De Gulden Passer. Jaargang 69
(1991)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 181]
| |||||||||||||||
Archivering rond de eeuwwisseling: de vroegste inventarisatie van het Plantijns archief (1876-1926)Ga naar voetnoot1
| |||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||
komt nog het best tot uiting bij de inventarisatie van de boekhoudkundige registers die ongeacht hun aard en de in het verleden aangebrachte lettercodes (zo typisch voor het onderlinge boekhoudkundig verwijssysteemGa naar voetnoot4) in veel gevallen over de hele inventaris verspreid zijn. Behalve de ordening is ook de beschrijving in haar samenstellende delen onregelmatig en onvolledig te noemen.Ga naar voetnoot5 De nadere toegangen (indices) gaan slechts uit van deze gebrekkige inventaris en zijn trouwens pas in een later stadium tot stand gekomen. Volledige herinventarisatie is dus zowat een absolute noodzaak geworden om echt wijs te geraken uit dit bijzonder waardevol archief (ca. 113 strekkende meter).Ga naar voetnoot6 In dit kader is het niet onbelangrijk om te peilen naar de omstandigheden en motieven die de toenmalige onderzoekers ertoe aangezet hebben om de vroegste inventarisatie van het Plantijns Archief in bovengenoemde banen te leiden. De historiek van het archief beperkt zich hier evenwel tot een onderzoek naar de grote lijnen van het inventarisatieproces en de archiveringsbehoeften die er de grondslag van vormden. Niet zozeer de gedetailleerde toetsing van dit werk aan de huidige archiveringstechnieken dan wel de feitelijke voortgang van het inventarisatiewerk zelf in de context van die tijd is hier aan de orde. Wie alleen nog maar de merktekens op de archiefstukken nagaat, en vergelijkt met de inventarisnummers, komt vrij vlug tot de conclusie dat de auteur, J. Denucé, zelf eigenlijk niet verantwoordelijk was voor de initiële ordeningsopvatting en de | |||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||
basisbeschrijving van het Plantijns Archief.Ga naar voetnoot7 Deze verrassende vaststelling ligt ten gronde aan ons onderzoek naar het eigenlijke inventarisatiewerk, waarbij we bovenal een beroep hebben gedaan op de bronnen uit het zogenaamde Modern Archief van het Museum Plantin-Moretus, het archief dat de neerslag vormt van de werking van het Museum zelf.Ga naar voetnoot8 We hebben ons inzonderheid laten leiden door de Klad briefwisseling en jaarverslagen van de conservators uit de beginjaren van het Museum tot op het ogenblik van verschijnen van de inventaris (1876-1926). Ook de literatuur uit die jaren, verricht op basis van oorspronkelijk archiefmateriaal, hebben we geconfronteerd met de inventaris zelf alsook met de resultaten van ons eigen archiefonderzoek in het Plantijns en het Modern Archief. | |||||||||||||||
1. Het Plantijns archief van privaat tot publiek goed (1874-1876)Het Plantijns Archief werd op 20 april 1876, naar aanleiding van de toenmalige verkoop van het Plantijnse Huis door Jonker Edward Moretus, aan de Stad Antwerpen overgedragen.Ga naar voetnoot9 In de notariële akte, verleden voor notaris C.A.L. Sevestre te Antwerpen, krijgen we een vrij gedetailleerd overzicht van de hele inboedel. Naast allerlei kunstschatten en gebruiksmateriaal wordt eveneens gewag gemaakt van de bibliotheek en het archief. Wat dit laatste betreft, is onder meer sprake van: papiers concernant l'administration de l'imprimerie, un coffre renfermant les | |||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||
licences pour imprimer... en trois armoires archives, papiers précieux et autographes...Ga naar voetnoot10 De idee dat de archiefstukken over het hele huis verspreid lagen, wordt bevestigd door eersterangsgetuigen, die het voorrecht hadden om in die periode de archiefstukken te mogen analyseren, lang voordat van enig geregeld archiefbezoek sprake was. Vlak voor de opening van het Museum publiceerde Léon Degeorge in 1877 een Franstalig werk over het huis in kwestie. Het boek kende verschillende herdrukken en de auteur herinnerde zijn lezers er graag aan hoe uitzonderlijk het was dat hij inzage had gekregen in de archiefbescheiden, in toutes ces pièces, éparpillées dans la Maison (dans la chambre de Juste Lipse, dans la chambre des correcteurs, dans l'ancien pressoir, dans la bibliothèque).Ga naar voetnoot11 Hij voegde er evenwel aan toe: C'est dans cette petite chambre (de zogenaamde archiefkamer) qu'ont été placées maintenant les archives.Ga naar voetnoot12 Het bijeenbrengen van al deze archiefbescheiden, die verspreid lagen over het ganse huis, was het werk van Max Rooses, die op 8 juli 1876 benoemd was geworden tot eerste conservator van het nieuwe Museum.Ga naar voetnoot13 Nog voor zijn aanstelling had Rooses, dankzij zijn relaties met de Gentse bibliothecaris Ferdinand Van der Haeghen, reeds kennis kunnen maken met het archief. In de Nieuwe Rotterdamsche Courant gaf hij in 1874 een summier overzicht van het archief.Ga naar voetnoot14 In 1876 werd zijn verhandeling Plantijn en de Plantijnsche drukkerij bekroond door de Academie van België. Het was naar eigen zeggen niet meer dan een status quaestionis van het werk tot dan toe gepubliceerd terzake, en hij besloot met de woorden: Wat zal er uit de dicht gesloten kasten, uit de ontzaglijke stapels van brieven niet al te voorschijn komen... een | |||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||
jarenlangen arbeid van onderzoek en schifting en vergelijking.Ga naar voetnoot15 Het ledigen alleen al van kasten en koffers, het en der over het huis verspreid, was volgens L. Degeorge un travail volumineux.Ga naar voetnoot16 Deze situatie wordt bevestigd door een 19de-eeuws handschrift getiteld Inventaire des Papiers et autres objets rangés dans les cinq armoires de chêne placées dans la salle dite ‘des caractères’ et dans l'armoire placée dans la petite bibliothèque.Ga naar voetnoot17 Daarin worden een aantal stukken opgesomd uit diverse kasten. J. Denucé schrijft het manuscript niet toe aan het werk van zijn voorgangers, M. Rooses en zijn medewerker G. Gilbert. Hierdoor stelt zich meteen het probleem, in hoeverre het archief nog voor de verwerving door de Stad Antwerpen door anderen gemanipuleerd werd.Ga naar voetnoot18 Uit afschriften van de bewaarde briefwisseling van jonker Edward Moretus met zijn schoonzoon Baron de Renette, blijkt duidelijk dat de overdracht van het archief de familie had geïnspireerd tot een laatste ingreep. Edward Moretus schreef dienaangaande: Je ne puis que remercier mon Cher Beau fils Ferdinand de Rennette, des peines qu'il s'est données, afin de débrouiller un peu et de classer les papiers qui se trouvent dans la maison... au moins de leur | |||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||
donner un commencement de classement.Ga naar voetnoot19 Deze brief vormde het antwoord op een schrijven van Baron de Renette van 1 mei 1874 waarin hij het plan had uiteengezet om bepaalde archiefstukken blijvend te bewaren in handen van de familie: En classant dans la limite de mes connaissances, les papiers de votre maison Plantinienne, l'idée m'est venue de réunir quelques autographes de vos ancêtres... une collection à peu près complète des signatures de vos ascendants fraternels depuis Plantin... d'un grand nombre de collateraux.Ga naar voetnoot20 Eerder dan een volledige inventarisatie te beogen, heeft Baron de Renette bij het bepotelen van het archief in hoofdzaak de selectie van een aantal autografen voor ogen gestaan, als un témoignage de l'affection ten aanzien van zijn schoonvader en als un souvenir matériel de ce qui fut si longtemps la propriété de... famille et en sera toujours l'honneur et la gloire.Ga naar voetnoot21 Enkel de brieven die door de Baron geselecteerd werden, kregen een speciale behandeling: ces papiers sont conservés dans des fardes marquées des lettres majuscules A.B.C. Ces grandes divisions sont subdivisées au moyen de minuscules a, b, c, etc. et chacune de ces subdivi- | |||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||
sions est subdivisée à son tour au moyen de chiffres.Ga naar voetnoot22 De zorg waarmee Baron de Renette dit geheel heeft verzameld en genummerd, laat vermoeden dat zijn classement voor de rest niet bijzonder veel voorstelde.Ga naar voetnoot23 In elk geval is er geen sprake van andere codes op de overige archiefbescheiden, die trouwens in de vroegste monografieën over Plantijn en de zijnen - zo er al sprake is van archiefverwijzingen - steeds tekstueel omschreven worden zonder de minste referentie aan nummers of codes. Het laat zich aanzien dat ook de meesters van de Officina Plantiniana in een verder verleden zich vergenoegd hebben met de korte titels en aantekeningen op de bescheiden zelf, zonder zich om een algemeen gecodeerd kader te bekommeren. In het Plantijns Archief zijn alleszins enkele stukken bewaard, waarin bepaalde bescheiden door de toenmalige bedrijfsleiders om één of andere reden - zonder nadere codering - worden opgesomd.Ga naar voetnoot24 | |||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||
2. In het spoor van Max Rooses, eerste conservator van het museum Plantin-Moretus (1876-1914)Ga naar voetnoot25Na zijn benoeming in de zomer van 1876 toog M. Rooses ogenblikkelijk aan het werk. Op 13 oktober 1877 stelde hij onder meer vast dat er zo snel mogelijk een volledige catalogus moest opgemaakt worden van wat de archieven inhielden. Voor de archieven dacht hij drie jaar ‘catalogeerwerk’ nodig te hebben, tenminste als hij zich hieraan de hele dag zou kunnen wijden.Ga naar voetnoot26 Wel werd de benoeming van een hulp bibliothecaris-archivaris in het vooruitzicht gesteld om behulpzaam te zijn in het opmaken der catalogussen van... archieven.Ga naar voetnoot27 Reeds uit zijn jaarverslag van 1877 blijkt hoe de archivalische werkzaamheden flink opschoten: Van de losse stukken uit ons archief werden de papieren en brieven gaande van 1555 tot 1655 voor orde van datum en letter gerangschikt en in een veertigtal banden saamgebonden. Een twintigtal registers die in slechten staat waren werden ook herbonden. Ons archief is nu geheel gerangschikt en de catalogus op losse bulletijns is gemaakt over de II eerste deelen bevattende o.a. de volledige briefwisseling van Plantijn....Ga naar voetnoot28 Belangrijk is dus dat tal van losse stukken, voornamelijk brieven, afkomstig uit diverse kasten en koffers, werden ingebonden in registers, telkens op naam en chronologisch. Hoe de situatie voordien was, wordt ons duidelijk gemaakt door L. Degeorge bij zijn opsomming van het archief: Et encore les livres de correspondances, sortes de brouillons que nous avons remplacés par nos ‘copie de lettres’... ce sont les correspondances sorties de la maison. | |||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||
Dans des fardes sont classées les correspondances reçues.Ga naar voetnoot29. Als we nu de eigenlijke archiefstukken van naderbij beschouwen, is het duidelijk dat de titulatuur en archiefnummering door M. Rooses en zijn medewerker zijn aangebracht op de nieuw ingebonden en vernieuwde registers. Op de vraag in hoeverre door de nieuwe chronologische volgorde op naam werd afgeweken van de bestaande orde in het huis, worden we iets wijzer dank zij de inhoud van het aangehaalde 19de-eeuws manuscript met inventaris. De kasten waarin de losse stukken opgeborgen zaten, waren met letters langs de binnenzijde van de deuren genummerd, terwijl elk van de vakken van de kast eveneens een hoofdletter tot kenteken had. De stukken zelf waren doorgaans niet gemarkeerd en zeker niet in systematisch opzicht gecodeerd. Hoewel lang niet alle stukken per naam in de vakken ondergebracht waren, bestond daartoe wel een zekere tendens, zoals het geval was met Casier A van Armoire A, gewijd aan Juste Lipse.Ga naar voetnoot30 Het gebrek aan een zeker respect voor de oorspronkelijke ordening van met name de ingekomen stukken heeft er inderdaad toe geleid dat van de enigszins bestaande orde bij momenten weinig is overgebleven. In zoverre Baron de Renette al niet de stukken naar eigen goeddunken had door elkaar geschoven in functie van de selectie van een aantal autografen, hebben M. Rooses en G. Gilbert het zonder meer beter geoordeeld om, met de editie van de Plantijnse briefwisseling in gedachten, een vast systeem op te leggen aan de ingekomen correspondentie, een rangschikking op naam van de afzenders en in chronologische volgorde. Zoals in bovengenoemd citaat aangegeven, hebben ze daarbij een eigenaardige cesuur gehandhaafd, die gesitueerd is rond het midden van de 17de eeuw, waardoor feitelijk twee series van ingekomen brieven ontstaan zijn.Ga naar voetnoot31 Ook in de tweede serie | |||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||
komen evenwel brieven uit de vroegere periode voor.Ga naar voetnoot32 Het komt ons echter voor dat met name de briefwisseling van Christoffel Plantijn zelf door deze werkwijze volledig werd afgezonderd en aldus beschikbaar gesteld door een prestigieuze uitgave. Met dat doel voor ogen verzamelde Rooses trouwens ook afschriften van archiefstukken betreffende Plantijn, die elders in binnen- en buitenland waren opgedoken.Ga naar voetnoot33 Anderzijds waren heel wat binnengekomen brieven waarschijnlijk ook voorheen, toen ze nog in de kasten en koffers lagen, ondergebracht in fardes op naam. In dat opzicht was deze herordening, vanuit objectief administratief oogpunt bekeken, alleszins beter dan een algemeen systeem volgens onderwerp of op datum. Zoals dat zeer duidelijk het geval was met de briefwisseling van Christoffel Plantijn zelf, zijn er tenslotte ook tal van brieven (ingekomen en uitgaande in concept- of minuutvorm) in dossiers blijven steken.Ga naar voetnoot34 Het blijft in dat opzicht de vraag in hoeverre Rooses en Gilbert daaruit losse stukken gepuurd hebben om ze in hun eigen, nieuwe banden van ingekomen brieven te laten inbinden. Het was in het ancien régime niet ongewoon dat verschillende ordeningssystemen naast elkaar bestonden. Door het inventarisatiewerk van de eerste conservators zijn evenwel heel wat sporen uitgewist, die ons nader hadden kunnen inlichten over hoe, wanneer en mogelijk waarom men een bepaald systeem aanhield. Bijzonder opvallend is bij voorbeeld dat de brieven van de observanten onder inventarisnummer 627 gerangschikt zijn geworden per stad, en dit voor de gehele periode 1613-1840. Gezien de algmene methode van M. Rooses en zijn bijzondere aandacht voor de Plantijnse briefwisseling lijkt dit een gelukkig overblijfsel te zijn geweest, dat wijst in de richting van een afwijkende ordeningswijze van voorheen.Ga naar voetnoot35 Anderzijds mag men stellen dat de registratie van de correspondentie ten tijde van de eerste Moretussen niet bepaald complex was. Op een smalle strook ach- | |||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||
teraan de ingekomen brief aan de adresseringszijde plaatsten Jan II († 1618) en Balthasar I († 1641) Moretus vaak enkel een datum, soms ook een naam en functie. Meestal lijkt het aangegeven tijdstip de datum van ontvangst en/of beantwoording te betreffen. De concepten en minuten van uitgaande brieven werden doorgaans, zoals gezegd, in een register of in katernen ingeschreven, die in het laatste geval achteraf in banden werden ingebonden.Ga naar voetnoot36 Op het eerste gezicht gaat het om concepten of minuten, die blijkbaar op die geëigende plaats opgemaakt werden om nadien als expeditie verzonden te worden; in andere gevallen lijken ze dan weer eerder achteraf gecopieerd te zijn van de expeditie zelf.Ga naar voetnoot37 De praktijk leert ons dat in de periode 1610-1618 de beide bedrijfsleiders, Jan II en Balthasar I Moretus, elk hun eigen uitgaande briefwisseling bijhielden in een daartoe bestemde katern of register. Daaruit blijkt bovendien dat zij min of meer hun eigen werkterrein hadden. Balthasar schreef nagenoeg steeds in het Latijn en liet zich schijnbaar vooral in met de intellectueel-technische kant van het drukken en uitgeven. Jan van zijn kant schreef regelmatig in verschillende talen en onderhield klaarblijkelijk vooral contacten met commerciële vertegenwoordigers in binnen- en buitenland.Ga naar voetnoot38 Na de dood van zijn broer Jan in 1618 nam Balthasar de correspondentie in haar geheel op zich.Ga naar voetnoot39 Specifieke registers of katernen voor specifieke onderwerpen werden niet aangelegd. Men werkte chronologisch het eigen | |||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||
geheel af. Wel is het mogelijk dat in sommige door ons nog niet onderzochte inventarisnummers concepten of minuten voorkomen, die samen met andere stukken in administratieve zin tot een dossier zijn vergroeid.Ga naar voetnoot40 Tenslotte dient nog vermeld dat, net zoals in de boekhoudkundige registers, soms alfabetische indices of klappers op naam van de geadresseerden werden opgebouwd. Die zijn evenwel niet volledig en verre van eenduidig samengesteld.Ga naar voetnoot41 De geadresseerden staan alfabetisch ingeschreven op basis van hun voornaam; soms echter wordt een functie of thema afzonderlijk opgenomen, dan wel aan de naam toegevoegd; in andere gevallen gaat het niet om de geadresseerde, maar om de schrijvers zelf (Moretorum responsio ad Patres Hieronymianos, onder M). Foute en ontbrekende bladverwijzingen, opgenomen na vermelding van de naam, komen tenslotte eveneens voor.Ga naar voetnoot42 Het grootse inventarisatiewerk van M. Rooses vlotte langzaam maar zeker in de beginjaren van zijn conservatorschap.Ga naar voetnoot43 In 1881 was een belangrijk deel van het oude bedrijfsarchief geïnventariseerd.Ga naar voetnoot44 De wijze waarop dit werk tot stand kwam, kunnen we meer in detail afleiden uit interessant vergelijkingsmateriaal van voorheen. De grondslag hiertoe wordt gevormd door de inventarisatie van de kasboeken vanwege Balthasar II Moretus († 1674), de zoon van Jan II Moretus, die op 8 juli 1641 zijn gelijknamige oom opvolgde aan het hoofd van het bedrijf. Naar aanleiding | |||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||
daarvan maakte hij voor zichzelf duidelijk welke kasboeken nog ter beschikking stonden:
Casboecken ghehouden inde Druckrije. Ghehouden door Joannes Moretus mijn Grootvader.
Gaan we in de huidige inventaris, waarvan de nummering zoals gezegd teruggaat tot M. Rooses' tijd, na waar deze stukken zich bevinden, dan komen we tot enkele interessante bevindingen. De eerste Kasboecken, waarvan sprake, blijken katernen te zijn, die achteraf pas werden ingebonden en zodoende één nummer vormen (nr. 14, 1576-1589). Het kasboek uit de periode 1590-1604 was ten tijde van Balthasar II onbeschikbaar; hij kon het althans naar eigen zeggen niet terugvinden. De latere registers blijken overeen te komen met de huidige inventarisnummers 158-164.Ga naar voetnoot46 Dat vele bestaande katernen pas in een later stadium ingebonden of heringebonden werden, mag geen verbazing | |||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||
wekken. In zijn magistrale uitgave van de Correspondance de Plantin gaat M. Rooses zelf op dit gegeven in: Plantin écrivait ses minutes dans des cahiers de papier in-folio non reliés; une partie peu considérable fut écrite sur des feuilles volantes.Ga naar voetnoot47 Later, in 1918, naar aanleiding van de uitgave van delen VIII en IX van de Plantijnse briefwisseling, zou J. Denucé hieraan als volgt refereren: Plantin, comme beaucoup de ses contemporains érudits, soignait sa correspondance. Les minutes de ses lettres se trouvaient réunies dans de minces cahiers, de format différent, reliés ensemble il y a environ cinquante ans.Ga naar voetnoot48 Niet alleen de brieven, maar ook tal van bijlagen bij de boekhouding kregen een gelijkaardige behandeling als de correspondentie; ze waren immers op vergelijkbare wijze her en der in het archief ondergebracht geworden. Waren in 1880 reeds 75 registers verzameld en geïnventariseerd, in 1881 was dat aantal nauwelijks opgelopen tot les LXXX premiers registres.Ga naar voetnoot49 In 1882, nadat hij zich eerst had ingelaten met de Plantijnse briefwisseling in de meer eigenlijke zin, werd een begin gemaakt met de schikking der brieven ontvangen van 1655 tot 1876, alsook van de rekeningen over dit zelfde tijdperk.Ga naar voetnoot50 M. Rooses sprak de hoop uit dat dit zeer omvangrijke werk in de loop van 1883 voltooid zou worden. Begin 1884 kon de conservator bevestigen dat de arbeid bijna voltooid was. Het ging volgens hem om bijna 50.000 stukken uit de gezegde periode, die men bezig was te pagineren (in potlood zoals blijkt uit de archiefstukken). Daarna zou alles ingebonden worden, naar Rooses' schatting in totaal ongeveer 200 registers.Ga naar voetnoot51 De eerste twintig delen werden ingebonden op proef door de heer Mossly a rato van 7 fr het stuk. De totaalkost werd derhalve geschat op nagenoeg 1.500 | |||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||
fr. en behoefde een buitengewoon krediet van 1.000 fr.Ga naar voetnoot52 De brieven uit de periode 1655-1865 besloegen, na het inbinden in 1884, uiteindelijk 123 banden in - 4o en 8 banden in folio. De rekeningen waren in februari 1885 gerangschikt en klaargemaakt om naar de boekbinder gebracht te worden.Ga naar voetnoot53 M. Rooses stelde hieromtrent: Met de voltooiing van dezen arbeid zijn al de papieren van ons Museum geschift en geordend.Ga naar voetnoot54 Op 28 januari 1886 kon de conservator in zijn jaarverslag van 1885 melden dat de laatste geklasseerde brieven en rekeningen in 43 perkamentbanden ingebonden waren.Ga naar voetnoot55 Waren de ordening en nummering van een groot deel van het Plantijns Archief vrijwel een feitGa naar voetnoot56, dan waren de beschrijvingen van dit archiefgedeelte verre van vervolledigd. De inventaris liet bijgevolg op zich wachten en M. Rooses vond niet meer de nodige tijd om zich hiermee in te laten. Het voltooien van dit werk zou voor zijn opvolger, J. Denucé, weggelegd zijn. Op 20 oktober 1910 schreef M. Rooses een erg lovende aanbevelingsbrief aan het Antwerpse College van Burgemeester en Schepenen om Denucé te betrekken in de werkzaamheden op het Museum Plantin-Moretus.Ga naar voetnoot57 Rooses zag de nieuwkomer ten volle in staat | |||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||
om zich onder meer bezig te houden met een deel der oude handschriften, en een deel van het huisarchief te catalogeren.Ga naar voetnoot58 Zo zou het ook geschieden. | |||||||||||||||
3. Het opstellen van de inventaris door J. Denucé (1910-1926)Reeds in april 1914 had M. Rooses de wens uitgedrukt zijn werk als concervator te beëindigen.Ga naar voetnoot59 Op 1 juli 1914 gaf hij zijn ontslag. Twee weken later overleed hij na een korte ziekte.Ga naar voetnoot60 Op 1 augustus volgde J. Denucé hem op als conservator.Ga naar voetnoot61 Na de eerste Wereldoorlog verhuisde J. Denucé naar het Antwerps Stadsarchief. Intussen waren de beschrijvingen voor een groot deel afgewerkt, blijkens het conflict dat zich in 1919 afspeelde tussen Denucé en A.J.J. Delen, die in afwachting van de benoeming van Maurits Sabbe het conservatorschap waarnam.Ga naar voetnoot62 In een brief aan het College van Burgemeester en Schepenen dd. 9 januari 1919 schreef hij: De catalogus der hss. door den hr. Denucé opgesteld, en de beschrijvende catalogus van het Pl. archief werden door den gewezen conservator meegenomen. Ik meen echter te weten dat hij van plan is daarvan vooreerst een afschrift voor zichzelf te nemen... Daar de hr. Denucé weigert mij te antwoorden zoo zie ik me genoodzaakt U nu deze feiten bekend te maken.Ga naar voetnoot63 Op 25 februari zag Delen zich verplicht het College opnieuw te contacteren want de lijst die Denucé hem intussen had laten geworden, getiteld Catalogus van het Pl. | |||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||
Archief, was volgens eerstgenoemde geenszins een afschrift van de Beschrijvenden catalogus, die Denucé op kaarten had opgesteld en bij zijn vertrek had meegenomen naar het Stadsarchief. Deze catalogus vermeldde van ieder register den korten inhoud, het aantal blz. enz. terwijl de lijst mij door den hr. D. gezonden daarvan alleen de titels en de nrs. opgeeft, en zoodoende van weinig of geen waarde is.Ga naar voetnoot64 Het is die uitgebreide beschrijving, die de eigenlijke basis vormde voor de inventaris die uiteindelijk in 1926 het levenslicht zag.Ga naar voetnoot65 In de inventaris splitste J. Denucé het Plantijns Archief louter willekeurig op in twee delen, het Typografisch en het Economisch Archief. Principieel omvatte de zogezegde typografische rubriek alle archiefbescheiden met betrekking tot de Officina Plantiniana. Denucé moest echter zelf toegeven in zijn inleiding op de inventaris dat hieronder (nrs. 1-1244) ook tal van registers van niet-typographischen aard voorkwamen. De tweede rubriek omvatte alle handelsboeken en de stukken die niet in verband staan met de drukkerij. Ze waren afkomstig van de Moretussen en hun aanverwante families. Aanvankelijk lagen ze buiten de archiefkamer verspreid over het ganse huis: vooral op zolders, in de correcteurskamer, in het winkeltje; zij dienden hier eigenlijk om de meubelen en schabben te garnieren.Ga naar voetnoot66 Dit strookte ongetwijfeld met de waarheid, maar zoals wij reeds hebben aangetoond, lagen er eveneens heel wat (losse) stukken (brieven, rekeningen, privileges et cetera) met betrekking tot de werking van de Officina Plantiniana over het hele huis verspreid. De tweedeling van de inventaris op het Plantijns Archief lijkt iets heel anders te suggereren, gezien hetgeen we reeds weten. Namelijk dat J. Denucé zich juist in het bijzonder nog heeft moeten bezighouden met de inventarisatie van de zogenaamde archiefstukken van de Moretussen en aanverwanten. Vandaar dat Rooses in zijn aanbevelingsbrief nog sprak van catalogeren. De opvallende lacunes bij de inventarisatie van de stukken, onderge- | |||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||
bracht in de tweede rubriek, laten zich bijgevolg makkelijk verklaren. Reeds na de Eerste Wereldoorlog had J. Denucé de overstap naar het Stadsarchief gemaakt. Terugblikkend op de oorlogsjaren stelde Denucé trouwens niet zozeer het inventarisatiewerk voorop, maar wel de uitgave van de Plantijnse briefwisseling.Ga naar voetnoot67 Hij preciseerde het als volgt: ‘... l'énorme tâche. Nous l'avons achevée de notre mieux, dans la solitude qu'avait créée pour nous la grande guerre à Anvers. Nous n'oublierons pas vite les sombres journées, passées à déchiffrer, du matin au soir, ces lettres vénérables. In 1921 kwam Denucé's laatste deel van de Correspondance de Plantin van de pers.Ga naar voetnoot68 Het lijkt er sterk op dat hij zich na zijn vertrek uit het Museum Plantin-Moretus niet al te veel inspanningen meer heeft getroost om de stukken, die nog niet zorgvuldig door M. Rooses waren behandeld, verder te analyseren. Zo kon het gebeuren dat L. Voet tijdens latere controles tot zijn verbijstering moest vaststellen dat meerdere pakken ongeopend waren en dat zelfs een hele koffer vol bescheiden zonder meer onder één nummer (nr. 1438) geplaatst was.Ga naar voetnoot69 | |||||||||||||||
BesluitDe inventarisatie van het Plantijns Archief rond de eeuwwisseling stond zeker niet in het teken van de archieftechnische vernieuwingen die zich toentertijd sterker en sterker begonnen te manifesteren.Ga naar voetnoot70 Het inventarisatieproces volgde niet echt een vooropgezet ordeningsplan of een herkenbaar concept, maar werd veeleer door bepaalde ondergeschikte belangen en toevallige omstandigheden gestuurd. Bij het inventariseren stond niet zozeer het eigen karakter van het administratief groeiproces voor- | |||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||
op, dan wel een historische belangstelling die zich uitermate concentreerde rond de persoon en het werk van de beroemde drukker, uitgever en boekhandelaar Christoffel Plantijn. Vanuit die optiek werd het archief uiteindelijk gerubriceerd en bracht men chronologische cesuren aan. Naargelang hun onderzoeksbelang ging men de stukken eerder, later of helemaal niet inventariseren, ging men meer of minder gedetailleerd beschrijven. Het bestaan van een ruwe inventaris zelf was noodzakelijk, maar de uitwerking ervan vormde geen doel op zich. Hoewel de basis hiervoor reeds gelegd was in het midden van de jaren 1880, liet de publikatie van de inventaris nog tientallen jaren op zich wachten. Prestigieuze publikaties over Christoffel Plantijn zagen intussen het daglicht. Met de bestaande inventaris konden de ingewijden zich duidelijk voldoende behelpen voor dit belangrijk geachte Plantijnonderzoek en schijnbaar viel met de definitieve, volledige uitgave van de inventaris zelf in dit stadium veel minder eer te rapen. Als Antwerps stadsarchivaris niet meer in staat om nog verder in het Plantijns Archief te grasduinen, maakte J. Denucé onder druk van ‘geïnteresseeerde collega's’ uiteindelijk komaf met de publikatie ervan. Het corpus van deze inventaris zelf en de praktische ideeën die eraan ten grondslag lagen, werden niet kritisch herdacht en consequent herwerkt (wat Denucé in zijn inleiding trouwens zelf beaamde). De inventaris bleef daarentegen zichtbaar de sporen dragen van de feitelijke evolutie van het inventarisatieproces, zonder een zelfs voor die tijd aanvaardbare wetenschappelijke meerwaarde na te streven. Denucé zweeg dan ook zedig over het eigenlijke verloop van het werk en liet de inventaris enkel onder zijn naam verschijnen. Alleen al omwille van die reden kan men een totale en grondige herinventarisatie van het Plantijns Archief vandaag ten volle verantwoorden.
Aspirant NFWO Centrum voor Economische Studiën Katholieke Universiteit Leuven |
|