De Gulden Passer. Jaargang 74
(1996)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Deense investeringen van de Moretus-familie tijdens de 18de eeuw
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze nefaste situatie wijzigde grondig vanaf 1730 toen de eerste financiële inspanningen werden geleverd door private ondernemers die inspeelden op de gestegen levensstandaard en de groeiende vraag naar overzeese produkten zoals suiker, tabak, koffie en thee. Bovendien profiteerden de Denen handig van hun neutrale positie tijdens enkele Europese conflicten, waarbij andere maritieme mogendheden betrokken raakren, om hun internationale handel en scheepvaart verder uit te bouwen. In dit gunstige economische klimaat lieten de Moretussen zich verleiden om te participeren in drie nieuwe Deense ondernemingen: De Deense Aziatische Compagnie (Asiatisk Kompagni), de Westindische en Guinea Compagnie (Vestindisk-guineisk Kompagni) en de Bank van Kopenhagen (Kurantbank). Allen maatschappijen die lagen in de lijn van hun vroegere beleggingen in Engeland en de Zuidelijke Nederlanden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Deense Aziatische compagnieDe Deense Oost-Indische Compagnie, die reeds sinds 1616 bestond, was in april 1729 verplicht haar activiteiten stop te zetten wegens een chronisch gebrek aan kapitaal. Het opdoeken van deze onderneming, welke een monopoliepositie bekleedde in Denemarken, betekende een unieke kans voor enkele kapitaalkrachtige Kopenhaagse handelshuizen om in 1730 op private basis, maar met steun van de overheid, een Interimsociëteit op te richten.Ga naar voetnoot3 Zij wensten enerzijds de traditionele handel met India - waar de Denen sinds de vroege 17de eeuw de handelsfactorij Tranquebar bezaten - te continueren en anderzijds een voor hen relatief nieuwe koloniale markt te verkennen door een schip naar China te zenden.Ga naar voetnoot4 Deze laatste keuze was een alerte reactie op de pas gewijzigde situatie in de Europese theehandel; immers de zwanezang van de Oostendse Compagnie (G.I.C.), die op haar hoogtepunt 41% van deze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
markt in handen had, was reeds begonnen.Ga naar voetnoot5 Het succes van de G.I.C. sprak tot de verbeelding zodat in het najaar van 1729 één van de initiatiefnemers van de Interimsociëteit, de Kopenhaagse burgemeester en industrieel Frederik Holmsted, naar Antwerpen en Amsterdam reisde om enkele ervaren ‘Oostendse’ supercargo's en officieren in de Chinavaart te engageren.Ga naar voetnoot6 Vanuit Deense hoek werd op dat moment nog geen specifieke vraag naar potentiële geldschieters in Antwerpen en Gent gesteld. Pas na de eerste geslaagde China-expeditie met de ‘Cron Printz Christian’ (1730-1732), waarvan de goede resultaten vooral toe te schrijven waren aan de deskundige maritieme en commerciële leiding van respectievelijk Guillielmo de Brouwer en Pieter van Hurk (beiden oudgedienden van de G.I.C), ging men in Denemarken over tot de oprichting van de Aziatische Compagnie. Het bedrijfskapitaal bestond, zoals bij de Zweedse Oost-Indische Compagnie, uit een vast fonds en een lopend of ‘roulerend’ fonds. Voor het oorspronkelijke startkapitaal van het vaste fonds bracht men 100.000 rigsdalers (rd.) samen, gevormd door 400 acties van elk 250 rd.Ga naar voetnoot7 Dit fonds werd supplementair gevoed door 10% van de waarde der verkochte Oost-Indische scheepsladingen in Europa. Het permanente fonds groeide door deze inkomsten snel aan. In 1737 verwachtten de Compagnie-directeuren een stijging van de intrinsieke waarde per aandeel met ca. 125 rd.Ga naar voetnoot8 Twee jaar later bepaalde men de nominale waarde van elke actie al op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
750 rd., en in 1744 was de Aziatische Compagnie zelfs verplicht een aandelensplitsing door te voeren om ze makkelijker te verhandelen. Elk oud aandeel kwam dan overeen met vier nieuwe aandelen.Ga naar voetnoot9 In deze beginjaren bleek de Moretus-familie niet bijzonder geïnteresseerd in de aanschaf van de winstgevende Deense acties, ondanks de deelname van enkele Gentse en Antwerpse vrienden.Ga naar voetnoot10 De globale Zuid-Nederlandse participatie in het vaste fonds van de Deense Aziatische Compagnie bestond in 1737 uit 184 aandelen of 11,5% van het totale kapitaal.Ga naar voetnoot11 Wel toonde Joannes Jacobus Moretus reeds vroeg belangstelling voor bodemarijen in Deense Oost-Indiëvaarders. De aanwezigheid van Vlaamse officieren aan boord van de eerste Deense Chinavaarders stimuleerde dit investeringsbeleid. Pieter Brunet, de Oostendse tweede stuurman van de ‘Slesvig’ (1733) sloot een bodemarij-kontrakt af, 8.000 Znd. fl. w.g. aan 35% premie, met een groep Antwerpse financiers waaronder Joannes Jacobus.Ga naar voetnoot12 Dit was een geslaagde keuze want de ‘Slesvig’ bracht in juli 1735 688.000 lb. thee naar Kopenhagen, wat 100.000 lb. méér was dan twee pas aangekomen Engelse Chinavaarders.Ga naar voetnoot13 Gelijk bij de Zweedse bodemarijen vormde de ongunstige wisselkoers van de Deense munt, waardoor de winstmarge gevoelig zou krimpen, een ernstig obstakel. Pieter Brunet kreeg daarom de opdracht met zijn bodemarij-gelden thee aan te kopen en naar Vlaanderen te verschepen. Doch wanneer in september 1735, 24 kassen ‘Deense’ thee in Oostende aankwamen, waren er nog maar weinig liefheb- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bers, omdar de markt overspoeld was door minderwaardige ‘Nederlandse’ thee. Uiteindelijk waren Moretus & Co verplicht deze lading zonder winst te verpatsen.Ga naar voetnoot14 De negatieve ervaring met de Zweedse bodemarijen van de ‘Ulrica Eleonora’ betekende dat Moretus en zijn partners vanaf 1735 duidelijk voor de Deense contracten kozen, alhoewel de investeerders 4 à 5 maanden vroeger hun geld moesten inleggen.Ga naar voetnoot15 Aanvankelijk bekwamen de geldschieters even hoge premies - 40 tot 48% - als bij de Zweedse concurrenten, doch met de forse daling van de theeprijzen vanaf 1736 klommen de bedongen premies niet hoger dan 36%.Ga naar voetnoot16 De boekhouder van Moretus, Paulus Jacobs, regelde de eerste contracten met Kopenhagen via Frantz Faeddesen. Deze laatste fungeerde trouwens ook als boekhouder maar dan voor de Aziatische Compagnie. Faeddesen stelde aan Jacobs voor een bedrag van 16.000 rd. te investeren met een maximumpremie van 40%. Zeker weten we dat het consortium Moretus, Paulo Francisco Schilders en Jacomo de Pret, elk voor 1/3, drie bodemarijbrieven onderschreef met een totale waarde van 5.900 rd. tegen 43% premie voor de Chinavaarder ‘Kongen of Danmark’.Ga naar voetnoot17 Vermoedelijk waren dezelfde drie beleggers ook financieel geïnteresseerd in de uitreding van het Indiëschip ‘Wendela’ (1735), want Joannes Jacobus was opgetogen dat dit schip zijn reis behouden had voltooid.Ga naar voetnoot18 Toch merken we dat in de volgende jaren dit trio niet meer investeerde in Deense Indiëvaarders en zich toelegde op de rendabeler Chinavaart. Moretus verklaarde deze werkwijze aan Frantz Faeddesen met de opmerking ‘ten occasie dat ick van gedaghten was dat de officieren aldaer somtijts soude connen blijven ende also die bodemarije soo secur niet te zijn’.Ga naar voetnoot19 Door de minder gunstige theeprijzen verminderden ook de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bedragen die men wenste te spenderen in de bodemarijen. Moretus belegde samen met Schilders en de familie Jacomo de Pret († 1736) gedurende de periode 1735-1741, 18.197 rd. gespreid over zes Chinareizen en dertien bodemarijbrieven.Ga naar voetnoot20 Of Joannes Jacobus los van deze Antwerpse partners andere Deense bodemarijen afsloot, is onduidelijk omdat zijn correspondentie met Faeddesen hiaten vertoont. We vermoeden van wel; zo vroeg hij in 1736 aan zijn Kopenhaagse agent een bodemarij van 12.000 Znd. fl. w.g. met een premiegarantie van 36% een loonborgstelling van de gecontracteerde officier of supercargo.Ga naar voetnoot21 Ook poogde hij zijn Deense winsten in Kopenhagen opnieuw te investeren en liet Faeddesen op 12 augustus 1740 20 kisten bohee-thee (zwarte thee) tegen 3263 rd. kopen. Moretus stelde aan zijn agent voor deze lading in de Deense hoofdstad op te slaan en later eventueel in Hamburg of Amsterdam te verkopen als de prijs gunstig was.Ga naar voetnoot22 Na het onderschrijven van drie bodemarijen in de ‘Dronningen af Danmark’ (1743) voor een kleine som van 900 rd. aan 35% premie, nam de belangstelling van Moretus voor de Aziatische Compagnie tijdelijk af. Hij liet zijn tegoeden op Amsterdam remitteren om dadelijk te investeren in Engelse overheidsleningen.Ga naar voetnoot23 Tijdens de Oostenrijkse Successieoorlog belegde Joannes Jacobus grotere bedragen in Deense bodemarijen. Belangrijk voor deze optie was de Deense neutraliteit waardoor maritieme investeringen daar weinig risico inhielden. Bovendien nam in deze periode zijn belangstelling voor de Zweedse concurrent sterk af. In 1744 bezorgde Faeddesen hem 11 bodemarijen in 4 schepen die dat seizoen naar China en India - blijkbaar had Moretus geen bezwaren meer tegen uitredingen naar Tranquebar - zouden vertrek- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ken. Hij investeerde in deze expedities 8.100 rd. met premies die schommelden tussen 38 en 36%.Ga naar voetnoot24 Jammer genoeg verging één van deze schepen, de Chinavaarder ‘Cron Printzen’ (1744) op zijn heenreis nabij de Orkaden, maar de lading kon gered worden.Ga naar voetnoot25 Frantz Faeddesen wist het initiële bedrag van Moretus' bodemarijbrief in deze reis (1.000 rd.) te recupereren, wat zeer uitzonderlijk was.Ga naar voetnoot26 Moretus bleef in 1745 en 1746 bodemarijcontracten afsluiten, maar hij hoefde geen geld meer op Kopenhagen te remitteren omdat de nieuwe contracten betaald werden door bodemarijen die vervielen; een soort autofinanciering. In 1747 kon Faeddesen geen bodemarijen meer versieren, omdat volgens hem de officieren in Deense dienst geen private handel meer mochten drijven in Tranquebar en Kanton.Ga naar voetnoot27 Joannes Jacobus haakte hierdoor af en was niet te bewegen in ruil Compagnie-aandelen aan te schaffen. Kort na het verrassende bericht van Faeddesen liet hij zijn resterende winsten naar Amsterdam overmaken. We betwijfelen of Joannes Jacobus tevreden was met het rendement van zijn bodemarijen. Bij weduwe Arnold de Pret, waarmee Moretus in zee ging tijdens de periode 1735-1741, noteerden de bodemarijen een gemiddeld jaarlijks rendement van 7,8%Ga naar voetnoot28. Rekening houdend met het feit dat in de volgende jaren drie Deense schepen vergingen waarvan Moretus enige gelden had belegd, mogen we aannemen dat zijn gemiddelde jaarlijkse opbrengst hooguit 5% bedroeg.Ga naar voetnoot29 De directie van de Deense Aziatische Compagnie kwam na enige tijd terug op haar besluit om bodemarijen te bannen. In 1750 bood de Kopenhaagse firma Fabritius & Wever, die als commissaris werkte voor verscheidene Gentse en Antwerpse beleggers, aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Franciscus Joannes Moretus († 1768) de mogelijkheid om bodemarijcontracten te onderschrijven aan 32% en 36% premie.Ga naar voetnoot30 Ook poogde dit handelshuis de zoon van Joannes Jacobus te overhalen in de ‘speculatie’-handel te stappen. Zij schreven dat ‘Les Thées que notre Compagnie Orientale apporte de la Chine, les Porcelaines et autres Articles, les Toiles de Cotton qui nous viennent de nos Etablissements de Tranquebar sont annuellement l'objet de la spéculation de plusieurs de vos Compatriotes et des Hollandais...’,Ga naar voetnoot31 maar Franciscus Joannes was eerder een passieve financier. Hij kocht wel via Fabritius & Wever twee aandelen in het vaste fonds van de Aziatische Compagnie. Daar deze acties nog niet op de Beurs van Kopenhagen verhandeld werden, was het inschakelen van een agent zoals Fabritius & Wever, die heel wat portefeuilles van buitenlandse participanten beheerde, noodzakelijk. Via deze bemiddeling kon Moretus in 1752 twee aandelen verwerven die hadden toebehoord aan de pas overleden Brusselse ambtenaar Jean Bernard Bechemont.Ga naar voetnoot32 Franciscus Joannes beperkte zijn activiteiten bij de Aziatische Compagnie tot het incasseren van zijn dividenden, welke jaarlijks gemiddeld 15% rendabiliteit noteerden.Ga naar voetnoot33 Deze relatief hoge winstmarges hoopte hij ook te realiseren door te investeren in de West-Indische en Guinea Compagnie (VgK). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De West-Indische en Guinea compagnieDe Zuid-Nederlandse belangstelling voor deze Compagnie ontstond in 1747, alhoewel de maatschappij reeds sinds 1671 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schepen naar Guinea en de Caraïben uitrustte.Ga naar voetnoot34 De VgK beheerde enkele fortfactorijen in West-Afrika, waar men o.a. slaven, goud en ivoor kocht, maar concentreerde zich in de eerste plaats op de handel met de West-Indische eilanden St. Thomas, St. John en St. Croix. De trafiek nam sterk toe na het verwerven van het vroegere Franse eiland St. Croix in 1733. In deze gebieden bouwden de Denen een uitgebreide plantage-economie uit.Ga naar voetnoot35 De financiële organisatie, met een vast en een lopend fonds leek op de structuur van de Aziatische Compagnie, doch de VgK ontwikkelde in de jaren '40 ook een apart fonds voor een suikerraffinaderij. Na de aankoop van St. Croix, dat voor een deel betaald werd door de aandeelhouders, kreeg men ook bijzondere acties voor de uitbating van dit ‘suiker’-eiland. Het maatschappelijk kapitaal bestond uit 250.000 rd., tot in 1747 de nood aan vers geld te groot werd om aan de gestegen vraag naar suiker en katoen tegemoet te komen. Zo wenste men 70.000 rd. te investeren in de uitbreiding van de suikerraffinaderij.Ga naar voetnoot36 Dadelijk bracht Frantz Faeddesen, Fabritius & Wever en de firma J. & C. Froicken, de nieuwe agent van F.J. Moretus, hun Zuid-Nederlandse relaties op de hoogte dat de VgK-directie tot een kapitaalsverhoging had besloten met 380.000 rd. verdeeld over 700 nieuwe aandelen van 500 rd. Per vier acties in deze Compagnie moest men ook intekenen op één actie in de suikerraffinaderij.Ga naar voetnoot37 Joannes Jacobus koos onmiddellijk voor deze minder risicovolle belegging dan de bodemarijen. Faeddesen kreeg op 6 maart 1747 de opdracht vier acties aan te kopen tegen een agio dat de 12% niet mocht overschrijden.Ga naar voetnoot38 Jaarlijks brachten de aandelen in de Compagnie 5% op en het extra-aandeel in de raffinaderij 7%. Dit nieuwe Deense aanbod kende bijzonder veel succes in de Antwerpse financiële kringen. Liefst vijfenveertig geldschieters uit de Scheldestad kochten te samen 242 aandelen en beheersten hiermee bijna 20% van het globale VgK-kapitaal.Ga naar voetnoot39 In 1749 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
breidde de groep Zuid-Nederlandse participanten nog uit, zodat 25,3% van de Compagnie-fondsen uit Gent, Brussel en vooral Antwerpen afkomstig waren.Ga naar voetnoot40 Dit fenomeen is waarschijnlijk te verklaren door groeiende onzekerheid bij de beleggers om enige gelden te steken in Engelse overheidsfondsen, die verlieslatend bleken. Dit laatste ging op dat moment gepaard met de Deense neutraliteit tijdens de Oostenrijkse Successieoorlog. De garantie om risicoloos jaarlijks 5 tot 7% winstmarge op te strijken was dus een zeer aantrekkelijke investering. Joannes Jacobus en zijn zoon, die in 1747 twee acties bezat, hoorden aanvankelijk niet tot de voornaamste aandeelhouders - Hendrik Geelhand de Merxem met vijftien acties en Weduwe J.B. Cogels met eenendertig acties wel - maar zij ondernamen verwoede pogingen om hun belangen in deze Compagnie te verruimen. Hun Deense agenten kenden heel wat moeilijkheden om acties tegen de gangbare koersen te verwerven. Het was vaak wachten op ‘sterfhuizen’, boedels van overleden aandeelhouders om enige acties aan te schaffen.Ga naar voetnoot41 Uiteindelijk kon J.J. Moretus zijn portefeuille uitbreiden tot twintig aandelen.Ga naar voetnoot42 Begin jaren 50 had de VgK te kampen met ernstige financiële problemen door de aanhoudende speculatiegolf. De aandelen van de compagnie waren zoals bij de South Sea Company rond 1720 overgewaardeerd, waardoor men dreigde over de kop te gaan. In 1754 greep de Deense overheid in en werd de Compagnie opgedoekt. De actiehouders ontvingen in ruil een staatsobligatie van 1.000 rd. per aandeel. Deze obligaties waarvoor de Deense koning zich garant stelde, rendeerden 5% per jaar. Joannes Jacobus bezat op dat moment 32 VgK-aandelen.Ga naar voetnoot43 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De bank van Kopenhagen (1736-1773)Deze instelling was een creatie van het Ministerie van Handel en Nijverheid (Kommercekollegiet) om de expansieve economische politiek te ondersteunen. Het was niet de bedoeling dat deze bank voornamelijk fondsen leende aan de overheid, maar wel leningen toestond aan private handelsinitiatieven zoals de Aziatische Compagnie. Zij gaf ook bankbiljetten uit, doch reeds enige maanden na haar oprichting kon zij de inwisselbaarheid niet meer verzekeren. Een snel optreden van de Deense vorst en het Ministerie van Financiën zorgden ervoor dat de volledige convertibiliteit gegarandeerd werd. Op deze wijze fungeerde de instelling ook als nationale bank van Denemarken, alhoewel de volledige inwisselbaarheid een blijvend probleem bleef.Ga naar voetnoot44 In navolging van de familietraditie investeerde eind december 1736 Joannes Jacobus Moretus een vrij aanzienlijk bedrag, 40.000 Znd. fl. w.g., in de pas opgerichte Deense bank.Ga naar voetnoot45 Frantz Faeddesen zorgde ervoor dat deze belegging vlot verliep.Ga naar voetnoot46 Hiermee werd hij de eerste en lange tijd de enige Zuid-Nederlandse participant.Ga naar voetnoot47 Met zijn 36 aandelen of 3,6% van het totale kapitaal was hij zelfs de tweede belangrijkste individuele actionaris!Ga naar voetnoot48 Hij heeft zich de investering nooit beklaagd omdat de Bank, vanaf 1738, jaarlijks een mooi dividend uitbetaalde. Dit bedrag was wel onderhevig aan de economische conjunctuur, maar gezien de gunstige resultaten van een aantal Deense ondernemingen groeide het dividend gestaag. Pas rond 1750, een beetje gelijklopend met de investeringen in de VgK, toonden een aantal Antwerpenaars ook belangstelling voor de Kopenhaagse Bank. Nochtans bleef hun participatie steeds bescheiden.Ga naar voetnoot49 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tot slot geven we nog een overzicht van de dividend-uitkeringen door de Bank van Kopenhagen aan Joannes Jacobus Moretus voor de periode 1738-1757. (bron: M.P.M. Arch. 577, 283 en 306)
|
|