De Gulden Passer. Jaargang 76-77
(1998-1999)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 175]
| |
Verdere bibliografische sprokkelingen met betrekking tot de dichter Sidronius Hosschius s.j. (1596-1653)
| |
[pagina 176]
| |
klinkt in Hosschius' verzen het classicistisch ideaal van het vroege zeventiende-eeuwse Collegio Romano van de jezuïeten door, waar een leraar als Famiano StradaGa naar voetnoot1 gepleit had voor een terugkeer naar de klassieke vorm, geënt op een religieuze inhoud: het Latijnse proza moest komaf maken met de gekunstelde eenvoud en met het Senecaans-Taciteaanse stijlideaal van Lipsius (+ 1606) en zich opnieuw inspireren naar Cicero; de poëzie moest zich afwenden van de imitatie van dichters uit de zilveren en latere latiniteit en weer zweren bij Vergilius, Horatius en Ovidius, uiteraard zonder de heidense overtuigingen van die klassieken over te nemen. Paus Urbanus VIII Barberini (1623-1644) was een kwekeling van de jezuïeten en bovendien een begenadigd Latijns dichter; hij had zich volkomen achter de visie van de latinisten van het Collegio Romano geschaard en haar uitgezongen in zijn bijzonder populaire Latijnse gedichten- talloze keren heruitgegeven, ook te Antwerpen, waar Balthasar I Moretus in 1634 een prachtuitgave produceerde. Het eerste gedicht van Urbanus' Poemata kan men al zonder meer programmatisch noemen. Daarin beklaagt Barberini zich over het verval van de Latijnse dichtkunst, biedt een staalkaart van wat de dichters plegen te bezingen - de liefdesavonturen van Jupiter en van Orpheus bijvoorbeeld -, trekt de aandacht op het zedelijke bederf dat van die thema's uitgaat en breekt een lans voor stichtende onderwerpen, bezongen in een taal en stijl die voor de grootste klassieke dichters niet hoeven onder te doen: waarom zouden we zingen over Orpheus die de onderwereld trotseerde om er zijn geliefde Eurydice te gaan halen, als Christus zelf terwille van de mensheid neergedaald is ter helle, verrezen en opgestegen naar de hemel? Dit ideaal - religieuze poëzie in een puntgave, klassieke taal - is in ons land verwezenlijkt door de drie West-Vlaamse jezuïetendichters. De nieuwe norm werd niet meteen gerealiseerd; wie zich daarvan wil vergewissen, kan b.v. Hosschius' poëzie leggen naast dat van zijn orde- en tijdgenoot Cabillavius (of Cabilliau, Ieper 1568 - Antwerpen, 1652): toegegeven, het gros van zijn produc- | |
[pagina 177]
| |
tie was rond 1625 al klaar, al werd het goeddeels pas later uitgegeven.Ga naar voetnoot2 Hoe dan ook, waar Hosschius met klassieke maat schrijft, produceert Cabillavius oeverloze gedichten, doorspekt met allegorieën, weinig klassieke woorden en wendingen, vaak stroeve verzen en een onklassiek pathos. Wie Hosschius leest, heeft bijwijlen de indruk een tweede Ovidius te lezen: hier heersen orde, maat, klaar- en doorzichtigheid, een beheerste retoriek. Voeg daar een opmerkelijk inlevingsvermogen in de personages en een gelukkige keuze van universele thema's aan toe - denk slechts aan cycli als Het lijden van Christus, De tranen van Petrus of De loop van het menselijke leven - en je begrijpt waarom Hosschius zo succesvol is geweest en ook voor schoolgebruik zo goed in aanmerking is gekomen. Zelfs bepaald gelegenheidswerk van Hosschius was zo voortreffelijk gemaakt, dat het de tijd heeft getrotseerd en meermaals bewerkt is geworden: zo bijvoorbeeld een in 1650 bij Balthasar II Moretus gedrukt bundeltje met drie ontroerende elegieën over twee boezemvrienden die tijdens een militaire expeditie van aartshertog Leopold-Willem in Frans-Vlaanderen en Picardië waren omgekomen. Om precies te kunnen inschatten hoe verreikend de invloed van Hosschius is geweest, is bibliografisch onderzoek van primordiaal belang. Toen we in 1996 naar aanleiding van de vierhonderdste verjaardag van de geboorte van Hosschius met een groep neolatinisten een tentoonstelling en een publicatie over de dichter voorbereiddenGa naar voetnoot3, mochten we een beroep doen op Marcus de | |
[pagina 178]
| |
Schepper, die een lijst samenstelde van gedrukte edities van Hosschius die in Belgische bibliotheken voorhanden zijn.Ga naar voetnoot4 Daarnaast was en is de oude bibliografie van De Backer en Sommervogel een alleszins rijke en doorgaans betrouwbare gids.Ga naar voetnoot5 Na afloop van de Hosschius-herdenking vonden we nog een vijftal onbekende uitgaven van werk van Hosschius en een negentiende-eeuwse Latijns-Italiaanse editie van één van zijn dichtbundels.Ga naar voetnoot6
Twee recente vondsten ter gelegenheid van bibliotheekbezoeken in Zuid-Duitsland voegen nog wat materiaal toe waaruit blijkt hoe intens de verspreiding van Hosschius' oeuvre is geweest; ze stellen ons tevens in staat de chronologie van de ‘nieuwe’ Hosschiana nauwkeurig te bepalen. In de bibliotheek van Dillingen vonden we een totnogtoe onbekende Hosschius-uitgave, die merkwaardigerwijze nog tijdens het leven van de dichter van de pers is gekomen - het boekje werd in de paastijd van 1653 gepubliceerd, kort vóór 10 april; Hosschius overleed te Tongeren op 4 september van datzelfde jaar. De titel luidt als volgt: SIDRONII // HOSSCHII // E // SOCIETATE IESU // ELEGIAE // DE // CHRISTO PATIENTE.// OBLATAE // DD. SODALIBUS MAIORIS // CONGREG. ACADEM. // B.M.V. ANNUNCIATAE // AD DOMINICAM PASSIONISGa naar voetnoot7 // DILINGAE, // Formis Academicis // Cum Facultate Superiorum. // ANNO M.DC.LIII.Ga naar voetnoot8 | |
[pagina 179]
| |
De cyclus over het lijden van ChristusGa naar voetnoot9 verscheen voor het eerst bij Jan Mommaerts te Brussel rond Pasen 1649 (het imprimatur dateert van 19 en 20 maart 1649; Pasen viel op 25 maart); Hosschius leefde toen in het Brusselse jezuïetencollege en gaf tevens lessen geschiedenis aan de pages van het hof van aartshertog Leopold-Willem. De cyclus bevatte in de eerste editie twaalf elegieën; na de dood van de dichter kon zijn uitgever Wallius de hand leggen op vijl bijkomende elegieën, zodat de opera omnia-edities vanaf 1656 steevast zeventien Elegiae de Christo patiente bevatten. ‘Onze’ druk uit Dillingen gaat aan deze verzamelde werken vooraf en bevat dus slechts twaalf gedichten. Hij opent met een voorwoord aan de lezer, waarin gesteld wordt dat deze elegieën vier jaar eerder te Brussel waren verschenen (‘ab Authore abhinc quadriennio Bruxellis editas’) en pas recentelijk in Duits gebied bekend waren geraakt (‘nuper e Belgio allatas’). De thans aan het licht gekomen editie droeg ongetwijfeld bij aan de doorbraak van Hosschius in het Duitse taalgebied: Dillingen was een belangrijke universiteitsstad; het hoger onderwijs was er in handen van de jezuïetenGa naar voetnoot10, die er tevens een gymnasium hadden.Ga naar voetnoot11 Aan omzeggens alle jezuïetenhuizen waren Mariacongregaties verbonden. De gedichten van Hosschius werden, zoals de titelpagina verraadt, gedrukt ten behoeve van de grote Maria-congregatie, nl. die van de hogeschoolstudenten. Wie in deze periode de universitaire pers (‘Formae Academicae’) te Dillingen leidde, is onbekend: omdat voor de periode 1640-1654 namen van druk- | |
[pagina 180]
| |
kers ontbreken, wordt aangenomen dat de jezuïeten zelf de onderneming volledig in handen hadden genomen.Ga naar voetnoot12 Deze Dillinger editie staat aan het begin van een hele rij van herdrukken van Hosschius' Elegieën over het lijden van Christus, waarvan geen enkele in de jezuïetenbibliografie van De Backer en Sommervogel wordt vermeld: ze stammen alle uit München (1654; 1685; 1712).Ga naar voetnoot13 Eén van die zeldzame herdrukken vonden we in de bibliotheek van Augsburg: SIDRONII // HOSSCHII // E // SOCIETATE JESU // ELEGIAE // DE // CHRISTO PATIENTE. // | |
[pagina 181]
| |
Merkwaardig genoeg hebben de uitgevers na 1656 geen rekening gehouden met de intussen verschenen Opera omnia van Hosschius, waarin de betrokken cyclus met vijf gedichten was uitgebreid: ze bleven niet alleen de twaalf gedichten van de editio princeps zonder meer overnemen, maar copieerden bovendien, meestal zonder één enkele wijziging, het voorwoord uit de hierboven beschreven Dillinger uitgave. Zo leest men ook in het bericht aan de lezer van de editie München, 1712 dat Hosschius' Christus patiens ‘vier jaar tevoren’ te Brussel was uitgegeven!Ga naar voetnoot15
Katholieke Universiteit Leuven Seminarium Philologiae Humanisticae Blijde-Inkomststraat 21 B - 3000 Leuven |
|