De Gulden Passer. Jaargang 73
(1995)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||
Joannes Claudius de Cock als ontwerper van boekillustraties een overzicht
| |||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||
1. Joannes Claudius de Cock (1667-1735)Ga naar voetnoot4Joannes Claudius de Cock werd op 6 februari 1667 in de Kapellekerk te Brussel gedoopt, als zoon van de Antwerpse beeldhouwer Claudius de CockGa naar voetnoot5 en van Magdalena van Havré. In 1682-1683 ging hij, net als zijn vader in 1660-1661, in de leer bij Peter I Verbrugghen (1615-1686) te Antwerpen. Het vrijmeesterschap verwerft hij in 1688-1689. Toch blijft Joannes Claudius de Cock nog een tijdlang in het atelier van Peter II Verbrugghen (ca. 1640-1691), zoon van Peter I en broer van Henricus Franciscus (1654-1724), werkzaam. Pas na het overlijden van Peter Verbrugghen de Jonge treedt hij op als zelfstandig beeldhouwer, met name in 1692 wanneer hij in opdracht van Willem III, stadhouder van Nederland, de versiering van het Prinsenhof te Breda uitvoert. Een jaar later huwt hij Maria Clara Serlippens. Vanaf 1697-1698 worden er verscheidene leerlingen in zijn atelier te Antwerpen opgenomen, zoals uit de liggeren van de Sint-Lucasgilde blijktGa naar voetnoot6. Hierbij kunnen we twee groepen onderscheiden, namelijk de leerling beeldhouwers en zij die bij hem leren tekenen en boetseren om zilversmid te worden. Daarnaast is hij ook actief als dichter en theoreticus. In 1720 schrijft hij Eenighe voornaemste en noodighe regels van de beeldhouwerye om metter tydt een goet meester te | |||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||
worden op rijmGa naar voetnoot7. Van de kleinere dichtwerken kunnen we hier bijvoorbeeld het klinkdicht van 1718 op zijn huwelijksverjaardag citeren. Hij overlijdt in 1735 te Antwerpen. | |||||||||||||||||||||
2. Joannes Claudius de Cock als graveurDe interesse van De Cock voor de graveerkunst blijkt onder andere uit een in het Stedelijk Prentenkabinet van Antwerpen bewaard boekje dat door A. Bosse geschreven werd en in 1662 vanuit het Frans naar het Nederlands werd vertaald: Tractaet in wat manieren men op root koper snijden ofte etzen zal: door de middel der stercke-wateren, ende harde- en zacht- vernissen ofte Gronde: als mede de manieren der zelve plaeten te drucken, de pars te maecken, ende andere dinghen, behelzende de zelve konsten en waarin de volgende signatuur te lezen staat: Joannes Claudius de Cock Statuari Antverpiensis 4 Junij - Ao 1701Ga naar voetnoot8.
Daarnaast is er één ets van zijn hand bekendGa naar voetnoot9 en wordt er één clair-obscur houtsnede aan hem toegeschrevenGa naar voetnoot10. Van beiden bevindt er zich een exemplaar in het Stedelijk Prentenkabinet te Antwerpen en van de eerste moet er trouwens nog een tweede te | |||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||
Hamburg bestaanGa naar voetnoot11. In de literatuur wordt dit werkje geïdentificeerd als de marteling van de heilige QuirinusGa naar voetnoot12, terwijl op de steekkaart te Antwerpen de marteling van de heilige Adrianus vermeld staat. Over het auteurschap bestaat geen twijfel, aangezien het gesigneerd werd: Joa Claud De Cock fecit. Het tweede voorbeeld, de camaieu houtsnede, met de voorstelling van Psyche, werd eveneens door de kunstenaar ondertekend. De signatuur I. Cock treffen we in het verdere oeuvre van Joannes Claudius de Cock echter niet aan; we kunnen ons meteen de vraag stellen of het hier niet om een werk van een ander kunstenaar gaat. Tenslotte kunnen we hier een aantal etsen vermelden die we, zonder ze te kunnen identificeren, terugvonden in veilingcatalogi: Treize petits morceaux, de différentes forme & grandeur, parmi lesquels de très-rares, ils sont tous gravés à l'eau-forte, par Thomas Willebort, Rob. van den Hoecke, Pr. Francoys, Van Loybos, God. Maes, J.C. de Cocq, Passchasius de Brauwere &c.Ga naar voetnoot13 en Vingt-deuxp. dont (...) 2 tombeaux, à l'eau forte, par J.C. de CoqGa naar voetnoot14. | |||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||
Al deze gegevens wijzen er voldoende op dat Jan Claudius de Cock ook als etser - zij het niet in hoofdzaak - werkzaam was en kunnen we de twijfel die bij Fernand Donnet nog heerste ‘On prétend que de Cock exécuta aussi des gravures. Nous n'avons pas pu trouver confirmation de cette assertion’Ga naar voetnoot15 definitief van de baan ruimen. | |||||||||||||||||||||
3. Joannes Claudius de Cock als illustratorJoannes Claudius de Cock ontwierp heel wat illustraties en prenten die door andere vaklui werden uitgevoerd. We weten thans dat niet minder dan vijf kunstenaars naar zijn ontwerpen hebben gewerkt, met name Jan Antoni de Pooter (o1660), Petrus Balthasar Bouttats (1672?-1756), Hendrik Frans Diamaer (o1685), Jan-Baptist Jongelinck (1689-1733?) en Norbert Heylbrouck de Oude (†1762). | |||||||||||||||||||||
3.1. Losse prenten, titelpagina's en afzonderlijke illustratiesOntwerpen voor boekillustratiesVan Joannes Claudius de Cock zijn een aantal tekeningen bekend - de reeksen buiten beschouwing gelaten - die als basis werden gebruikt voor gravures, maar waarvan ons de eigenlijke uitvoering onbekend is. In 1989 werden te Amsterdam verschillende tekeningen van de hand van De Cock geveild, waaronder een Design for a titlepage with two putti (...), ill. Mine de plomb noire, plume et encre brune et lavis gris et bleu. Black lead, pen and brown ink. grey and blue wash. 24,1 × 15, 1 cm. 9 H2 in. 1727Ga naar voetnoot16. Naast dit ontwerp werden ook twee allegorische voorstellingen te koop aangeboden, namelijk de architectuurGa naar voetnoot17 en de filosofieGa naar voetnoot18, respectievelijk J C D | |||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||
Cock en J C D Cock inv. del. gesigneerd. Onlangs werd deze laatste samen met een allegorie van de beeldhouwkunstGa naar voetnoot19 en twee andere niet gespecifieerde werken van Joannes Claudius de Cock aangebodenGa naar voetnoot20. | |||||||||||||||||||||
Petrus Balthasar BouttatsIn het archief van de Sint-Jacobskerk te Antwerpen wordt een tekening van de hand van Joannes Claudius de Cock naar het hoofdaltaar van 1685, uitgevoerd door Arnoldus of Artus II Quellinus (1626-1700), bewaardGa naar voetnoot21. Dit altaar werd in 1741, enkele jaren na het overlijden van De Cock, gegraveerd door Petrus Balthasar Bouttats: Arnoldus Quellinus invenit et ex pario marmore fecit Ao 1685. Joannes Clau: de Cock Delineavit. Petrus Balthazar Bouttats. Sculp: 1741Ga naar voetnoot22. Een deelstudie van dit altaar, met name de heilige Jacobus ten hemel opgenomen, berust in het Stedelijk Prentenkabinet van AntwerpenGa naar voetnoot23. Volgens Frank van den Wijngaert werd Petrus Balthasar Bouttats in 1672 te Antwerpen geboren als zoon van Gaspar Bouttats, van wie hij later zijn opleiding kreeg. In 1690-1691 werd hij als meester plaatsnijder én wijnmeester opgetekend in de Sint-Lucasgilde van Antwerpen. In de periode 1741-1755 was hij betrokken bij de organisatie van de academie van Antwerpen en was hij in 1745-1746 deken van de Sint-Lucasgilde. Hij werd op 10 febru- | |||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||
ari 1756 net als zijn vrouw, Margareta Francisca Laventurier, in de Sint-Jacobskerk te Antwerpen begraven. Als we ons op Fernand Donnet mogen steunen zou Joannes Claudius naast het altaar van de Sint-Jacboskerk ook nog twee andere ontwerpen aan Petrus Balthasar Bouttats bezorgd hebben: Lors de la vente publique, au mois de mai 1777, des oeuvres d'art provenant des couvents supprimés à Anvers de la Compagnie de Jésus, nous trouvons dans le catalogue des dessins et estampes, trois gravures exécutées au burin par Bouttats, d'après les dessins de J.C. de Cock. C'étaient: ‘No 120. L'autel de la paroisse de Saint-Jacques, à Anvers’. ‘No 121. Trois emblèmes à gouache.’ ‘No 122. Quatre sujets de chasse.’Ga naar voetnoot24. Van een ander werkje, berustend in het Prentenkabinet van AntwerpenGa naar voetnoot25, kunnen we wel met zekerheid zeggen dat De Cock het ontwerp leverde. Deze kopergravure Den mensch erstelt tot het leven door de doodt Ons Heere Iesu Christi stelt een Christus aan het kruis voor met op de achtergrond vier basreliëfsGa naar voetnoot26, namelijk de schepping van Adam en Eva, de zondeval en twee scènes met predikers. Uit de signatuur, J:C: De Cock.inv:del: P:B:Bouttats scul:, blijkt bovendien dat Bouttats het werkje in prent zette. | |||||||||||||||||||||
Hendrik Frans DiamaerHendrik Frans DiamaerGa naar voetnoot27 werd op 30 april 1685 in de kathedrale kerk van Antwerpen (zuidkwartier) gedoopt als zoon van Sebastianus Jamaer en Margarita Salden. In 1701-1702 gaat hij als plaatsnijder in de leer bij Joannes Goossens, verwerft hij in 1710-1711 de meestertitel en ontvangt hij daarna twee leerlingen in zijn atelier: Jan-Philippus de Graef in 1714-1715 en Peeter van Pinxen (van Pinckxter) in 1715-1716. Van de samenwerking tussen Diamaer en De Cock zijn ons heel wat voorbeelden bekend. | |||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||
In 1706 en 1708 leverde Joannes Claudius de Cock respectievelijk het ontwerp voor de titelpagina van Syntagma de annulis historico-symbolicum. Authore R.P. Francisco Curtio Augustiniano Brugensi (...)Ga naar voetnoot28 en een portret van de éénentachtigjarige Cornelis de Bie. Beiden werden door Hendrik Frans Diamaer gegraveerd. Het eerste werd door Petrus Jouret te Antwerpen uitgegeven, terwijl het tweede eveneens te Antwerpen bij J.P. Robyns verscheen in Den spiegel van de verdrayde werelt. Fernand Donnet schrijft hierover het volgende: ‘La gravure nous montre l'auteur en perruque, assis à sa table de travail, dans sa bibliothèque. Peut-être de Cock a-t-il quelque peu flatté son modèle, car il serait difficile d'admettre que le portrait représente un viellard octogénaire. En dessous du portrait est imprimé ce distyque: Dat ick op d'aard niet anders ben / als stof en assen ick beken / en alle mynen arrebeyd / noch van veel minder weerdigheyt. Plus bas est inscrite la double signature: J.C. de Cock delin. et H.F. Diamaer sculpsit Antv.’Ga naar voetnoot29 Het onderschrift van de prent voor de Syntagma de annulis verschilt niet veel van de bovengemelde signatuur van 1708: I.C. de Cock inv. H.F. diamaer sculp. Vervolgens verzorgde Joannes Claudius de Cock ca. 1719 het ontwerp van een vignet in een uitgave van Joannes Borckx te Antwerpen. In deze editie van de Arithmetica Illustrata (...), geschreven door de priester-wiskundige K.F. de Rees, verscheen een huldedicht van Petrus Henricus Goos, kapitulaer kanonik der biskoppelijke kerke van Antwerpen, gericht aan de auteur. Dit gedicht, den 15 van Wijnmaend 1719 gedateerd, werd geïllustreerd met het exlibris van Petrus Henricus Goos, met name een engel die een lint en een wapenschild vasthoudt en een helm vertrapt, vergezeld van de spreuk ‘lucent et ornant’ en de signatuur: J.C. de Cock del. H.F. Diamaer f.Ga naar voetnoot30 In hetzelfde jaar verscheen eveneens een uitgave bij Jacobus van Gaesbeeck te Antwerpen, waarin zowel het huldewoord als de door Joannes Claudius de Cock ontworpen prent ontbrekenGa naar voetnoot31. | |||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||
Een vierde voorbeeld van de samenwerking tussen De Cock en Diamaer treffen we aan in L'histoire du Vieux et Nouveau Testament Répresentée par des Figures en taille douce Avec de courtes Explications, Latin, François, Espagnol et Flamand. Ouvrage tres util pour toutes sortes de Personnes. De nieuwe uitgave van dit meertalig werk verscheen in 1722 bij Jean François Lucas te AntwerpenGa naar voetnoot32. Joannes Claudius de Cock ontwierp - J.C. de cock inv:et del: H.F. Diamaer fecit Antverpiae - hiervoor de titelpagina met de voorstelling van het Lam Gods dat geofferd wordt door Mozes en een hogepriesterGa naar voetnoot33. Verder werden verschillende kleinere gravures van de hand van H.F. Diamaer en P.B. Bouttats in deze uitgave opgenomen. Het is echter niet duidelijk of Joannes Claudius de Cock ook de ontwerpen leverde voor deze kleinere en minder fijn uitgewerkte illustraties. Hendrik Frans Diamaer graveerde nog een vijfde illustratie naar De Cock: J.C. de Cock inv: et del: H.F. Diamaer fecit AntverpiaeGa naar voetnoot34. Datum en drukker/uitgever van de prent zijn ons vooralsnog onbekend. Ze stelt Christus staande op een globe, waarin de annunciatie wordt afgebeeld, voor met in de linker hand eenkruisstaf met vaandel en in de rechter een kelk met hostie. Rond de globe bevinden zich de vier evangelistensymbolen: een gevleugelde putto voor Mattheus, een leeuw voor Marcus, een os voor Lucas en een arend voor Johannes. Links en rechts daarvan werden telken zes medaillons met bustes van de apostelen geplaatst, met bovenaan respectievelijk de heiligen Petrus en Paulus. Tenslotte bezorgde De Cock hem ook een ontwerp voor een devotieprentje, voorstellend Onze-Lieve-Vrouw van Bijstand en VictorieGa naar voetnoot35. Op deze prent, o.a. berustend in een privé-collectie en | |||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||
in het Ruusbroecgenootschap te AntwerpenGa naar voetnoot36, vinden we naast het opschrift maria van bystant ende victorie inde prochiale kerck van s. andries opnieuw een gelijkaardige signatuur J.C. de Cock inv. H.F. diamaer sculp. Maria troont, geplaatst in een medaillon, boven de hoofden van gevallen ketters en boven een wapenschild bekroond met een helm. Twee engeltjes zweven boven haar kroon: de één blaast de loftrompet, terwijl de andere een lauwerkroon en een lelie aanreikt. Uit de afdruk bewaard in de verzameling van het Ruusbroecgenootschap blijkt bovendien dat de plaat veelvuldig herbruikt werdGa naar voetnoot37. | |||||||||||||||||||||
Jan-Baptist JongelinckJan-Baptist Jongelinck werd op 27 juli 1689 te Antwerpen geboren en volgde vanaf 1699-1700 zijn opleiding als kopersnijder bij Lambert Causé. Een tiental jaren later, in 1710-1711, wordt hij erkend als meester plaatsnijder in de Sint-Lucasgilde van Antwerpen en neemt hij in 1715-1716 Antoni Stobbelaer als leerling aan. Volgens Jacob van der Sanden stierf J.B. Jongelinck in 1733 op een gewelddadige wijze. In 1732 ontwierp De Cock een eeuwigdurende kalender (geldig van 1700 tot 1800), die door Jan-Baptist Jongelinck werd uitgewerkt: Joes Claud: De Cock del. Anno 1732 Joannes. Battista Jongelinx sculp: tot Antw: Anno 1732Ga naar voetnoot38. Op dit werk zien we ook het portret van de wiskundige Jacobus Thomas RoelantsGa naar voetnoot39, die de wetenschappelijke gegevens verzamelde voor deze kalender. Het op- | |||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||
schrift vermeld door Fernand Donnet - Sur le cadre est inscrit le nom de Jacobus Thomas Roelandts, et plus bas l'inscription: Volpryst de const betragt haer bryn altyt Dat wyst uyt ionst volbragt te syn met vlyt. -Ga naar voetnoot40 ontbreekt op het exemplaar uit het Prentenkabinet van Antwerpen. Het spiegelbeeldig ontwerp (gesigneerd: Claud de Cock) voor deze kalender, waarop men ook een allegorische voorstelling van de Schelde kan zien, berust in de Ermitage te Sint-PetersburgGa naar voetnoot41. De cartouches voor de tekst en de gegevens werden opengelaten, terwijl de figuratie zeer gedetailleerd werd uitgewerkt. | |||||||||||||||||||||
Norbert Heylbrouck de OudeVolgens verschillende auteurs zou Norbert Heylbrouck de Oude († 1762) eveneens gewerkt hebben naar ontwerpen van Joannes Claudius de CockGa naar voetnoot42. Het gaat hier met name over het eerste deel van de Cronycke van Vlaenderen, dat in 1726 door de Brugse drukker Andreas Wydts († 1749) werd uitgegeven. De volgende delen werden eveneens in Brugge gedrukt (deel 2 in 1727 en deel 3 en 4 in 1736), maar werden verlucht met illustraties naar het ontwerp van Richard van Orley. Bovendien zijn van het eerste deel zowel exemplaren met als zonder frontispice naar Joannes Claudius de Cock (Joannes Claudius de Cock inv del Norbertus Heylbrouck sculpsit) bekendGa naar voetnoot43. Van deze titelprent is ons eveneens een ontwerpschets bekend. De schets afkomstig uit de verzameling-Mel- | |||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||
laert te Scheveningen wordt thans in het Stedelijk Prentenkabinet van Antwerpen bewaardGa naar voetnoot44. Op de verso-zijde van de tekening - die qua onderwerp identiek is aan het frontispice, maar verschillend qua uitwerking - wordt de centrale voorstelling van de titelprent, een schrijvende allegorische vrouwefiguur, in spiegelbeeld weergegeven. We mogen dus aannemen dat zowel recto- als versozijde ter voorbereiding van deze opdracht werden gemaakt. In tegenstelling tot de uiteindelijke realisatie werd de voorzijde van het niet uitgevoerde model, dat bovendien niet in spiegelbeeld werd getekend, minder luchtig opgebouwd en werden de historische verwijzingen naar Vlaanderen minder concreet uitgewerkt. | |||||||||||||||||||||
3.2. Reeksen3.2.1. Ovidius' Metamorfosen (1704)In 1808 werden bij Leigh en S. Sotheby 57 onderwerpen uit de metamorfosen van Ovidius samen met een titelprent en het zelfportret van Joannes Claudius de Cock (!) verkocht. De tekeningen zouden van 1704 dateren en door De Cock als volgt gesigneerd zijn: joan claudius cock, Statuary. - Ant. 1704.
We kunnen ons hierbij de vraag stellen of deze reeks vroeger niet in het bezit geweest is van Jakob Campo Weyerman (1677-1747), die het volgende vermeldt in de biografie van Joannes Claudius de Cock: Daarenboven is hy een groot Teekenaar, en geen minder groot Meester in het ordonneeren geweest, daar wy van konnen getuigen, die eenige jaaren geleden een met Oost-Indische inkt gewassen Ovidius van zyn hand hebben, verbeeldende de Gestalte verwisselingen, waar in hy schoone naalden, konstige groepen, en andere geestryke byvoegzels had weten in te brengenGa naar voetnoot45. En is het ook niet uit te sluiten dat hij de werken van De Cock's dochter kocht: Hy overleed tot Antwerpen, in 't begin van 't Jaar 1735. in een goeden ouderdom, wanneer kort daar na | |||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||
zyn Dogter met eenige marmere Beelden en Modelle, na 's Hage quam afzakken, welke duurzame overblyfzelen aldaar half met genoegen, en half met ongenoegen zyn verkogt gewordenGa naar voetnoot46. Wat de huidige bewaarplaats betreft van deze tekeningen, tasten we nog meer in het duister. Op 4 juli 1989 werd er wel een titelblad (?) met een aan Ovidius Naso opgedragen gedicht geveild bij Christie's te Londen (nr. 309)Ga naar voetnoot47. Deze verzen werden door de befaamde Jan Vos geschreven - dit gedichtien is gemaeckt door Jan Vos glaesemaecker - en mogen we eventueel veronderstellen dat Joannes Claudius de Cock een uitgave van deze auteur illustreerde. Daarnaast zijn ons wel een aantal ontwerptekeningen voor ontvoerings- of schakingstaferelen bekend, die we binnen deze thematiek van de metamorfosen kunnen situerenGa naar voetnoot48. In het merendeel van de gevallen gaat het echter om modellen voor beeldhouwwerken: 1. Apollo en Daphne (1699)Ga naar voetnoot49; 2. Boreas ontvoert Orithyia (1709)Ga naar voetnoot50; 3. Pan en Syrinx (1709)Ga naar voetnoot51. Van de eerste metamorfose bestaat trouwens een variant uit 1699 (op de verso 1701 gedateerd), voorgesteld in een bebost landschap, die we waarschijnlijk als een ontwerp voor een boekillustratie kunnen beschouwen. Deze tekening werd in 1927 te | |||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||
Amsterdam, samen met een andere schets van De Cock verkochtGa naar voetnoot52 en berust thans in het Rijksmuseum te AmsterdamGa naar voetnoot53. Dit ontwerp onderscheidt zich van het hogergenoemde door het ontbreken van een sokkel - een typisch kenmerk voor de (tuin)beelden - en kunnen we net als Helena Bussers onder voorbehoud veronderstellen dat het om een studie voor een boekillustratie gaat. Christian Theuerkauff sluit zelfs niet uit dat de tekening met gelijkaardige voorstelling uit het Stedelijk Prentenkabinet van Antwerpen een model was voor een prentGa naar voetnoot54. | |||||||||||||||||||||
3.2.2. Breviarium Romanum (1707)In 1704 kreeg Jan Antoni de Pooter de opdracht van Balthasar IV Moretus (1679-1730), die in 1696 zijn vader Balthasar III opvolgde, om de illustraties van een Breviarium in-4o volledig te vernieuwen. Jan Antoni de Pooter werd op zeventien april 1660 te Antwerpen geboren en werd op achtjarige leeftijd, in 1668-1669, in de Sint-Lucasgilde als leerling plaatsnijder bij Gaspar Bouttats ingeschreven. In 1685-1686 werd hij meester plaatsnijder en vanaf 1689 tot 1712 was hij werkzaam voor de Plantijnse drukkerij. Aanvankelijk voerde hij alleen kopiistenwerk uit, maar vanaf 1694 graveerde hij o.a. naar tekeningen van Godfried Maes, Joannes Claudius de Cock en de Brusselse schilder Richard van Orley. Ondertussen oefende hij ook verschillende malen het ambt van deken van de Sint-Lucasgilde te Antwerpen uit en kregen Franciscus Cools, Peeter Everaerts en Nicolaes Jacobs hun opleiding als plaatsnijder in zijn atelier. | |||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||
Voor de ontwerpen zocht men de beeldhouwer Joannes Claudius de Cock aan, die in 1700 voor dezelfde opdrachtgever een borstbeeld van Balthasar III Moretus (1646-1696) had gemaakt (Bijlage I)Ga naar voetnoot55 en in 1706 acht portretten op de binnenplaats, twee hoofden in het hofken en in de drukkerij en een Onze-Lieve-Vrouwebeeld in het huis restaureerde en wit schilderde (Bijlage II). De rekeningen tussen de weduwe van Balthasar III Moretus en de graveur Jan Antoni de Pooter lopen van 28 december 1704 tot en met 13 mei 1707 (Bijlage III). Het werk verscheen uiteindelijk in 1707 met als volledige titel, zoals die voorkomt op de titelpagina's van de vier delen: breviarum romanum ex decreto sacrosanti concilij trident. restitum, pii v. pontificis maximi jussu editum; clementis viii. primum; nun denuo urbani pp. viii. auctoritate recognitum. in quo omnia suis locis ad longum posita sunt, pro majori recitantium commoditate. Antverpiae, ex typographia Plantiniana apud Viduam Balthasaris Moreti M.DCC.VII.Ga naar voetnoot56 en werd later, in 1719, 1733, 1752 en 1777 herdrukt, wat wijst op de bijval van dit werkGa naar voetnoot57. Niet alleen de koperplatenGa naar voetnoot58, voor de voorstelling van de Hemelvaart van Maria werd in 1752 een nieuwe plaat aangemaaktGa naar voetnoot59, maar ook de ontwerpen bleven in de archieven van de Plantijnse drukkerij bewaardGa naar voetnoot60. In het Stedelijk Prentenkabinet vonden we, met uitzondering van de titelprenten, ook nog losse afdrukken van de illustraties uit het BreviariumGa naar voetnoot61. Slechts één koperplaat werd van een signatuur | |||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||
voorzien, namelijk die van de Verrijzenis van Christus: J: le Pooter f:. Bij de uitvoering van de prenten volgde De Pooter nauwgezet de ontwerpen van Joannes Claudius de Cock; enkele uitzonderingen niet te na gesproken: bij de annunciatie werden de gezichten van de engel en Maria en de engelenhoofdjes minder levendig gegraveerd; bij de aanbidding der herders werd de tekst gloria in excelsis deo in een banderol toegevoegd; bij de aanbidding der koningen zien we een aantal figuurtjes extra en bij de heilige Drievuldigheid werden de continenten op de wereldbol niet aangegeven. Aansluitend op het ontstaansproces geven we hier een kort overzicht van de receptiegeschiedenis van deze reeks. Wanneer de ontwerpen voor het Breviarium Romanum van de hand van Joannes Claudius voor het eerst door Max Rooses vermeld werden, ging hij van de veronderstelling uit dat De Cock slechts tien tekeningen maakte voor dit werk. Een aantal jaren later werd dit aantal door dezelfde auteur gereduceerd tot acht: Huit dessins pour un Bréviaire in 4o. Signés: ‘Joannes Claudius de Cock, inv. et del. 1704’. Fait à la plume, lavés à l'encre de ChineGa naar voetnoot62. P. Busschman neemt deze gegevens over, terwijl Fernand Donnet er de voorgestelde taferelen aan toevoegt: la Résurrection - la dernière Cène - la Tentation du Christ dans le désert - l'Adoration des bergers - l' Adoration des mages - l'Annonciation - l'Ascension - la descente du Saint Esprit dans le Cénacle. Verder spreekt deze laatste ook zijn bewondering uit over de tekeningen van De Cock: Ces compositions, où figurent un grand nombre de personnages, sont pleines de vie et de mouvement; elles dénotent de la part de son auteur un indéniable talent d'illustrateurGa naar voetnoot63. Bij de inventarisatie van de tekeningen uit het Museum Plantin-Moretus door Frank van den Wijngaert bleek het echter om zeventien ontwerpen, waaronder zestien van 1704 en het titelvignet van 1705, voor de twintig illustraties voor het Breviarium te gaanGa naar voetnoot64. Van het titelvignet werd maar één ontwerp bewaard, | |||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||
daar het voor elk van de vier delen nagenoeg identiek was. Voor deze illustratie op de titelpagina werden wel twee koperplaten, die slechts licht van elkaar verschillen, aangemaakt. Een ander, niet gesigneerd ontwerp voor een vignet werd wellicht terecht door Frank van den Wijngaert aan Joannes Claudius de Cock toegeschrevenGa naar voetnoot65. Het is echter niet duidelijk of het om een ontwerp gaat voor het hier besproken Breviarium. Het is wel merkwaardig dat deze reeks na 1913 - met uitzondering van Cynthia Lawrence die de Hemelvaart van Maria vergelijkt met een sculpturaal werk van De CockGa naar voetnoot66 - alleen in de artikels van Van den Wijngaert wordt vermeld. | |||||||||||||||||||||
3.2.3. Reeks uit de verzameling van Pieter Hasselaer (1728)De informatie over deze reeks is eerder beperkt en dus zijn we genoodzaakt om ons voorlopig te baseren op bibliografische gegevens. In 1797 werd de verzameling van Pieter Hasselaer (of Hasselaar) openbaar verkocht te Amsterdam. Op pagina 38, onder kunstboek nr. 3, stonden verschillende tekeningen van De Cock, gesigneerd Jo(h)annes Claudius de Cock Ao 1728, vermeld. Over de samenstelling van dit geheel bestaat echter enige onduidelijkheid - controle van de veilingcatalogus zou allicht opheldering brengen. Kramm vermeldt de afbeelding van de vier evangelisten, elf stuks zeer fraaije ordonnanties op het lijden Christi, waarvan hij er zes opsomt, en waaronder zich ook drie geestelijke zinrijke tytels bevondenGa naar voetnoot67; terwijl E. de Busscher een bundel van zestien tekeningen opgeeft, met name de vier evangelisten, episodes uit het leven van Christus (waarvan hij er eveneens zes opsomt) en vier frontispicesGa naar voetnoot68. We sommen hier voor alle duidelijkheid de zes voor- | |||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||
stellingen van het lijden van Christus even op: 1. de voetwassing van de leerlingen; 2. het laatste avondmaal; 3. het uitreiken van de drinkbeker; 4. Judas ontfangt het geld voor de verraderlijke kus aan zijn meester; 5. Christus krijgt een vuistslag van de krijgsknecht; 6. de Heiland voor Caïphas, de hogepriester. Ook over de aangewende techniek zijn de auteurs het schijnbaar niet eens: zijnde alle zeer meesterlijk en kragtig en tevens uitvoerig met sapverwen geteekentGa naar voetnoot69 en un Recueil de seize dessins, traités à l'encre des Indes et à l'aquarelleGa naar voetnoot70. | |||||||||||||||||||||
BesluitUit bovenstaande gegevens blijkt duidelijk dat Joannes Claudius de Cock (1667-1735) een veelzijdig kunstenaar was. Naast beeldhouwer - waarvoor hij in navolging van zijn vader in het atelier van de Verbrugghens was opgeleid - was hij ook dichter, tekenaar en graveur. Daarbij informeerde hij zich op een degelijke manier: hetzij door de aankoop van vakliteratuur, hetzij door contacten met geleerden. De tekeningen die hij in 1704-1705 voor het Breviarium Romanum leverde, vormen een bijzonder goed gedocumenteerd voorbeeld van zijn werkzaamheden als ontwerper van boekillustraties. Uit de teruggevonden voorbeelden kunnen we ook afleiden dat hij met verschillende Antwerpse drukkers samenwerkte, met name Balthasar IV Moretus (1704-1707), Petrus Jouret (1706), J.P. Robyns (1708), Joannes Borckx (1719) en Jean François Lucas (1722), en dat daarvoor voornamelijk een beroep gedaan werd op J.A. de Poorer (1704-1707), H.F. Diamaer (1706, 1708, ca. 1719, 1722), J.B. Jongelinck (1732) en P.B. Bouttats (o.a. 1741). Daarnaast werkte hij voor zover ons bekend ook één maal voor een Brugs drukker, Andreas Wydts (1726), die de illustraties door Norbertus Heylbrouck de Oude liet graveren. | |||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||
BijlagenIBetaling van 10 juni 1700 aan Joannes Claudius de Cock voor het maken van het borstbeeld van Balthasar III Moretus (1646-1696) samen met het terracotta ontwerp en het repareren en schilderen van zeven andere portretten in het Plantijns huis. Ook de kosten van de vergulder en de metser waren hierin inbegrepen. (in margine:) =dito= [= 10 junij 1700] ARCHIEF MUSEUM PLANTIN-MORETUS ANTWERPEN, nr. 807, Uitgaven familie 1700-1706, p. 2, 10 juni 1700. | |||||||||||||||||||||
IIBetaling van 25 april 1706 aan Joannes Claudius de Cock voor het repareren en schilderen van de gebeeldhouwde portretten en een Onze-Lieve-Vrouwebeeld in het Plantijnse huis. (in margine:) 25 april [1706] ARCHIEF MUSEUM PLANTIN-MORETUS ANTWERPEN, nr. 807, Uitgaven familie 1700-1706, p. 55, 25 april 1706. | |||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||
III a-cRekeningen van Jan Antoni de Pooter voor de illustraties, naar het ontwerp van Joannes Claudius de Cock, voor het Breviarium Romanum van 1707 uitgegeven door de weduwe van Balthasar MoretusGa naar voetnoot71. | |||||||||||||||||||||
III aMevrau de wedewe van wyllen men heer Balthsaert Moretus in Antwerpen debiedt aan Jan Antoni de Pootere over het verdiepen en nieuve snijde van de volghende lopende plaeten 't zendert den 28 desember 1704 tot den 19 desember 1705.
Ik kennen hier van voldaen te syn den ainhaut deser den 3O desember 1705 (getekend:) Jan Antoni de Pootere.
ARCHIEF MUSEUM PLANTIN-MORETUS ANTWERPEN, nr. 124, Graveurs II. 1555-1825, nr. 393, 30 december 1705. | |||||||||||||||||||||
III bMevrau de wedewe van wyllen men heer Balthsart Moretus in Antwerpen debiet aen Jan Antoni de Pootere over het verdiepen en nief snyden van de naervolghende plaeten 't zenderden 28 desember 1705 tot den 28 desember 1706.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||
Ick onderscreven kennen hier van voldaen te syn (getekend:) Jan Antoni de Pootere den 30 apr. 1707.
ARCHIEF MUSEUM PLANTIN-MORETUS ANTWERPEN, nr. 124, Graveurs II. 1555-1825, nr. 399, 30 april 1707. | |||||||||||||||||||||
III cMavrau de wedewe van wyllen men heer Balthsart Moretus in Antwerpen debiet aen Jan Antoni de Pootere over het nief snyden van de naervolghende plaeren t zender den leste rekenin.
Ick onderscreven bekennen hiervan voldaen te syn (getekend:) Jan Antoni de Pooter 13 mey 1707.
ARCHIEF MUSEUM PLANTIN-MORETUS ANTWERPEN, nr. 124, Graveurs II. 1555-1825, nr. 405, 13 mei 1707.
Stationsstraat 103 bl B-9120 BEVEREN | |||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||
Afbeeldingen
| |||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||
1a
| |||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||
1b
| |||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||
2
5
| |||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||
3
| |||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||
4
| |||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||
6
| |||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||
7
| |||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||
8
| |||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||
9
| |||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||
10
|
|