over meer ruimte beschikte, dan wanneer hij in de rand moest schrijven.
Uit de confrontatie van het handschrift met dit van de notities van Rubens zijn enkele essentiële verschillen opgevallen.
Vooreerst dat, waar Rubens de letters waaruit een woord is samengesteld steeds aaneenschrijft, de schrijver van de aantekeningen in dit opzicht minder consequent is (zie bv. fol. 62v de wijze waarop ‘Lydius’, ‘Theophrasti’, ‘Plinio’ o.a. geschreven zijn, met als het ware afzonderlijk naast mekaar staande letters).
Het meest opvallende verschil betreft de letter e, die in de randen van het boek steeds enigszins archaïsch voorkomt, ietwat groter dan de andere letters, bv. fol. 63v: ‘mminit’ en ‘invnit’, terwijl Rubens steeds eenvoudig e schrijft.
De wijze waarop de h geschreven wordt is eveneens verschillend, minder sierlijk. Ook de s is erg verschillend. Bij Rubens in dezelfde verhouding van grootte als de andere letters; in de aantekeningen in de rand groter.
Bovendien is het duidelijk dat Rubens' handschrift soepeler is, steeds ietwat schuin van links naar rechts evoluerend.
Het besluit lijkt mij dan ook te moeten luiden, dat, hoewel het boek beslist deel kan hebben uitgemaakt van Rubens' bibliotheek, de handschriftelijke randbemerkingen zeker niet van zijn hand zijn.
Het is mogelijk, aan de hand van enkele verwijzingen naar geraadpleegde publicaties, een terminus post quem te bepalen voor de handschriftelijke notities in de rand van het exemplaar van C. van Mander's boek: nl. na 1611.
Op folio 233r komt de vermelding voor van Carolus Scribani's Antverpia dat in 1610 werd gepubliceerd. Op folio 200r wordt het Opus Chronographicum van Petrus Opmeer vermeld dat in 1611 postuum werd uitgegeven.
Antwerpen, 24 januari 1995
P.S. Achteraf stelde ik vast dat H. Miedema (Karel van Mander (1548-1606). Het bio- bibliografisch materiaal, Amsterdam, 1972, p. 24) reeds eerder eveneens tot de slotsom was gekomen dat de aantekeningen in het betreffende exemplaar in de Kon. Bibliotheek te Brussel niet van de hand van Rubens zijn (zie ook P. Huvenne in: cat. tent. Rubens Cantoor, Antwerpen, 1993, p. 37, noot 61).