te oordelen valt, is het actuele karakter van boekenschenkingen wel degelijk meetbaar. Als referentiepunt beschikken we over het getuigenis van Johannes Terrentius, die in een brief uit 1623 voor een efficiënte en snelle communicatie van nieuwe wetenschappelijke inzichten het briefverkeer verkoos boven de verzending van boeken, dat veel meer risicodragend en tijdrovend was. Voor een antwoord op de vraag naar het actuele karakter van deze boeken heb ik drie complementaire proeven genomen. Vooreerst, waar dat mogelijk is, een vergelijking tussen de datum van uitgave van een werk en zijn eerste signalement in de testimonia in China. Uiteraard zijn we hier helemaal afhankelijk van de gegevens van de bronnen, hetzij de testimonia, hetzij de boekinscripties, met name moet het verschijnen van het boek in China gedateerd zijn. Er zijn gelukkig nogal wat items in dat geval. Op basis van de testimonia stellen we vast dat bij de snelste leveringen de afstand tussen datum van publicatie en van opduiken in China drie jaar bedraagt; het gemiddelde ligt echter tussen zes en zeven jaar. Waar de inscripties aanduidingen bevatten, is eveneens drie jaar de kortste afstand, maar meestal gaat het om een veel langere periode natuurlijk. Globaal schijnt de toestand sinds Terrentius' oordeel van 1623 niet substantieel veranderd te zijn ondanks de intussen verbeterde com- | |||||||||
[pagina 220]
| |||||||||
municatie: ook met deze gegevens blijft briefverkeer de snelste communicatievorm voor een ‘up-to-date’ informatie-uitwisseling tussen Europa en China. Een tweede toets betreft de afstand tussen de datum van uitgave, en die van de dedicatie. Zonder hier systematisch onderzoek gedaan te hebben, stellen we toch vast dat in heel wat gevallen de ‘schenkers’ aandacht hadden voor recent tot zeer recente publicaties. Bijvoorbeeld, toen Stefano Borgia in 1771 drie boeken schonk, stamde één uit 1759, een andere uit 1768 en een andere uit 1771. Een laatste proef betreft de vraag hoe de ‘handbibliotheek’ van een jezuïet-missionaris die naar China vertrok, op dat punt was samengesteld. In het geval van Willem van der Beken (vertrek 1692) staan ons 37 titels ter beschikking. Het recentste boek dateert uit 1690 en was dus twee jaar oud op het moment dat hij Europa verliet; negen boeken, (slechts) 25%, waren edities uit de jaren 1680; al de rest was ouder. Het voorlopige besluit lijkt dus te zijn dat drie jaar een haalbaar maar eerder zeldzaam record is, gereserveerd voor dringende zaken. Een veelzeggend voorbeeld is dat van de Tratados van Domingo de Navarrete op (Madrid, 1676), dat een ongeziene aanval bevatte op de jezuïetenmethodes in China, en waarvan al in 1680, dus binnen de vier jaar, een exemplaar in China beschikbaar was voor onmiddellijke weerlegging. Klaarblijkelijk waren de verwachtingen wat betreft actuele boeken in de zeventiende en de achttiende eeuw, en vooral binnen de Chinese context, beslist wat ruimer dan in onze tijd. Het belangrijkste was ongetwijfeld dat nieuwe edities die ‘er toe deden’ via briefpost vanuit Europa werden gesignaleerd, en dan achteraf konden besteld worden. Dank zij aanwijzingen in de correspondentie van Antoine Gaubil weten we dat de leveringstermijn in de loop van de achttiende eeuw versnelde tot twee jaar. In een laatste test heb ik geprobeerd de ‘particuliere’ positie van boeken en bibliotheken bij de jezuïeten in China aan te tonen door het materiaal te vergelijken met wat bekend is van de franciscaanse missie op basis van de gepubliceerde corpora.Ga naar voetnoot26 Alhoewel ook hier uitdrukkelijk de noodzaak (necesidad) aan boeken wordt gesignaleerd, wordt in één adem ook het gebrek eraan (falta) vastgesteld (Francisco Navarro, in 1687). Dit wordt bevestigd vanuit de genoemde bronnen, die zeer weinig boekenaanvragen en verwijzingen naar boekengebruik signaleren, laat staan naar eigen ‘bibliotheken’. Op gevaar af van te karikaturiseren, is men geneigd de jezuïet-missionaris met zijn persoonlijke handbibliotheek en een uitgebreide residentiebibliotheek te plaatsten tegenover de franciscaan, die in de meeste gevallen slechts beschikte over zijn brevier en enkele persoonlijke boeken. Afgezien van het grote verschil in kwantitatief opzicht, zijn er nog andere opvallende verschillen tussen de boekcultuur bij jezuïeten en franciscanen in China: de bijna-afwezigheid van ‘wetenschappelijke’ titels onder de vermelde boeken en het sterk Spaansgetinte karakter, al ontbreken wetenschappelijke en Latijnse titels niet volledig. | |||||||||
[pagina 221]
| |||||||||
SummaryIn this contribution, the author gives a preliminary overview of the evidence - and the problems it implies - concerning the acquisition, by the Jesuits in China between 1644 (beginning of the Qing dynasty) and 1755 (death of I. Kögler), of Western books, the formation of true libraries, the various categories of books involved, and the use which the Jesuits (and some Chinese) made of them. The acquisition process itself is discussed from lists of bibliographical desiderata sent to Europe, from the information on the response in Europe (intermediaries; purchase of books and prices; donators and their motives, the dedications and the addressees), the oversea transport, the arrival in China, the assignment to one particular Jesuit residence, where it was entered in a catalogue. After this, the author discusses the typology of the books of which we have some evidence (from the Bible, over meditative and edifying books to books on science and Latin belletrie). Moreover, the evidence on some institutionalized Jesuit libraries in China is discussed, in Peking (Xitang and Beitang) but also outside (Macao, Hangzhou, Canton, Shanghai ),and the presence of ‘private’ book collections. Finally, the signs of the real consumption and its various forms (loan, etc.) are discussed, including the evidence for the accessibility of these collections, to other Jesuits and to Chinese. The latter created the conditions for the particular apostolate of the Jesuits in China, by use of the printing press. To illustrate the sources from which this ‘Apostolat der Presse’ was nourished is one of the main targets of this study. The other one is to present an original, and unexpected picture of the intellectual and spiritual Western sources, with which the Jesuits - in their cultural isolation - could maintain themselves. A further phase of this ‘research in progress’ consists (1) in a progressive examination of still more ms. sources (and, with all due circumspection, the printed ones), which results in a considerable quantitative extension of the material (and its statistical representativity), and (2) in a more systematic confrontation with the 1949 catalogue of the Western books kept until then in the Beitang library, now in the Municipal Library of Peking, but physically inaccessible). |
|