De Gulden Passer. Jaargang 74
(1996)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 189]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het fortuin van de Moretussen (17de-18de eeuw)
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eerste helft van de 18de eeuw tot renteniers. Dit had vooral te maken met het verval van de handel op Spanje tijdens die periode. De overgang van Spaans naar Oostenrijks bewind was daar uiteraard niet vreemd aan, maar het was ook een periode van algemene economische recessie.Ga naar voetnoot3 De geadelde Moretussen weken af van dit patroon. Ook tijdens de 18de eeuw bleven zij actief als drukkers. Het is duidelijk waarom want tijdens de eerste helft van de eeuw bleef hun bedrijf - dankzij het privilege - zeer lucratief. Tijdens de periode 1716-1730 bijvoorbeeld stuurden Joannes Jacobus (1690-1757) en Balthasar IV Moretus (1679-1730) voor 1.097.040 gulden wisselgeld aan boeken naar Madrid en Sevilla.Ga naar voetnoot4 De Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748) veroorzaakte zoals verwacht een terugval in de produktie van de Plantijnse drukkerij. Na 1748 herstelden de activiteiten zich, maar wel op een lager niveau dan voorheen. Bij de dood van Joannes Jacobus Moretus in 1757 had hij toch voor 193.046 gulden wisselgeld tegoeden uitstaan in Spanje voor geleverde boeken, wat nog op een niet te onderschatten bedrijvigheid wijst.Ga naar voetnoot5 Het enorme fortuin dat Joannes Jacobus in 1757 naliet - meer dan 1,6 miljoen gulden wisselgeld - had hij vermoedelijk nog grotendeels aan zijn drukkersactiviteiten te danken.Ga naar voetnoot6 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onder zijn opvolger Franciscus Joannes Moretus (1717-1768) en diens weduwe, Maria Theresia Borrekens (1728-1797), ging het echter definitief bergaf met de drukkerij. De oorzaak van die achteruitgang lag bij het decreet dat koning Karel III van Spanje op 3 juni 1764 uitvaardigde en waarbij alle privileges van buitenlandse drukkers werden ingetrokken. Door dit decreet dat de inheemse Spaanse drukkers ten goede moest komen, speelden de Moretussen op slag hun belangrijkste afzetmarkt kwijt en zaten ze in hetzelfde schuitje waar hun collega-Spanjehandelaars een halve eeuw eerder in terecht kwamen. Het was vermoedelijk de liefde voor het voorvaderlijke bedrijf die er hen toe aanzette de drukkerij toen niet helemaal op te doeken.Ga naar voetnoot7 De Moretussen werden definitief renteniers, een evolutie die echter reeds veel eerder in de 18de eeuw was ingezet. De hele eeuw door hadden de Moretussen naast de veilige beleggingen echter ook nog oog voor meer risicovolle investeringen zodat we in hun geval meer van bankiers-renteniers kunnen spreken. Ondanks het feit dat ze voortaan de Spaanse winsten moesten missen, wisten de Moretussen ook tijdens het laatste derde van de 18de eeuw hun fortuin te vrijwaren en zelfs nog verder uit te breiden. Die paradoxale situatie was vooral te danken aan de doordachte beleggingen en de goed uitgekiende familie- en fortuinpolitiek. Het gevolg daarvan was dat de kleinzonen van Joannes Jacobus bij het begin van de 19de eeuw nog steeds tot de rijkste Antwerpenaars behoorden.Ga naar voetnoot8 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De samenstelling van het fortuin in de 18de eeuwDe grote Antwerpse renteniersfortuinen van de 18de eeuw bestonden vooral uit binnen- en buitenlandse overheidsfondsen. Onder de binnenlandse overheidsfondsen waren vooral de erfrenten op de provinciale staten, kasselrijen, steden en andere lokale besturen populair. Daarnaast werd er ook nog geld geleend aan privé-personen en kerkelijke instellingen. De opbrengst van die binnenlandse beleggingen zakte tijdens de eerste helft van de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
18de eeuw naar 3%. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de Antwerpse renteniers toen naar andere investeringen uitkeken. Onroerende goederen zoals landbouwgrond, hoeven en huizen kwamen daarvoor niet in aanmerking omdat ze nog minder opbrachten dan 3%. Omwille van de risicospreiding en het zeer veilige karakter van onroerende beleggingen kwamen die goederen wel voor in de Antwerpse renteniersfortuinen, maar hun aandeel lag er zelden hoger dan 10% à 15%. De rijke Antwerpenaars zochten en vonden de alternatieve beleggingen vooral in het buitenland. Tijdens de eerste helft van de 18de eeuw kenden de Engelse overheidsfondsen een grote bijval. Ze bestonden vooral uit annuïteiten en acties in de Bank van Engeland, de South-Sea Company en de East-India Company. Dankzij de garantie van het Engelse parlement werden ze als zeer betrouwbaar aanzien. Franse overheidsfondsen werden daarentegen met de grootste argwaan benaderd tengevolge van de wispelturigheid van de Franse kroon. Een nadeel van het grote succes van de Engelse fondsen was dat het rendement ervan zakte en rond het midden van de 18de eeuw amper nog 3% beliep. Dit verklaart waarom na 1750 andere buitenlandse overheidsfondsen - met een opbrengst van 4 of 5% - een stijgende bijval kenden. In de Antwerpse portefeuilles kwamen toen, naast de Engelse, ook Oostenrijkse, Deense, Zweedse, Franse, Amerikaanse en Russische overheidsobligaties voor.Ga naar voetnoot9 De hiervoor geschetste evolutie wordt duidelijk geïllustreerd door het imposante fortuin van Joannes Jacobus Moretus, jongste zoon van Balthasar III. De samenstelling ervan zag er in 1729Ga naar voetnoot10 en 1757Ga naar voetnoot11 als volgt uit: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De opbrengst van het fortuinWe kennen ook de opbrengst van dit fortuin in 1757, het sterfjaar van Joannes Jacobus Moretus. Het bracht toen exact 4% of 64.393 gulden wisselgeld per jaar op, een rendement dat relatief hoog was. Andere Antwerpse grote fortuinen brachten toen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maar gemiddeld 3 à 3,5% op. De hogere opbrengst van het Moretusfortuin was vooral te danken aan het feit dat Joannes Jacobus relatief veel in lijfrenten had belegd. Die renten op het leven van zijn kinderen brachten gemiddeld 8% per jaar op, een rendement dat veel hoger lag dan dat van andere beleggingen. Bij overlijden van de betrokken personen ging het kapitaal van de lijfrenten weliswaar verloren, maar Joannes Jacobus bleef daar gelukkig van gespaard.Ga naar voetnoot13 De hogere opbrengst van het Moretusfortuin kan daarnaast nog worden verklaard door het relatief geringe aandeel van de niet- of gedeeltelijk uitgezette goederen, zoals woonhuis, contanten, huisraad en edel metaal. In 1729 leefde Joannes Jacobus inderdaad nog redelijk sober. Zijn woonhuis aan de Lombaerdvest was gehuurd en als buitenverblijf gebruikte hij de Steenlandthoeve in Stabroek, waarde 8.700 gulden.Ga naar voetnoot14 Kort daarop kwam er echter verandering in die toestand. Vanaf 1730 nam Joannes Jacobus niet alleen de helft in de drukkerij maar ook de ‘Gulden Passer’, de prachtige ouderlijke woning aan de Vrijdagmarkt, over van de erfgenamen van Balthasar IV.Ga naar voetnoot15 Van een andere broer, de kanunnik Petrus Moretus erfde hij in 1734 het mooie speelhof ‘Scaldisburg’ in Hoboken. Het geringe (en misschien onderschatte) aandeel van de niet- of gedeeltelijk uitgezette goederen in de fortuinstaat van 1757 moet dus met een korreltje zout worden genomen. Door de enorme omvang van het fortuin gaan achter die geringe percentages toch nog aanzienlijke bedragen schuil. Het woonhuis van Joannes Jacobus Moretus, de voorouderlijke herenwoning aan de Vrijdagmarkt, werd in 1757 op 42.000 gulden geschat en het speelhof ‘Scaldisburg’, waar ook hoeven en 26 bunder land bijhoorden, op 24.000 gulden. We kunnen dus moeilijk beweren dat Joannes Jacobus krenterig leefde, wat ook blijkt uit het feit dat hij er een vijftal bedienden en een karos met paarden op nahield. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat de jaarlijkse opbrengst van meer dan 64.000 gulden betreft, dienen we wel op te merken dat het om de theoretische bruto-opbrengst gaat. Daarvan ging zeker nog een gedeelte - mogelijk zelfs een kwart - verloren aan allerlei kosten, zoals reparaties aan hoeven, huizen, vergoedingen voor boekhouders, kassiers en andere tussenpersonen, moeilijkheden met wanbetalers en allerlei diverse tegenslagen.Ga naar voetnoot16 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De risicodragende investeringenUit de samenstelling van het fortuin van Joannes Jacobus blijkt dat hij zijn beleggingen niet beperkte tot de relatief veilige overheidsfondsen. Hij durfde ook meer risicodragende investeringen aan. Daartoe behoorde in de eerste plaats het eigen bedrijf, de drukkerij. Het aandeel en het economische belang van het ouderlijke bedrijf nam echter duidelijk af onder Joannes Jacobus. Mogelijk was dat de reden waarom hij besloot zijn risicodragende investeringen meer te spreiden en zijn geluk te beproeven in andere economische sectoren. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. De Oost-Indiëhandel via OostendeEen eerste branche waartoe Joannes Jacobus zich aangetrokken voelde, was de Oostendse Oost-Indiëhandel. Vanaf 1715 verstrekte de nieuwe Oostenrijkse regering immers paspoorten voor de handel op Oost-Indië aan enkele ondernemende kooplieden uit de Zuidelijke Nederlanden. Tussen 1715 en 1723 vertrokken er zo niet minder dan 34 particuliere China- of Indiavaarders uit Oostende. De meeste van die paspoorten werden aangevraagd door een beperkt aantal consortia van kooplieden en bankiers. De belangrijkste waren:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Joannes Jacobus Moretus kwam echter niet via een van die groepen in contact met de handel op Oost-Indië, maar wel via zijn schoonvader, Frans Schilders. Laatstgenoemde was een gehaaid financier die snel de winstkansen van die China- en Indiëvaarders inzag. Samen met enkele andere Antwerpse financiers, Louis-François de Coninck en Guillaume Verachtert, kocht Schilders op 3 december 1718 in Londen het schip de ‘The Diggs’ om het uit te rusten voor een reis naar Kanton in China. Schilders investeerde er 24.000 gulden inGa naar voetnoot17 en hij overtuigde ook zijn schoonzoon Joannes Jacobus Moretus om hetzelfde bedrag in die onderneming te wagen. Het schip kreeg een nieuwe naam, de ‘Sint-Joseph’, en vertrok onder kapitein Roger Hale uit Oostende op 5 februari 1719 en was na een voorspoedige reis terug uit Kanton op 3 juni 1720.Ga naar voetnoot18 De lading die vooral bestond uit thee en zijde, werd kort daarop geveild. Zoals het gebruikelijk was bij die particuliere reizen werd er, nadat de opbrengst van de veiling geïncasseerd was, een eindafrekening gemaakt. In het geval van de ‘Sint-Joseph’ kon er aan de participanten een winst van 83,6% op het geïnvesteerde kapitaal worden uitgekeerd. Het was evenwel geen zuivere winst want Joannes Jacobus had een zeeverzekering op zijn participatie afgesloten die hem 4.441 gulden wisselgeld had gekost. De netto-opbrengst bedroeg in zijn geval maar 70,6%. Daarnaast noteerde hij echter nog 3.161 gulden provisieopbrengsten bij de ‘Sint-Joseph’, waaruit we mogen afleiden dat Joannes Jacobus tot de directie van die Chinareis behoorde. De ‘directeurs’ van dergelijke ondernemingen ontvingen immers als beloning voor hun diensten een afgesproken provisie op de venditie-opbrengst.Ga naar voetnoot19 Moretus investeerde ook in het Chinaschip de ‘Flandria’ dat in 1720 vertrok en uitgereed was door de Gentenaars Soenens en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maelcamp. Het ging slechts om een participatie van 3.000 gulden wisselgeld, die dan nog voor 2.000 gulden voor rekening van zijn broers en zusters was. Gelukkig betrof het maar een geringe investering want de ‘Flandria’ werd op de heenreis nabij het fort Bencoulen op Sumatra door Engelsen aangeslagen en verbeurd verklaard. De investering ging helemaal verloren want ditmaal was er geen verzekering afgesloten.Ga naar voetnoot20 Joannes Jacobus was tenslotte nog betrokken bij een derde Oostendse Chinavaarder, namelijk de ‘Keyzerinne’, die ook in 1720 vertrok. Het betrof hier geen echte investering aangezien hij vooral optrad als tussenpersoon voor een groep Engelsen die de hele onderneming op touw had gezet.Ga naar voetnoot21 Of hij voor die bemiddeling provisie ontving, is niet helemaal duidelijk. Moretus' deelname aan de Oostendse particuliere Oost-Indiëhandel beperkte zich dus tot twee of drie schepen. Zijn schoonvader was op dat vlak duidelijk actiever want in 1720-1721 investeerde hij nog in de ‘Stad Oostende’, de ‘Sint-Franciscus-Xaverius’, de ‘Sint-Pieter’, de ‘Graaf van Lalaing’ en de ‘Stad Brugge’.Ga naar voetnoot22 Schilders ondervond hierbij echter hoe wispelturig de winst bij die particuliere Oost-Indiëhandel kon zijn. Slechts de ‘Sint-Pieter’ en de ‘Graaf van Lalaing’ rendeerden respectievelijk 12,7 en 17,4%, wat al niet om over naar huis te schrijven was. De ‘Stad Oostende’, de ‘Sint-Franciscus Xaverius’ en de ‘Stad Brugge’ gaven verlies: respectievelijk 67,6%, 19,8% en 55,2%.Ga naar voetnoot23 De tegenvallende resultaten van de expedities van 1720-1721 werden mede veroorzaakt door het gestegen aantal paspoorten en de daardoor toegenomen concurrentie tussen de verschillende consortia. Het was een van de belangrijkste redenen waarom de Oostenrijkse regering in december 1722 overging tot het verbieden van die particuliere handel en het oprichten van een geoctroieerde compagnie voor de handel op Oost-Indië: de Oostendse compagnie. Toen de inschrijvingen op het kapitaal van die compagnie in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
augustus 1723 werden geopend, tekende Joannes Jacobus Moretus in voor 22 aandelen van elk 1.000 gulden wisselgeld. Toch had hij blijkbaar niet zo'n goed oog in de handelsonderneming want tussen 18 november en 13 december 1723 verkocht Joannes Jacobus al die acties met enkele procenten winst. De compagnie deed echter betere zaken dan Moretus verwacht had. Toch duurde het tot oktober 1727 vooraleer hij opnieuw 22 acties van de Oostendse compagnie kocht. In navolging van zijn schoonvader ontpopte Joannes Jacobus zich tijdens de volgende jaren tot een bedreven speculant. Hij kocht en verkocht tientallen acties en waagde zich zelfs in de beruchte premie- of optiehandel, waarbij gespeculeerd werd op de koers die de aandelen op een bepaalde datum in de toekomst zouden bereiken. De sterk schommelende koersen van de jaren 1727-1730 leenden zich immers uitstekend tot dat soort praktijken. Ondanks het riskante karakter van het speculeren slaagde Moretus erin een zeer mooie winst te maken. Toen hij op 3 juni 1729 de rekeningen van zijn grootboek saldeerde, stelde hij vast dat de handel in acties van de Oostendse compagnie hem bijna 63.000 gulden wisselgeld had opgebracht. Op dezelfde datum had Moretus nog 30 aandelen in zijn bezit die toen genoteerd stonden aan 50% boven pari. Kort daarop verkocht hij ook die aandelen en zette definitief een punt achter die actiehandel.Ga naar voetnoot24 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Oost-Indiëhandel via ScandinaviëToen het octrooi van de Oostendse Compagnie onder druk van de rivaliserende mogendheden definitief werd ingetrokken in 1731, waren de liefhebbers van koloniale investeringen voortaan aangewezen op buitenlandse compagnieën. In het kielzog van de Oostendse waren in Zweden en Denemarken ook Oostindische compagnieën opgericht in de hoop dat ze even succesrijk zouden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn.Ga naar voetnoot25 Aangezien er in Scandinavië echter niet zoveel kapitaal aanwezig was, werden er zeker in de beginjaren buitenlandse financiers gezocht. Daar werd ook door Joannes Jacobus Moretus op ingespeeld. De eerste investeringen in de Zweedse Oost-Indiëhandel gebeurden in de vorm van ‘bodemarijcontracten’. Dat waren leningen die tegen een afgesproken intrest verleend werden aan de kapiteins en reizende kooplieden van de Oost-Indiëvaarders, die met dit geld hun pacotilleGa naar voetnoot26 financierden. De financiers liepen wel het risico van de zeereis maar daar kon eventueel een zeeverzekering voor afgesloten worden. Zo onderschreef Joannes Jacobus Moretus met enkele andere Zuidnederlanders in 1732 een bodemarijcontract waarbij meer dan 160.000 gulden Hollands Banco succesvol werd geïnvesteerd in de Zweedse Chinavaarder ‘Fredericus Rex Sueciae’ tegen 31,5% bodemarijpremie. Het aandeel van Moretus beliep toen 30.000 gulden Hollands Banco.Ga naar voetnoot27 Een gelijkaardig bodemarijcontract in de ‘Ulrica Eleonora’ in 1734 liep minder goed af en vanaf 1735 verkozen Moretus en consoorten te investeren in het roulerende fonds van de Zweedse Compagnie.Ga naar voetnoot28 In 1735, 1738 en 1739 onderschreef Joannes Jacobus respectievelijk 18.000, 42.000 en 13.500 gulden Hollands Banco in dat fonds. In 1736-1737, toen er ook een grote Zuidnederlandse kapitaaldeelname was, bevond Moretus zich waarschijnlijk ook onder die financiers. Nauwkeurige gegevens ontbreken echter. De Zweedse Chinareizen brachten toen gemiddeld 31 tot 68,5% per expeditie op, wat meer was dan de bodemarijcontracten maar toch niet te vergelijken met de winsten van de Chinahandel van de Oostendse compagnie. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Na 1740 bekoelde het enthousiasme van Moretus en consoorten voor dit soort beleggingen. In hetzelfde jaar verging immers de Zweedse Bengalenvaarder de ‘Suecia’, overleed Charles Pike hun vertrouwenspersoon in Zweden en begon de wisselkoers van de Zweedse daalder zeer nadelig uit te vallen. Om die wisselkoersproblemen te omzeilen, kochten Moretus en enkele ondernemende aandeelhouders met hun Zweedse daalders grote hoeveelheden thee in Göteborg. Dalende theeprijzen kwamen echter roet in het eten gooien.Ga naar voetnoot29 Sommige Zuidnederlanders zochten toen hun heil in de Deense Oostindische Compagnie. Moretus schreef toen in op enkele Deense bodemarijcontracten en investeerde nog in diverse Deense acties. Die Deense investeringen komen uitgebreid aan bod in de bijdrage van Jan Parmentier. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. De Compagnie van Triëste en FiumeIn 1750 richtte de Oostenrijkse keizer de Compagnie van Triëste en Fiume op om de handel van de Adriatische havens te stimuleren. Het kapitaal (1,1 miljoen gulden) dat daarvoor verzameld werd, was grotendeels afkomstig van Antwerpse financiers. De belangrijkste onder hen was Joannes Jacobus Moretus die niet minder dan 160.000 gulden in de compagnie investeerde. Het waren echter vooral de nakomelingen van Joannes Jacobus die de vruchten van die investering zouden plukken. De eerste jaren na 1750 brachten de zeer uiteenlopende activiteiten van de compagnie maar weinig op. Het rendement verbeterde pas toen in 1760 de hoofdactiviteit werd verlegd naar het uitbaten van een suikerraffinaderij in Triëste. Tussen 1764 - het jaar waarin het eerste dividend werd uitbetaald - en 1797 gaf de onderneming het mooie gemiddelde dividend van 8,3%.Ga naar voetnoot30 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Huwelijks- en fortuinpolitiek van de MoretussenDe overgang naar het rentenierschap impliceerde voor de Antwerpse elite meestal een verstrakking in de huwelijkspolitiek. De relatief lage opbrengsten van een renteniersfortuin en de geringe kapitaalgroei lieten maar een beperkt aantal - liefst twee - huwelijken per gezin toe. Huwelijken die dan nog met even rijke partners moesten afgesloten worden. Hielden de ouders zich niet aan die regels dan geraakte het familiefortuin definitief versnipperd en verloor de familie haar financiële status.Ga naar voetnoot31 Balthasar III Moretus vond het duidelijk nog niet nodig de huwelijken van zijn kinderen te beperken, want van de vijf kinderen die de huwbare leeftijd bereikten, huwden er vier. Balthasar III en zijn weduwe waren dan ook geen renteniers maar handelaars en eigenaars van een zeer lucratieve drukkerij. Joannes Jacobus Moretus was op het vlak van de huwelijkspolitiek voorzichtiger dan zijn vader. Dat lijkt op het eerste gezicht vreemd want ook Joannes Jacobus verdiende nog een aardige stuiver als drukker en boekhandelaar en ook zijn financiële en koloniale ondernemingen waren bij momenten zeer winstgevend.Ga naar voetnoot32 Daarbij kwam dat zijn echtgenote, Theresia Schilders (1696-1729), tot een van de rijkste Antwerpse families behoorde. Haar vader, Frans Schilders, bezat een fortuin dat vermoedelijk ongeveer drie miljoen gulden wisselgeld bedroeg en had slechts twee nakomelingen. Bij zijn dood in 1754 ging de helft van dat enorme fortuin rechtstreeks naar de kinderen van Joannes Jacobus en Theresia. Diezelfde kinderen zouden in 1774, bij het overlijden van hun ongehuwde oom Paulus Franciscus Schilders, ook de andere helft van dit fortuin erven.Ga naar voetnoot33 Ondanks die uitstekende financiële vooruitzichten huwden er toch maar drie van de acht nakomelingen van Joannes Jacobus die de huwbare leeftijd bereikten. Dit beperkt aantal huwelijken - dat weliswaar nog iets boven het Antwerpse gemiddelde lagGa naar voetnoot34 - was | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mogelijk ingegeven door het feit dat Joannes Jacobus de achteruitgang van de drukkerij voorzag en dat hij daarom zeker wilde spelen. Een belangrijk gevolg van die voorzichtige huwelijkspolitiek was dat, decennia later, ook de kleinzonen van Joannes Jacobus nog tot de absolute financiële top van Antwerpen behoorden. Paul Moretus (1751-1823) beschouwde men in 1814 als de rijkste inwoner van Antwerpen. Zijn ongehuwde neven Louis (1758-1820) en François Moretus (1760-1814) werden toen samen beschreven als de tweede rijkste Antwerpenaar.Ga naar voetnoot35 We kunnen besluiten dat de 18de eeuw, financieel gezien, voor de Moretussen, ondanks de teloorgang van de drukkerij, een zeer succesrijke periode was. |
|