De Gulden Passer. Jaargang 66-67
(1988-1989)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 505]
| |
Plantijns drukken van de Testamenten der XII patriarchen (1561, 1564, 1566) in hun ‘boekhistorische’ context
| |
[pagina 506]
| |
Afb. 1 Druk uit 1561 (PP 712) - Brussel, Koninklijke Bibliotheek, Inc. A 1527/2 L.P.
| |
[pagina 507]
| |
werkt worden. Zo leze men telkens ‘totter vreesen Gods’ (niet ‘... Gode’), verbetere men onder nr. 713 ‘haerlieden Vader’ tot ‘haerlieder Vader’, en moet in het adres bij de nrs. 713 en 714 gelezen worden ‘int gulden Cruys’ (niet ‘...Cruze’). Aangezien de bewaarde exemplaren van deze Testamenten uiterst zeldzaam zijn (The Plantin Press vermeldt er resp. één, twee en twee), is het wellicht ook interessant te noteren dat wij van de eerste druk (1561) nog een exemplaar ontdekt hebben in de Württembergische Landesbibliothek te Stuttgart,Ga naar voetnoot3 en van de derde druk (1566) een exemplaar in de Niedersächsische Staats- und Universitätsbibliothek te Göttingen.Ga naar voetnoot4 Onze aandacht gaat echter vooral naar de voorgeschiedenis van deze drukken en met name naar de kwestie van het octrooi.Ga naar voetnoot5 De Testamenten van de XII patriarchen zijn een oudtestamentische pseudepigraaf. De oudste bewaarde vorm van het geschrift is een vroegchristelijke Griekse versie (wsch. 2de eeuw), al denkt men, voor bepaalde gedeelten althans, aan een oorspronkelijke joodse redactie.Ga naar voetnoot6 Het geschrift rapporteert de zogezegde ‘testamenten’ van de 12 zonen van Jacob, d.w.z. de toespraken die zij op hun sterfbed zouden gehouden hebben tot hun broeders en kinderen. Deels verhalend, deels ‘voorzeggend’ (vaticinia post eventus!), deels vermanend, sporen zij aan tot een vroom (christelijk) leven. Elke aartsvader staat model voor een te vermijden ondeugd of een te beoefenen deugd (Ruben: onkuisheid, Simeon: nijd, Nephtalim: goedheid, Jozef: zuiverheid enz.). De Griekse Testamenten werden in vele talen vertaald, eerst in het Armeens, later in het Slavisch, het Servisch enz. In West-Europa werden zij populair door de Latijnse vertaling (ca. 1240) van de geleerde Britse bis- | |
[pagina 508]
| |
Afb. 2 Druk uit 1564 (PP 713) - Antwerpen, Museum Plantin-Moretus, R 20.3
| |
[pagina 509]
| |
schop Robert Grosseteste. Deze Latijnse vertaling werd ca. 1520 voor het eerst gedruktGa naar voetnoot7 en kort daarna in vele Europese volkstalen vertaald. De oudste gedateerde Nederlandse druk is van 1541 (zonder adres, mogelijk Deventer, Albertus Pafraet)Ga naar voetnoot8, maar de titel zegt dat de vertaling in 1538 werd gemaakt. Van de vijf of zesGa naar voetnoot9 verschillende drukken die tot ca. 1550 verschenen, alle blijkbaar in de provincie Overijssel, biedt die van Peter Warnerssen (Campen, 1544)Ga naar voetnoot10 een ándere, stilistisch herschreven vertaling. In alle drukken vanaf 1551Ga naar voetnoot11 is, op één uitzondering na,Ga naar voetnoot12 deze tweede vertaling overgenomen, uiteraard met orthografische varianten en aanpassingen. In 1551 komen de Testamenten naar de Zuidelijke Nederlanden. In dat jaar vraagt en krijgt Joos Lambrecht, ‘lettersteker ende gesworen prenter der stede van gendt’,Ga naar voetnoot13 octrooi voor twee jaar, van de Geheime Raad des Keizers (d.d. 4 augustus 1551) en van de Raad van Brabant (d.d. 2 oktober 1551), voor het drukken en verspreiden van de Testamenten der XII patriarchen. Lambrecht maakt terdege gebruik van het hem verleende privilege: in 1551, 1552 en 1553 geeft hij drie verschillende drukken van de Testamenten | |
[pagina 510]
| |
Afb. 3 Druk uit 1566 (PP 714) - Antwerpen, Museum Plantin-Moretus, R 23.51
| |
[pagina 511]
| |
uit.Ga naar voetnoot14 Op de versozijde van het titelblad drukt hij telkens het hem verleende octrooi af. Aangezien dit voor het vervolg van ons betoog belangrijk is, transcriberen wij het hier ‘ad litteram’, in de spelling van de eerste druk (met oplossing van de afkortingen): Het es uut zonderlingher gratiën der Keyserlijcker Maiesteyt in zinen secréten Rade, ende van Brabant, gheconsenteerd Joos Lambrecht, te moghen prenten, ende vercoapen alomme daart hem belieft, de Testamenten der xij. patriarcken Jacobs kinderen. Verbiedende allen anderen prenters ende boucvercoapers, tvoorzeyde boucxkin na te prenten, of te vercopen binnen Brabant, den tijd ghedurende van ij. iaren naastcommende, op de verbuerte van xx. Carolus guldens, ende confiscatië van den boucxkins, tot profijt der voornomder Maiesteyt. Te Bruessel den vierden Augusti, ende onderteękend De la Torre. Ende den tweęsten Octobris xvc. LJ. ende onderteękend P. de Lens. Op te merken valt dat in de herdrukken van 1552 en 1553 (telkens opnieuw gezet) een reeks van 12 fraaie houtsneden voorkomt: ‘portretten’ ten voeten uit van elk der 12 aartsvaders, met hun attributen en symbolen, geplaatst op kop van ieder ‘testament’.Ga naar voetnoot15 Nog in 1553 wordt Lambrechts boekje nagedrukt door Jan Roelants te Antwerpen.Ga naar voetnoot16 Het colofon van deze oudste Antwerpse druk van de Testamenten verwijst laconiek naar het vermelde octrooi, in deze bewoordingen: Dit Boecxken is by consent vanden Houe toegelaten te moghen printen. Ghegeuen tot Brussel den vierden dach Augusti, Anno M.CCCCC. ende LJ. Onderteekent De la Torre. Het jaar daarop drukt Joos Destree in Ieper hetzelfde boekje,Ga naar voetnoot17 mét de | |
[pagina 512]
| |
houtsneden van Joos Lambrecht. Op de versozijde van het titelblad leest men een soort extract uit het octrooi voor Joos Lambrecht, zonder vermelding van diens naam en met enkele ‘aanpassingen’. Het luidt er als volgt: Het es wt zonderlingher gratiën der Keyserlijcker Maiesteyt in zynen secréten Rade, ende van Brabant, gheconsenteert ende gheaccordeert te moghen prenten ende vercopen, de Testamenten der twaelf Patriarcken Jacobs kinderen, alomme inne de landen van herrewaerts ouer zonder teghen de Keyserlijcke Maiesteyt te misdoene. Te Brussel den vierden Augusti, ende onderteekent De la Torre. Ende den tweesten Octobris xv.C.Li. ende onderteekent P. de Lens. Op te merken valt dat er geen termijn en geen boete meer vermeld worden en dat het verspreidingsgebied wordt uitgebreid, van Brabant tot alle ‘landen van herrewaarts over’, d.w.z. alle Nederlandse erflanden van de Bourgondische vorsten. Waarschijnlijk een ‘motu proprio’ van de Ieperse drukker! Wat de inhoud van het boekje betreft, is er één toevoeging t.o.v. alle (bekende) vroegere drukken: een ‘testament van Jacob’, van amper één bladzijde tekst, gedistilleerd uit het bijbelse boek Genesis, cap. 47-49. Het blijkt letterlijk te zijn vertaald uit het Speculum historiale (2, 124b) van Vincentius van Beauvais. In 1558 verschijnt te Antwerpen, bij de weduwe van Jacob van Liesveldt, nogmaals een herdruk van Lambrechts boekje, mét diens houtsneden.Ga naar voetnoot18 Deze maal wordt er evenwel een ‘Testament van Jacob’ in afgedrukt dat vier bladzijden tekst beslaat. Het blijkt nu het volledige hoofdstuk 49 van Genesis te zijn, in de ‘Leuvense vertaling’ van Nicolaas van Winghe.Ga naar voetnoot19 Het privilege, afgedrukt op de versozijde van het titelblad, herneemt nog maar eens de gegevens van het Lambrecht-octrooi, maar met een eigenaardige zetfout. Het zegt het volgende: Het is wt sonderlinghe gratien der Keyserlijcker Maiesteyt in sinen secreten Rade van Brabant gheconsenteert te moghen printen, de Testamenten der .xij. Patriarcken Jacobs kinderen, sonder daer aen eenichsins te misdoen. Ghegeuen tot Bruessel den vierden dach Augusti, ende onderteekent De la Torre. Ende den tweeden Octobris. Anno .M.CCCCC. ende .LJ. onderteekent P. de Lens. Deze formulering blijkt nauw verwant te zijn met (zo niet direct overgenomen van) het daareven vermelde ‘Destree-privilege’, maar de twee verschillende raden, de Geheime Raad des Keizers en de Raad van Brabant, zijn door de omissie van het voegwoordje ‘en(de)’ versmolten tot één onbestaande ‘secreten Rade van Brabant’. Voor ons betoog is dit niet onbelang- | |
[pagina 513]
| |
rijk, want in de drie drukken van Christoffel Plantijn voor rekening van Peeter van Keerberghen wordt het ‘Liesveldt-octrooi’ woordelijk hernomen, uiteraard met spellingvarianten, maar telkens met verwijzing naar dezelfde onbestaande ‘secreten Rade van Brabant’! Dit is geen toeval, want het blijkt dat Plantijn ook voor de rest het Liesveldt-boekje als zijn ‘legger’ heeft benut: volkomen dezelfde inhoud, in een identieke volgorde van de stukken, woordelijk overgenomen. Alleen wordt alles, op een paar titel- en rubriekelementen na, in ‘civilité’ gezet, en ontbreken de 12 houtsneden. Zo is het gaandeweg duidelijk geworden dat het ‘scenario’ van het octrooi anders ligt dan de bondige Note 2 op p. 385 van The Plantin Press laat veronderstellen. Joos Lambrecht is de enige échte titularis van het octrooi van 1551. Hijzelf gaf trouwens niet één druk uit, maar drie verschillende gedateerde drukken, waarin telkens de volledige octrooi-tekst met de twee data voorkomt. Van Joos Destree is er één gedateerde druk van 1554; de ongedateerde is kennelijk niet van 1551: hij kan niet ouder zijn dan einde 1553 en is waarschijnlijk zelfs jonger dan de gedateerde. Een Antwerpse druk van ‘Jan van Waesberghen, 1551’Ga naar voetnoot20 is nergens aanwijsbaar; kennelijk wordt nogmaals een ongedateerde druk van Jan van Waesberge [sic] bedoeld (enig bewaard exemplaar: Cambridge, University Library, CCE 2 6); deze blijkt echter het door ons vermelde Roelants-boekje, de geciteerde consent-verwijzing incluis, na te drukken; tot bewijs van het tegendeel dateert men hem best niet vóór het tot dusver bekende begin van Jan van Waesberghes Antwerpse drukkersactiviteit, d.i. 1558.Ga naar voetnoot21 Wat de inhoud van de Plantijn-drukken betreft, hebben wij ook een paar dingen kunnen preciseren: 1) het geheel gaat woordelijk terug op het Liesveldt-boekje van 1558; 2) het ‘Testament van Jacob’ is, via Liesveldt, aan de ‘Leuvense bijbelvertaling’ van Nicolaas van Winghe ontleend. De Testamenten van de XII patriarchen moeten in de 16de (en een stuk van de 17de) eeuw erg populair geweest zijn. Zij hebben decennia lang een bepaald soort vroomheid, enigszins in de marge van de orthodoxie, gevoed. Toch zijn er van de duizenden exemplaren die in de Nederlanden verspreid werden, bij ons weten welgeteld 35 bewaard gebleven. Dit heeft gedeeltelijk te maken met het feit dat de kleine goedkope boekjes vlug stukgelezen waren en (tóén) niet als te bewaren kostbaarheden werden aangezien. Maar | |
[pagina 514]
| |
er is nog een ander feit. De boekjes kwamen op de kerkelijke index van verboden boeken. Precies in de Index librorum prohibitorum die Christoffel Plantijn zelf in 1570 in twee verschillende uitvoeringen drukte,Ga naar voetnoot22 worden twee Antwerpse uitgaven van de Testamenten der XII patriarchen met name vermeld (p. 93 in editie A, p. 102 in editie B): ‘Apud Keerberghen. anno 66 & Liesveldt 62.’, d.w.z. Plantijns eigenste derde druk en - als de datum juist is - een niet bewaarde herdruk van het door ons vermelde Liesveldt-boekje van 1558. Deze wetenswaardigheden worden in The Plantin Press, p. 385 en 387, trouwens vermeld. Maar wat wij er niet in weervonden is dat dezelfde Christoffel Plantijn op 1 januari 1579, in een door hem gedrukte verkoopsafficheGa naar voetnoot23 onder de rubriek ‘Flandrico sermone varii’ (kolom 6) toch nog ‘Het Testament vande XII. Patriarchen 8o’ aan potentiële gegadigden adverteert. In dit detail verraadt zich dan weer de taaie zakenman.
Katholieke Universiteit te Leuven Afdeling Latijnse Filologie Blijde-Inkomststraat 21 B-3000 Leuven | |
[pagina 515]
| |
SummaryIn The Plantin Press, I (1980), p. 384-387, under nos. 712-714, the three Plantin printings (1561, 1564, 1566) of the Testamenten der XII patriarchen are described and discussed. The present paper focuses on the ‘prehistory’ of these impressions, in particular on the question of the privilege. It appears that Plantin literally re-printed an Antwerp edition of 1558 issued by the widow of Jacob van Liesveldt, including a word for word copy of the license, which exhibits a conspicuous misprint: the ‘Secret Council of the Emperor’ and the ‘Council of Brabant’ have telescoped into a single ‘Secret Council of Brabant’. It ultimately traces back to the double privilege for two years which Joos Lambrecht of Ghent obtained in 1551 and used for his three editions of the Testamenten (1551, 1552, 1553). The so-called ‘Testament of Jacob’ appears to be chapter 49 of the Book of Genesis, borrowed via Liesveldt from the ‘Louvain Bible translation’ by Nicolaas van Winghe (1548). Incidentally, a few minor corrections are proposed to the Plantin Press transcriptions, and two more surviving copies of the Plantin booklets are located. Finally, it is pointed out that despite its condemnation by the Index librorum prohibitorum, which Plantin himself printed in 1570, he was still advertising Het Testament vande XII. Patriarchen in 1579. |
|