De Gulden Passer. Jaargang 66-67
(1988-1989)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 517]
| |
[pagina 518]
| |
[pagina 519]
| |
[pagina 520]
| |
[pagina 521]
| |
[pagina 523]
| |
Franciscus I Raphelengius (1539-1597), grondlegger van de Arabische studien in de Nederlanden
| |
[pagina 524]
| |
tende filoloog volledig betrokken werd bij zijn bedrijf en schonk hem daartoe op 23 juni 1565 zijn oudste dochter Margaretha ten huwelijk. Tot in 1585 zou Franciscus I Raphelengius gedurende meer dan twintig jaar als schoonzoon én als proeflezer alle wel en wee delen met de beroemdste Antwerpse uitgeverij-drukkerij van alle tijden. Persoonlijk zou hij trouwens ook de Officina Plantiniana leiden in de jaren 1583-1585 samen met zijn schoonbroer Jan I Moretus, toen Christoffel Plantijn tijdelijk naar Leiden was geëmigreerd voor het opzetten van een nieuw bedrijf in het ‘Huis te Assendelft’ op de hoek van de Breestraat en de Vrouwensteeg. Oorspronkelijk katholiek was Franciscus I Raphelengius als zo velen van zijn Antwerpse medeburgers onder het calvinistisch bewind te Antwerpen in de jaren 1577-1585 tot de hervorming overgegaan. Deze bekering zou Plantijn zeer dienstig zijn. Toen hij na de val van Antwerpen vanuit Leiden weer de metropool opzocht en daardoor in het Noorden werd beschouwd als een katholiek overloper naar het Spaanse kamp kon hij op 26 november 1585 door middel van een fictieve verkoop aan de calvinist Franciscus I Raphelengius zijn Leidse bezittingen veilig stellen voor confiscatie door de Hollandse overheid. Precies voor het beheer van de Leidse drukkerij, waarvan Franciscus I Raphelengius voortaan tot bij Plantijns overlijden op 1 juli 1589, althans formeel, de eigenaar was, verliet hij samen met zijn echtgenote Margaretha Plantijn en hun kinderen Christoffel, Frans, Joost en Elisabeth op 17 januari 1586 of kort daarna Antwerpen voor Leiden.Ga naar voetnoot2 Samen met de velen die toen vanuit Antwerpen emigreerden om godsdienstige of economische redenen in uitvoering van het Reconciliatieverdrag van 17 augustus 1585, dat alleen de roomse Kerk kon erkennen, maar | |
[pagina 525]
| |
de protestanten vier jaar tijd liet om met hun familie en vermogen elders te zorgen voor een nieuw bestaan, werd Franciscus I Raphelengius in het Noorden zeer warm onthaald. Te Leiden zou hij zorgen voor de verdere continuïteit van de meest gerenommeerde drukkerij, waarover de Noordelijke gewesten toen beschikten. Daarnaast kon Franciscus I Raphelengius, die zich in de jaren 1568-1572 door zijn medewerking aan de Antwerpse polyglotbijbel een internationale faam had verworven als uitstekend oriëntalist, beslist ook bijdragen tot de luister en uitstraling van de jonge Leidse universiteit.Ga naar voetnoot3 Haast onmiddellijk na zijn overkomst werd hij, reeds op 3 maart 1586, door de curatoren van de Leidse universiteit tot academiedrukker benoemd. Nauwelijks enkele maanden later, op 20 juni 1586, werd hij verder verbonden aan deze instelling in de hoedanigheid van buitengewoon hoogleraar in het Hebreeuws, een opdracht die reeds op 8 februari 1587 werd omgezet in een ordinariaat.Ga naar voetnoot4 Als academiedrukker én als professor aan de Leidse universiteit zou Franciscus I Raphelengius tot bij zijn overlijden, op 20 juli 1597, te Leiden de grondslagen leggen voor de studie van het Arabisch in het Noorden. Hoe dit precies in zijn werk is gegaan leert volgend verhaal.
Franciscus I Raphelengius had, mogelijk nog tijdens zijn studietijd te Parijs, belangstelling opgedaan voor de kennis van het Arabisch. Volgens H.D.L. Vervliet zou hij toen de lessen hebben bijgewoond van de mysticus Guillaume Postel (1516-1581),Ga naar voetnoot5 die terecht mag worden beschouwd als de grondlegger van de arabistiek in Europa. Vóór Guillaume Postel was hier op dit terrein niet veel verricht. De belangstelling voor de studie van het Arabisch had zich vooreerst in Spanje ontwikkeld, waar het sinds de Val van | |
[pagina 526]
| |
Afb. 1 Onbekend meester (17de e.). Portret van Franciscus I Raphelengius (1539-1597). Antwerpen, Stedelijk Prentenkabinet, I/ON 116
| |
[pagina 527]
| |
Granada (27 januari 1492) actueel geworden minoriteitenprobleem - de bekering van de Moren tot het christendom - de samenstelling had vereist van een Arabisch woordenboek en spraakkunst ten gerieve van de katholieke zendelingen. Te Granada bezorgde Pedro de Alcala in deze context in 1505 onder de titels Arte para ligeramente saber la lengua araviga en Vocabulista aravigo en letra castellana de eerste grammatica en woordenlijst met betrekking tot het Spaans-Arabische dialect uit de omgeving van Granada.Ga naar voetnoot6 Vervolgens had de arabistiek zich al vlug verlegd naar Italië, waar de roomse Kerk de grote stimulator werd van de Arabische studiën in het raam van haar politiek van toenadering tot de christenen in het Oosten en haar actie tegen de hier opkomende geloofspropaganda van protestantse kant. In Italië verscheen ook het eerste met losse loden Arabische letters gedrukte boek uit de geschiedenis, nl. het te Fano in 1514 door Gregorio de Gregorii gedrukte getijdenboek Septem Horae Canonicae, bestemd voor de Melkieten in de Levant. Na de publikatie in 1516 te Genua bij P. Porrus van de eerste Arabische editie van een geheel boek uit de bijbel, nl. het Psalterium hebraeum, graecum, arabicum et chaldaeum, cum tribus latinis interpretationibus et glossis, samengesteld door Agostino Giustiniani (1470-1536), zou de arabistiek hier echter geheel in verval geraken, tot in de tweede helft van de 16de eeuw. Vooral de in 1584 te Rome opgerichte Typographia Medicea zorgde vanaf 1590 tot in 1610 voor de publikatie van een aantal zeer belangrijke werken voor de verdere ontwikkeling van de studie van het Arabisch in het Westen.Ga naar voetnoot7 In tegenstelling tot Italië was in Frankrijk de arabistiek intussen verder aangemoedigd door de wereldlijke overheid. De Franse koning Frans I bevorderde hier de studie van het Arabisch in het raam van de belangen van zijn buitenlandse politiek. Zijn bondgenootschap met de Turkse sultan Soliman I de Prachtlievende tegen de Habsburger Karel V vereiste inderdaad dat ook de culturele banden tussen Frankrijk en het Turkse rijk nauwer werden aangehaald. In het gevolg van de Franse ambassadeurs Jean de la Forest (1535-1537) en Gabriël d'Aramon (1549-1551) kon Guillaume Postel dan ook tot tweemaal toe het Oosten bezoeken. Zijn hier opgedane talenkennis, | |
[pagina 528]
| |
evenals de handschriftenverzameling, die hij naar het Westen overbracht, zouden bepalend zijn voor de ontwikkeling van de arabistiek in Europa.Ga naar voetnoot8 Reeds in 1539 (n.s.), kort na zijn terugkeer van zijn eerste reis naar Constantinopel, publiceerde Postel te Parijs zijn beknopte Grammatica Arabica. Nog in hetzelfde jaar werd hij aan het Collège de France verbonden als professor in het Arabisch en de wiskunde.Ga naar voetnoot9 Het nieuwe elan dat de arabistiek hiermee in Frankrijk kreeg, zou echter niet worden bestendigd. Postels werk als arabist werd in hoofdzaak bepalend voor de ontwikkeling van de Arabische studiën in het Duitse Rijk en de Nederlanden. Postels inspirerende lessen werden gevolgd door een zeer talrijke en internationaal gekleurde schare van studenten en het is via deze leerlingen, onder wie mogelijk ook Franciscus I Raphelengius, dat de Arabische studiën in de Nederlanden, en vooreerst te Antwerpen in het Zuiden in de internationaal gerenommeerde Officina Plantiniana, tot ontwikkeling zouden komen. Dat tevoren de Zuidnederlandse filoloog Nicolaus Clenardus (1496-1542) tijdens de eerste helft van de 16de eeuw zich reeds op de studie van het Arabisch had toegelegd, waarvoor hij trouwens in 1531 de Nederlanden voor Spanje had verlaten, heeft daarbij geen rol gespeeld. Zijn in Spanje samengestelde Arabische spraakkunst en woordenlijst gingen immers na zijn overlijden te Granada in 1542 geheel verloren. Clenardus zou dan ook verder geen invloed hebben op het ontstaan en de ontwikkeling van de arabistiek in de Nederlanden en Europa.Ga naar voetnoot10
Zoals vermeld had Franciscus I Raphelengius mogelijk reeds te Parijs via de lessen van Guillaume Postel belangstelling gekregen voor het Arabisch. Meer waarschijnlijk nog ontstond zijn interesse voor deze oosterse taal bij de nauwe contacten die hij te Antwerpen kon leggen met Postels leerlingen, die door Christoffel Plantijn onder de wetenschappelijke leiding van de Spaanse humanist Benito Arias Montanus betrokken werden bij de realisatie van zijn meesterwerk, de beroemde Biblia Regia of Biblia Polyglotta.Ga naar voetnoot11 Onder deze medewerkers hebben precies Postels leerlingen, de Zuidneder- | |
[pagina 529]
| |
landse filoloog Andreas Masius en vooral de Fransman Guy Le Fèvre de la Boderie, Franciscus I Raphelengius tot de studie van het Arabisch aangezet. Andreas Masius (Lennik bij Brussel, 1514 - Zevenaar, 1573) had tijdens één van zijn verblijven te Rome als agent en raadgever van Duitse vorsten in de jaren 1551-1553 Syrisch geleerd van Mozes van Mardin, legaat van de patriarch van Antiochië. Toen hij zich vanaf 1558 definitief te Zevenaar terugtrok ontwikkelde hij zich tot een van de eerste specialisten van zijn tijd op het gebied van deze taal. Samen met de Duitser Johann Albrecht Widmanstetter (Widmestadius) zou hij de grondlegger worden van de wetenschappelijke studie van het Syrisch.Ga naar voetnoot12 Als zodanig had Plantijn Andreas Masius reeds op 26 februari 1565 om medewerking gevraagd voor zijn geplande Biblia Regia.Ga naar voetnoot13 In de jaren 1568-1571 bezorgde Andreas Masius in dit verband een Syrische spraakkunst, getiteld Grammatica Linguae Syriacae, en een Syrische woordenlijst, het Syrorum Peculium. Opgenomen in de jaren 1571-1573Ga naar voetnoot14 in het Apparatus van de Biblia Regia, zouden beide werken de geschiedenis ingaan als de eerste spraakkunst en woordenboek met betrekking | |
[pagina 530]
| |
tot het Syrisch en als zodanig gebruikt worden gedurende meer dan twee eeuwen als de basiswerken bij uitstek bij het Syrisch onderricht. Tijdens de totstandkoming van de Polyglot-bijbel, waarvoor Andreas Masius ook de Chaldeeuwse versie van meerdere boeken van het Oude Testament leverde,Ga naar voetnoot15 bleef hij te Zevenaar werken. Dat heeft hem echter niet belet geregelde contacten per briefwisseling te onderhouden met de Officina Plantiniana te Antwerpen en er soms ook persoonlijk te verblijven.Ga naar voetnoot16 Het is wellicht tijdens deze werkbezoeken aan het Plantijnse Huis in de jaren 1568-1571 dat Andreas Masius, aan wie Postel persoonlijk te Rome in 1546 de eerste beginselen van het Arabisch had verstrekt,Ga naar voetnoot17 Franciscus I Raphelengius tot de studie van het Arabisch heeft aangezet. Raphelengius' zonen, Frans en Joost, verklaarden immers in hun voorrede tot Raphelengius' Arabisch woordenboek dat hun vader precies op aansporen van Guillaume Postel en Andreas Masius met de studie van het Arabisch begonnen was, dat beiden hem daarbij raadgevingen verstrekten en hem daartoe ook enige Arabische werken ter beschikking stelden: ‘ante annos fere quadraginta... a Clarissimis Viris Guilielmo Postello & Andrea Masio libris aliquot Arabicis & consilio instructus atque animatus, initium fecit...’ (‘veertig jaar geleden ongeveer begon hij [met deze studie], daartoe aangespoord en geholpen met enige Arabische werken en raadgevingen door de beroemde Guillaume Postel en Andreas Masius’).Ga naar voetnoot18 Dat Guillaume Postel daarbij ook zelf Franciscus I Raphelengius tot de studie van het Arabisch zou aangemoedigd hebben is zeer waarschijnlijk. Postel onderhield volgens zijn brief van 21 september 1563 aan Andreas MasiusGa naar voetnoot19 reeds omstreeks 1563 persoonlijke contacten met Plantijn. Daarbij zou hij deze ook in oktober 1567 de uitgave van een polyglot-bijbel, precies omwille van de hereniging der gelovigen, hebben aanbevolen.Ga naar voetnoot20 Toen dit | |
[pagina 531]
| |
reuzewerk uiteindelijk bij het arriveren te Antwerpen van Benedictus Arias Montanus op 18 mei 1568 kon worden aangevat,Ga naar voetnoot21 en toen daartoe op Montanus' verzoek aan de Spaanse koning Filips II ook de medewerking kon worden verkregen van Guido Fabricius Boderianus of Guy Le Fèvre de la Boderie,Ga naar voetnoot22 evenals Arias Montanus een specialist op het vlak van de oosterse talen, zijn de contacten tussen de Officina Plantiniana en Guillaume Postel wellicht nog toegenomen.
Guy Le Fèvre de la Boderie (Normandië, Manoir de la Boderie, 1541 - Ibidem, 1598) verbleef met zijn broer Nicolas voor de duur van hun werkzaamheden aan de Antwerpse polyglot-bijbel, vanaf 1568 tot in 1571, geruime tijd te Antwerpen in het Plantijnse Huis.Ga naar voetnoot23 Hij bezorgde er de editie van de Syrische tekst van het Nieuwe Testament, evenals een Syrisch-Chaldeeuws woordenboek (Dictionarium syro-chaldaicum) en een Chaldeeuwse grammatica (Grammatica chaldaea), die in 1572 in het zesde deel van de Biblia Regia werden opgenomen, evenals de interlineaire Latijnse vertaling van de Hebreeuwse tekst van het Oude Testament in het zevende deel,Ga naar voetnoot24 dit laatste in samenwerking met zijn broer. Guy was Postels uitverkoren leer- | |
[pagina 532]
| |
ling.Ga naar voetnoot25 Na zijn studies te Falaise had hij aan het Collège Royal te Parijs diens lessen gevolgd.Ga naar voetnoot26 Mogelijk verwierf hij toen reeds de eerste begrippen van het Arabisch. In ieder geval had hij het plan opgevat om zich te bekwamen in deze taal tijdens zijn verblijf te Antwerpen. In dit verband vroeg Guillaume Postel op 4 maart 1568 Andreas Masius het Latijns-Arabisch lexicon, dat hij hem vroeger had bezorgd, over te maken aan zijn leerling Guy Le Fèvre de la Boderie. Postel beschouwde Boderianus immers als zijn opvolger en de vervuller van zijn levenstaak, namelijk de verkondiging van het Evangelie in het Syrisch en Arabisch om op deze wijze uiteindelijk te geraken tot de eenheid der gelovigen.Ga naar voetnoot27 Postels Latijns-Arabisch woordenboek is vervolgens door Masius via een drager aan Plantijn overgemaakt. Op 26 december 1569 kon deze de afzender berichten dat het werk aangekomen was en dat hij het binnen het jaar zou terugbezorgen.Ga naar voetnoot28 De volgende, zeer drukke werkzaamheden met betrekking tot de uitvoering van het Nieuwe Testament in de Biblia Regia lieten echter bijzonder weinig tijd voor de studie van het Arabisch. Op verzoek van Guy Le Fèvre de la Boderie vroeg Plantijn Masius dan ook op 31 januari 1571 om verlenging van het bruikleen van het Arabisch woordenboek voor een zestal weken.Ga naar voetnoot29 Vanaf 1569 tot in 1571 was bijgevolg op deze wijze in de Plantijnse drukkerij een Arabisch woordenboek voorhanden. Het werd door Guy Le Fèvre de la Boderie gebruikt voor zijn studie van het Arabisch, maar is toen ook | |
[pagina 533]
| |
zeer waarschijnlijk geconsulteerd door Franciscus I Raphelengius. Trouwens, reeds in oktober 1571, nauwelijks enkele maanden na het vertrek naar Frankrijk van Guy Le Fèvre de la Boderie, arriveerde een te Rome gedrukt Arabisch werk in het Plantijnse Huis. Dat kon toen uiteraard alleen bestemd zijn geweest voor Franciscus I Raphelengius.Ga naar voetnoot30 Uit een en ander kan worden afgeleid dat Franciscus I Raphelengius precies omstreeks 1570 de studie van het Arabisch heeft aangevat. Wellicht werd hem toen ook onder de Arabische werken, hem door Postel en Masius ter beschikking gesteld,Ga naar voetnoot31 buiten het voormelde Latijns-Arabisch woordenboekGa naar voetnoot32 de zeer mooie en verzorgd geschreven Arabische grammatica uit Mekka door Postel geschonken, die wordt vermeld in de voorrede tot Raphelengius' lexicon onder de bronnen door hem gehanteerd bij de samenstelling van zijn woordenboek.Ga naar voetnoot33 Op deze wijze maakte de onderlinge samenwerking van de beste filologen uit die tijd in het raam van de publikatie van Plantijns Biblia Regia, evenals hun directe contacten met de arabist Guillaume Postel, de Antwerpse Officina Plantiniana tot de gepaste voedingsbodem voor de ontwikkeling van de arabistiek in de Nederlanden. In de voortrekkelijke oriëntalist Franciscus I Raphelengius vond deze hier haar eerste, toegewijde, beoefenaar. | |
[pagina 534]
| |
Ondanks zijn vrijwel onvoldoende hulpmiddelen maakte Franciscus I Raphelengius al vrij vlug vorderingen in het Arabisch. Reeds in 1572 beschikte hij over een zekere kennis van de taal. Plantijn kon toen immers in zijn brief van 22 november 1572 aan zijn vriend Gabriël de Çayas, secretaris van koning Filips II, meedelen dat zijn schoonzoon buiten Latijn en Grieks ook het Hebreeuws, Chaldeeuws, Syrisch, Perzisch, Ethiopisch en Arabisch beheerste.Ga naar voetnoot34 In 1575 werkte Franciscus I Raphelengius bovendien reeds volop aan de voorbereiding van een Arabisch woordenboek, waarvan hij toen reeds vóór 13-14 augustus Arias Montanus te RomeGa naar voetnoot35 een deel kon toesturen.Ga naar voetnoot36 Deze laatste bezorgde hem omstreeks september 1575, eveneens via Plantijn door bemiddeling van de koninklijke secretaris Joannes de Lastanosa, een Arabisch manuscript van het Mattheusevangelie.Ga naar voetnoot37 Vóór 1 oktober 1575 overhandigde Raphelengius daarop Plantijn, voor verzending aan Arias Montanus, nog een ander deel van zijn Arabisch lexicon, welke twee katernen toen werden toevertrouwd aan Luis Perez om ze verder aan Montanus over te maken.Ga naar voetnoot38 Op 15 oktober 1575 kon Plantijn weer een volgend deel van Raphelengius' woordenboek naar Montanus verzenden.Ga naar voetnoot39 Tenslotte vernemen we uit Plantijns brief van 11 februari 1576 aan Arias Montanus dat Raphelengius toen wachtte op de subsidies, die Montanus hem volgens zijn brief be- | |
[pagina 535]
| |
zorgd had en ook nog verder ter beschikking zou stellen voor de voltooiing van zijn Arabisch lexicon.Ga naar voetnoot40 Deze subsidie is vervolgens echter blijkbaar nooit overgemaakt. Plantijn maakte er althans geen melding van in zijn overigens zo uitvoerige en gedetailleerde briefwisseling. Overigens vermeldt hij ook niet langer de Arabische studies van zijn schoonzoon. Mogelijk heeft Raphelengius' taak van proeflezer bij de meest produktieve uitgeverij-drukkerij van zijn tijd hem toen verder te Antwerpen nauwelijks de tijd gelaten om zich voortdurend te verdiepen in het Arabisch. Meer waarschijnlijk nog hebben evenzeer de barre tijdsomstandigheden en de moeilijkheden daaruit volgend voor de Officina Plantiniana Franciscus I Raphelengius van verdere systematische studie van het Arabisch afgehouden.
Op 4 november 1576 onderging Antwerpen de Spaanse Furie. De Officina ontsnapte daarbij ternauwernood aan plundering en verwoesting dank zij de brandschattingen die Plantijn toen onmiddellijk aan de muitende Spaanse soldateska heeft betaald. Daarop viel de Spanje-handel stil. Ontdaan van zijn ruggegraat, werd de Officina aan de rand van de financiële afgrond gebracht. In de vroege jaren tachtig verbeterden de economische perspectieven voor het Plantijnse Huis slechts matig. Plantijn vestigde toen om economische redenen een nieuw bedrijf te Leiden, dat hij persoonlijk leidde in de jaren 1583-1585. Voor Franciscus I Raphelengius had deze omstandigheid voor gevolg dat hij toen samen met Plantijns tweede schoonzoon, Jan I Moretus, de leiding van de Antwerpse Officina kreeg toevertrouwd. Vervolgens resulteerde de overgave van Antwerpen op 17 augustus 1585 in het vertrek van de overtuigde calvinist Raphelengius naar Leiden. Door Christoffel Plantin werd hij belast met het beheer van de Leidse Officina Plantiniana, en de curatoren van de Leidse universiteit verleenden hem een professoraat in het Hebreeuws. Een en ander had tot gevolg dat Franciscus I Raphelengius vanaf 1576 tot in zijn eerste Leidse jaren nauwelijks kansen kreeg voor zijn verdere volmaking in het Arabisch. Raphelengius' kennis van het Arabisch was echter na 1576 te Antwerpen reeds algemeen bekend. Lodovico Guicciardini maakte er in 1582 melding van in de Franse uitgave van zijn Descrittione di tutti i Paesi Bassi, altrimen- | |
[pagina 536]
| |
ti detti Germania inferioreGa naar voetnoot41 bij de toelichting over Raphelengius' geboorteplaats Lannoy bij Rijsel. Wellicht heeft Franciscus I Raphelengius de in het Zuiden opgedane kennis na 1576 verder onderhouden, hiertoe aangespoord door de vrienden van het Plantijnse Huis, de humanisten en geleerden Justus Lipsius, Abraham Ortelius en Carolus Clusius, die hem herhaaldelijk consulteerden aangaande Arabische woorden, die zij in diverse werken aantroffen. Door Lipsius en Ortelius werd Raphelengius daarbij geraadpleegd met betrekking tot de Arabische namen van landen, steden, rivieren, havens en functies. Clusius consulteerde hem aangaande de namen van planten, geneesmiddelen en mineralen.Ga naar voetnoot42 Franciscus I Raphelengius heeft verder wellicht ook diensten geleverd aan vrienden-kooplieden, die hem wellicht vaak in het Arabisch gestelde brieven ter vertaling zullen hebben voorgelegd.Ga naar voetnoot43 Geldt dit alleszins voor zijn Leidse jaren, dan werd mogelijk ook reeds te Antwerpen door kooplieden een beroep gedaan op Raphelengius' kennis van het Arabisch. Vanaf het begin van de 16de eeuw was Antwerpen immers steeds het centrum geweest van de handel van de Nederlanden op de Levant. Vóór de Reconciliatie was de Scheldestad daarbij eveneens het knooppunt geworden van de betrekkingen tussen de partijgangers van de Opstand en de vertegenwoordigers van de sultan van het Turkse rijk. Op 20 november 1582 hadden deze relaties zelfs geleid tot de vestiging van een Turkse stapel te Antwerpen, die echter met de overgave van de stad aan Farnese op 17 augustus 1585 zou verdwijnen. Deze vroege betrekkingen met het Turkse rijk zouden voortaan verder worden verzorgd door geëmigreerde Antwerpse handelaars in het Noorden.Ga naar voetnoot44 | |
[pagina 537]
| |
Afb. 2 Specimen Characterum Arabicorum, 1595 (MPM A 1584)
| |
[pagina 538]
| |
[pagina 539]
| |
Het was pas te Leiden, toen hij vanaf 1589 de dagelijkse bedrijfsvoering van de Officina grotendeels kon overlaten aan zijn beide nauwelijks meerderjarige zonen, Christoffel en Frans,Ga naar voetnoot45 dat Franciscus I Raphelengius meer tijd kreeg om zich op het Arabisch toe te leggen. De eindelijk geboden kansen zou hij daarbij bijzonder gretig aanpakken. In 1591 bracht hij op 52-jarige leeftijd, volgens zijn persoonlijke mededeling aan Justus Lipsius van 9 mei 1591,Ga naar voetnoot46 gehele dagen door met de studie van het Arabisch. Enkele maanden vroeger reeds, op 17 januari 1591, had zoon Frans zijn oom Jan I Moretus te Antwerpen toevertrouwd dat zijn vader toen volledig in beslag werd genomen door de studie van het Arabisch. De Raphelengii overwogen zelfs om Arabische stempels te laten snijden: ‘Mon père nous a escript de Francfort qu'il avoit baillé quelques livres en Arabe à Wimaer pour les faire venir à nous, d'autant que nos tonneaux estoyent ja envoyez... Mon père est totus in studiis Arabicis et sommes en déliberation de faire faire des poinçons de la lettre Arabesque’.Ga naar voetnoot47 Dat Franciscus I Raphelengius toen inderdaad het plan had opgevat om de Leidse Officina Plantiniana uit te bouwen tot een Arabische drukkerij hoeft geenszins te verwonderen. Rond deze tijd plande hij wellicht de publikatie van de diverse Arabische studies die hij op het getouw had. In 1592 werkte hij reeds sedert twee jaar aan een Koran-vertaling, waarover hij Abraham Ortelius berichtte op 2 juli en 5 september.Ga naar voetnoot48 Daarnaast had hij, volgens zijn brief aan Ortelius van 6 december 1592, pas een fragment uit het geografisch werk van Edrisi in het Latijn vertaald dat hem in een Arabische editie, verspreid door de Typographia Medicea te Rome, was overgemaakt door Hans Dressel, de factor van de Officina Plantiniana te Frankfort.Ga naar voetnoot49 Uit dezelfde brief vernemen we eveneens dat Franciscus I Raphelen- | |
[pagina 540]
| |
Afb. 3 Geleidebrief, Museum Plantin-Moretus, R 63.8 (4) [72]
| |
[pagina 541]
| |
gius omstreeks deze tijd uit een Arabische versie van het Nieuwe Testament, die zijn zoon uit Engeland had meegebracht, ook Arabische woorden verzamelde voor zijn Arabisch lexicon.Ga naar voetnoot50 In het perspectief van de publikatie van de resultaten van zijn werkzaamheden is Franciscus I Raphelengius vervolgens zeker reeds in de jaren 1591-1592 overgegaan tot het opzetten van een Arabische drukkerij. Wellicht liet hij toen de oudere Arabische ‘Maghribi’ lettertypen aanmaken, die bekend zijn uit zijn in 1595 te Leiden onder de titel Specimen Characterum Arabicorum Officinae Plantinianae Franc. RaphelengiiGa naar voetnoot51 verschenen Arabische letterproef. Bovendien liet Franciscus I Raphelengius nog vóór 31 oktober 1593 nieuwe stempels snijden voor het drukken van Scaligers nieuwe bewerking van diens beroemde, in 1583 voor de eerste maal verschenen chronologische studie Opus de Emendatione Temporum, waarin verscheidene passages in oosterse talen.Ga naar voetnoot52
De beroemde Franse humanist en polyhistor Josephus Justus Scaliger (1540-1609) had in augustus 1593, op verzoek van de Leidse universiteit, Frankrijk voor Holland verlaten om er als professor in de Romeinse geschie- | |
[pagina 542]
| |
denis tegen een vorstelijke jaarwedde de jonge universiteit nieuwe luister bij te zetten na Lipsius' vertrek naar Leuven.Ga naar voetnoot53 Bij de voorafgaande onderhandelingen had de aanwezigheid te Leiden van een goed geoutilleerde drukkerij, met name de Officina Plantiniana, een niet te miskennen rol gespeeld.Ga naar voetnoot54 Franciscus I Raphelengius had zich vervolgens bereid verklaard om te zorgen voor de publikatie van Scaligers herwerkte Opus de Emendatione Temporum. Om aan Scaligers verlangen te voldoen liet Franciscus I Raphelengius reeds vóór 31 oktober 1593 nieuwe stempels snijden voor de letters van de vreemde talen, zoals Scaliger toen te Leiden vanuit Parijs kon worden medegedeeld door de Franse humanist Jacques-Auguste de Thou.Ga naar voetnoot55 In 1593 beschikte de Leidse Officina Plantiniana derhalve enerzijds over ouder, minder verzorgd en blijkbaar ook onvolledig ‘Maghribi’-lettermateriaal, anderzijds over recent ‘Naschi’-materiaal. Wie Raphelengius' ‘Maghribi’-lettermateriaal vervaardigd heeft is onbekend.Ga naar voetnoot56 Evenmin kan thans nog precies worden uitgemaakt wie de volgende ‘Naschi’-typen, uitgevoerd in 1593, heeft aangemaakt. Mogelijk heeft Hendrik van den Keeres schoonzoon Judocus Hondius daarvoor gezorgd, die zich omstreeks 1593 vanuit Engeland in Holland vestigde.Ga naar voetnoot57 Volgens een andere hypothese zouden deze laatste lettertypes mogelijk te Parijs zijn ontworpen door Guillaume I Le Bé, met wie Raphelengius nog tijdens zijn Antwerpse jaren in nauw contact had gestaan.Ga naar voetnoot58 Meer zekerheid heb- | |
[pagina 543]
| |
ben we althans over de lettergieter, zeer waarschijnlijk Hendrik van den Keeres leerling Thomas I de Vechter, die Plantijn in 1584 vanuit Antwerpen naar Leiden was gevolgd en er ook verder in dienst bleef van de Raphelengii tot bij zijn overlijden in 1602.Ga naar voetnoot59 Uit de voorrede van Franciscus I Raphelengius tot zijn Specimen van 1595, vernemen we echter alleen dat deze ‘Naschi’-typen gesneden werden naar het model van de mooie Arabische lettertypen toen gebruikt in de Typographia Medicea te Rome,Ga naar voetnoot60 waarvan sommige ontworpen waren door Robert Granjon.Ga naar voetnoot61 Deze lettertypen waren Raphelengius mogelijk bekend geworden via Scaliger, dan wel via de boeken gedrukt door de Medicea, die Raphelengius via de bemiddeling van tussen-personen kon aankopen. Het direct betrekken vanuit Rome van Arabische stempels en matrijzen was toen inderdaad onmogelijk omwille van het pauselijk verbod op de uitvoer van Arabisch typografisch materiaal naar gereformeerde gebieden. De publikatie en verspreiding van werken in het Arabisch van protestantse zijde werd op deze wijze door Rome tegengewerkt. In 1595 werden beide soorten van Arabische lettertypen, toen voorhanden in de Leidse Officina, door Franciscus I Raphelengius voor het eerst afgedrukt in zijn Specimen Characterum Arabicorum Officinae Franc. Raphelengii. De publikatie van deze letterproef vormde meteen een mijlpaal in de typografische geschiedenis van de Nederlanden en tegelijkertijd ook op het terrein van de ontwikkeling van de Arabische taalstudie in deze gewesten. Als eerste in de Nederlanden gedrukte Arabische publikatie betekende dit werk niets minder dan de geboorte van de Arabische typografie in de Lage Landen en wel in de universiteitsstad Leiden, waar zij vervolgens met Thomas Erpenius, de Elseviers, de Luchtmansen en Brill tot op vandaag zou blijven voortbestaan en een zeer grote faam genieten. Daarbij zou de uit- | |
[pagina 544]
| |
breiding van Raphelengius' bedrijf tot een oosterse drukkerij, die ook teksten in het Hebreeuws, Samaritaans, Ethiopisch en Arabisch kon produceren, ook de pas in 1575 door toedoen van Willem van Oranje opgerichte Leidse universiteit in staat stellen om te worden tot het belangrijkste Europese centrum voor de oriëntalistiek dat ze nog steeds is. Anderzijds vormde de onder het Specimen vermelde catalogus van het Arabische lettermateriaal, in het bezit van Franciscus I Raphelengius, die buiten het Arabische alfabet ook een Arabische tekst van de vijftigste Psalm, voorzien van een interlineaire Latijnse vertaling leverde, tegelijkertijd de eerste Arabische teksteditie verschenen in de Nederlanden. Meteen vormde deze publikatie ook het eerste tastbare resultaat van Raphelengius' jarenlange studie van het Arabisch. Op deze wijze legde Franciscus I Raphelengius door de creatie van een Arabische drukkerij én door zijn wetenschappelijke bedrijvigheid de grondslagen voor de verdere ontwikkeling van de arabistiek in de Nederlanden en creëerde hij de basis voor Leidens schitterende toekomst als Europees centrum voor de arabistiek.
Dat Franciscus I Raphelengius daarbij in bijzondere mate verplicht was aan Josephus Justus Scaliger is een stelling die beslist moet worden genuanceerd. Franciscus I Raphelengius was reeds vóór Scaligers overkomst naar Leiden begonnen met de uitbouw van zijn bedrijf tot een Arabische drukkerij. Scaligers vestiging te Leiden had dan ook slechts voor gevolg dat de reeds bestaande Arabische drukkerij nu verder geoutilleerd werd met de Naschi-lettertypen voor het drukken van Scaligers Opus de Emendatione Temporum. Scaliger zou alleen op het terrein van de Arabische navorsing een partiële invloed uitoefenen op Franciscus I Raphelengius. Zelf was Josephus Justus Scaliger met de studie van het Arabisch begonnen omstreeks 1560, tijdens zijn studiejaren te Parijs. Daartoe had hij zelfs zijn intrek genomen in dezelfde woning waar toen ook Guillaume Postel verbleef.Ga naar voetnoot62 Scaliger was in deze periode geconfronteerd geworden met het toenmalige gebrekkige onderricht van het Arabisch. Gedrukte Arabische oefenteksten waren toen nauwelijks voorhanden. Als gedrukt Arabisch woordenboek bestond slechts de in 1505 te Granada verschenen Spaans-Arabische woordenlijst van Pedro de Alcala. Als gedrukte Arabische gram- | |
[pagina 545]
| |
matica's stonden slechts Pedro de Alcala's Arte para ligeramente saber la lengua araviga (Granada 1505) en Postels Grammatica Arabica (1539 n.s.) ter beschikking.Ga naar voetnoot63 Wellicht om deze toestand te verhelpen heeft Scaliger in 1593 Franciscus I Raphelengius bijzonder aangemoedigd in zijn studies van het Arabisch. Reeds op 31 augustus 1593, kort na Scaligers vestiging te Leiden, berichtte Franciscus I Raphelengius zijn vriend Justus Lipsius dat hij met Scaliger kennis had gemaakt en dat deze hem verklaard had dat hij tot zover nooit iemand had ontmoet die door zelfstudie zulke uitgebreide kennis omtrent het Arabisch had verworven. Scaliger had hem toegezegd hem voor de verdere studie van het Arabisch met al zijn kennis bij te staan. Hij zou hem ook zijn rijke bibliotheek voor verdere navorsing ter beschikking stellen,Ga naar voetnoot64 samen met zijn Arabisch-Latijns woordenboek, de Thesaurus Linguae Arabicae, die hij zelf had aangelegd.Ga naar voetnoot65 Franciscus I Raphelengius ontwikkelde na dit contact met Scaliger een ongebreidelde activiteit, die bij uitstek zijn Lexicon Arabicum ten goede kwam. Hij onderzocht het meren- | |
[pagina 546]
| |
deel van de toen beschikbare gedrukte Arabische werken en gebruikte ook een groot aantal bronnen in handschrift.Ga naar voetnoot66 Zij zullen in deze bundel, samen met de doelstelling en de methode gevolgd voor de samenstelling van dit lexicon, door Prof. Dr. A. Hamilton worden toegelicht. Tijdens zijn werkzaamheden werd Franciscus I Raphelengius vaak geplaagd door ziekte. Toch kon hij zijn levenswerk haast voltooien en nog geheel overschrijven vóór hij op 20 juli 1597 op achtenvijftigjarige leeftijd overleed. Naar de wens van hun vaderGa naar voetnoot67 publiceerden Frans en Joost van Raphelingen uiteindelijk, na 4 mei 1613, het Lexicon Arabicum met in addendum de rechtzettingen en correcties van Thomas Erpenius. Op deze wijze kwam het eerste met losse loden letters gedrukte, volwaardige Arabische woordenboek uit de geschiedenis tot stand,Ga naar voetnoot68 dat pas in 1653 in de schaduw werd gesteld door het te Leiden verschenen Lexicon Arabico-Latinum van de Hollandse arabist Jacobus Golius (1596-1667), een publikatie die tot in de 19de eeuw het standaardwerk zou blijven bij de studie van het Arabisch.Ga naar voetnoot69
Voor het degelijk onderricht van het Arabisch had Franciscus I Raphelengius, buiten een Arabisch woordenboek, ook de noodzaak ingezien van een wetenschappelijke Arabische spraakkunst. Volgens de voorrede van zijn zonen tot zijn Lexicon was hij dan ook omstreeks 1593 met de samenstelling van een Arabische spraakkunst gestart. In 1595 stelde hij trouwens ook zelf in de voorrede tot zijn Specimen dat het zijn bedoeling was de studenten Arabisch tegelijk van een Arabisch lexicon én een spraakkunst te voorzien.Ga naar voetnoot70 | |
[pagina 547]
| |
Zijn slechte gezondheid en vroegtijdig overlijden zouden de verwezenlijking van dit plan evenwel verijdelen. Naar de oorspronkelijke idee van hun vader hebben Frans en Joost van Raphelingen echter vervolgens te Leiden in 1613 wel niet hun vaders onafgewerkt manuscript gepubliceerd maar Thomas Erpenius' Arabische spraakkunst.Ga naar voetnoot71 Die werd onder de titel Grammatica Arabica in aansluiting bij Raphelengius' Lexicon Arabicum uitgegeven, deels in eenzelfde groot-kwarto-formaat, dat de studenten Arabisch naar de vorm reeds duidelijk moest maken, dat beide werken, woordenboek én spraakkunst, samenhoorden als de noodzakelijke basisinstrumenten voor de studie van het Arabisch.Ga naar voetnoot72 Tenslotte hebben Franciscus I Raphelengius' werkzaamheden als arabist ook bijgedragen tot het tot stand komen van de eerste uitgave in het Arabisch van het gehele Nieuwe Testament, een editie die in 1616 onder de titel Novum D.N. Jesu Christi Testamentum Arabice te Leiden door Thomas Erpenius werd bezorgd op grond van een oud Arabisch handschrift uit het vroegere bezit van Scaliger. Volgens de voorrede tot dit werk had Erpenius voor de samenstelling van deze Arabische editie inderdaad gebruik gemaakt van het voorbereidend werk tevoren reeds verricht door Franciscus I Raphelengius, die de teksten van de Handelingen en de Brieven van de Apostelen in dit handschrift met een ander manuscript had gecollationeerd.Ga naar voetnoot73 Buiten zijn creatie van een Arabische drukkerij en zijn eigen filologisch onderzoek, zou Franciscus I Raphelengius nog in een ander opzicht de grondlegger worden van de arabistiek in de Nederlanden. Precies door zijn werk als Arabisch vertaler in dienst van de overheidGa naar voetnoot74 en zijn lessen in het | |
[pagina 548]
| |
Arabisch, die hij als professor in het Hebreeuws zeker ook als eerste in de Nederlanden aan de Leidse universiteit heeft verstrekt,Ga naar voetnoot75 ontwikkelde hij in het Noorden de behoefte aan een degelijk universitair onderricht met betrekking tot het Arabisch. Het is dan ook beslist geen toeval dat nauwelijks twee jaar na zijn overlijden te Leiden, op 20 juli 1597, aan de Leidse universiteit reeds begin augustus 1599 een leerstoel Arabisch werd gecreëerd op een ogenblik dat in Europa alleen te Parijs een afzonderlijk professoraat voor het Arabisch bestond.Ga naar voetnoot76 Op voorspraak van Josephus Justus Scaliger werd aldus te Leiden begin augustus 1599 een eerst tot het katholicisme en vervolgens tot het protestantisme bekeerde Poolse Jood, Philippus Ferdinandus (1555-1599), als eerste docent Arabisch aangesteld en dit aanvankelijk voor een proeftijd van zes maanden. Op 6 november 1599Ga naar voetnoot77 werd Philippus Ferdinandus daarbij reeds voor een periode van drie jaar benoemd. Ingevolge zijn voortijdig overlijden, vermoedelijk reeds in de eerste helft van december 1599,Ga naar voetnoot78 zou de nieuwe leerstoel echter vacant blijven tot 3 maart 1612, toen de curatoren Jan Theunisz (Joannes Antonides, 1569-1637)Ga naar voetnoot79 benoemden tot lector in het Arabisch. Deze merkwaardige figuur, die als garentwijnder pas omstreeks zijn twintigste Latijn had geleerd, had na zijn inschrijving als student aan de Leidse universiteit op 16 februari 1593 Raphelengius' lessen in het Hebreeuws gevolgd. Bovendien had Franciscus I Raphelengius hem ook de eerste beginselen van het Arabisch bijgebracht toen hij in de jaren 1595-1597 in de Officina in dienst was als proeflezer of zetter. Jan Theunisz had | |
[pagina 549]
| |
zich bovendien nog verder kunnen bekwamen in het Arabisch via zijn contacten met de secretaris van de Marokkaanse gezant Ahmed ibn-Abdallah, nl. Abdoel Aziz, die vanaf december 1609 tot april 1610 in zijn logementshuis te Amsterdam verbleef. Een en ander resulteerde in de jaren 1611-1612 in twee Arabische publikaties van de hand van Jan Theunisz, die respectievelijk verschenen te Amsterdam en te Leiden in de Officina Plantiniana,Ga naar voetnoot80 waar hij toen trouwens als corrector betrokken was bij de uitgave van het Lexicon Arabicum van zijn leermeester.Ga naar voetnoot81 Toch zou het professoraat in het Arabisch deze leerling van Franciscus I Raphelengius niet worden gegund. Op grond van zijn al te geringe kennis van het Latijn, maar in werkelijkheid vooral omwille van zijn reputatie van overtuigd mennoniet en zeer vruchtbaar pamflettist, kreeg Jan Theunisz, op 8 of 9 mei 1613, van de Leidse curatoren eervol ontslag. Tevoren was reeds op 9 februari 1613 de leerstoel Arabisch begeven aan Scaligers schitterende leerling Thomas Erpenius (1584-1624).Ga naar voetnoot82 In tegenstelling tot Jan Theunisz, beschikte deze wel over een academische graad en vooral over zeer invloedrijke vrienden onder de prominenten van de toenmalige Republiek der Letteren, inzonderheid de Fransman Isaac Casaubonus (1559-1614), de grootste graecist van zijn tijd, en de Leidse hoogleraar en filoloog Daniël Heinsius (1580-1655).Ga naar voetnoot83
Thomas Erpenius zou het werk begonnen door Franciscus I Raphelengius onmiddellijk terug opnemen en voltooien. Via Casaubonus en zijn Leidse | |
[pagina 550]
| |
vrienden had hij reeds in oktober 1611 getracht om te worden betrokken bij de publikatie van Raphelengius' Arabisch lexicon.Ga naar voetnoot84 Bij zijn terugkeer in Holland in juli 1612 na zijn studiereis doorheen Europa was dit woordenboek echter reeds geheel gedrukt, zodat zijn addenda en correcties er niet meer konden aan worden toegevoegd. Erpenius' verbeteringen, aanmerkingen en aanvullingen werden toen, met zijn hulp, achteraan Raphelengius' lexicon uitgegeven onder de titel Observationes in Lexicon Arabicum, een lexicon dat kort na 4 mei 1613 bij de Raphelengii te Leiden van de persen kwamGa naar voetnoot85 als het eerste gedrukte wetenschappelijk Arabisch-Latijns woordenboek uit de geschiedenis. Ongeveer gelijktijdig met het Arabisch lexicon verwezenlijkte Thomas Erpenius nog in 1613 Raphelengius' tweede project, namelijk de publikatie van de reeds vermelde Grammatica Arabica, die hij op aansporen van Casaubonus nog in Frankrijk was begonnen en reeds in de herfst van 1611 nagenoeg geheel had voltooid.Ga naar voetnoot86 Overeenkomstig Raphelengius' bedoeling bezorgde Thomas Erpenius met dit werk zeker niet de eerste Arabische grammatica,Ga naar voetnoot87 maar wel de eerste wetenschappelijke, methodisch samengestelde en volledige spraakkunst van de klassieke Arabische taal uit de geschiedenis. Als zodanig zou dit werk trouwens tot in de 19de eeuw het meest gezaghebbende standaardwerk blijven bij het spraakkunstig onderricht van het Arabisch. In het spoor van Franciscus I Raphelengius bezorgde Thomas Erpenius tenslotte de universiteitsstad Leiden haar tweede Arabische drukkerij. In 1614 beëindigde de Officina Plantiniana haar werking.Ga naar voetnoot88 De enige werk- | |
[pagina 551]
| |
man die Arabische teksten kon zetten overleed in de lente van 1614. Een opvolger was niet voorhanden en Frans (II) noch zijn broer Joost van Raphelingen waren blijkbaar geïnteresseerd in de verdere studie van het Arabisch. Daar de Officina Plantiniana in deze omstandigheden niet langer kon instaan voor de produktie van Arabische drukkenGa naar voetnoot89 nam Thomas Erpenius toen het initiatief om zelf met een Arabische drukkerij te beginnen voor de publikatie van zijn op het getouw staande werken. Gesterkt door het voorbeeld van de Franse koninklijke gezant Françoys Savary de Brèves,Ga naar voetnoot90 die in de jaren 1608-1614 te Rome voor eigen rekening Arabische letters had laten gieten, waarmee hij na zijn terugkeer te Parijs in 1615 een oosterse drukkerij was begonnen, creëerde Erpenius te Leiden, in eigen huis en op eigen kosten, in 1615 de ‘Typographia Erpeniana Linguarum Orientalium’, waar hij naar believen Arabische, Hebreeuwse, Chaldeeuwse, Koptische, Perzische, Syrische en Turkse teksten zou drukken. Bij de outillering van deze drukkerij had Thomas Erpenius geen belangstelling voor het Arabische lettermateriaal van de Officina Plantiniana, dat hij weinig esthetisch vond.Ga naar voetnoot91 Dit lettermateriaal werd dan ook, na de liquidatie van dit bedrijf in 1619,Ga naar voetnoot92 door de Raphelengii in 1620Ga naar voetnoot93 verkocht aan hun neef Balthasar I Moretus te Antwerpen, die volgens zijn verklaring van 1624 hierover evenmin tevreden was en het ook nooit verder zou gebruiken.Ga naar voetnoot94 Evenals de stempels en matrijzen in het bezit van de Raphelengii, waarvan de verdere lotgevallen niet bekend zijn, verdween dit lettermateriaal vervolgens, mogelijk omgesmolten voor de recuperatie van het lood. | |
[pagina 552]
| |
Wie Erpenius' nieuw Arabisch lettermateriaal heeft aangemaakt is niet bekend.Ga naar voetnoot95 Alleszins was het elegant, geïnspireerd als het was op een van de kleinere Arabische lettertypes gebruikt in de Typographia Medicea te Rome. Bovendien was het ook veel praktischer en economischer in gebruik dan Raphelengius' Arabisch lettermateriaal, dat naar het voorbeeld van de grootste lettertypen van de Medicea was gemaakt.Ga naar voetnoot96 Op deze wijze bewerkte Thomas Erpenius dat de Republiek én de Leidse universiteit ook verder van een Arabische drukkerij voorzien bleven. Dat deze drukkerij, samen met die te Rome, Parijs en Breslau toen de enige in Europa, van zeer groot belang was voor de Leidse universiteit bewijst het feit dat na Erpenius' overlijden op 13 november 1624 de curatoren alle voorzorgen namen opdat haar zeer kostbare typografisch materiaal verder in de stad bleef ter beschikking van de universiteit.Ga naar voetnoot97 Aan Thomas Erpenius komt aldus de eer toe, dat hij via zijn drukkerij, zijn lessen en zijn vele publikaties, tijdens de tien jaren van zijn professoraat, ook buiten elk verband met Franciscus I Raphelengius, tot stand gebracht,Ga naar voetnoot98 Leiden tijdens de eerste helft van de 17de eeuw gemaakt heeft tot Europa's toonaangevend centrum voor de arabistiek. Mede door toedoen van zijn leerling en opvolger Jacobus Golius (1596-1667) werden hier de grondslagen gelegd voor de gehele verdere evolutie van de Arabische studiën in Europa. Dat Thomas Erpenius daarbij echter precies in de richting aangegeven door Franciscus I Raphelengius heeft gewerkt mag echter beslist niet uit het oog worden verloren. De grote betekenis van Franciscus I Raphelengius schuilt dan ook in het feit dat precies hij de pionier-arabist geweest is, die met zijn werk, drukkerij en lessen de eerste initiatieven nam en de grondsla- | |
[pagina 553]
| |
gen legde voor de studie van het Arabisch in het Noorden, waarop door Thomas Erpenius kon worden voortgebouwd. Dat Franciscus I Raphelengius' betekenis als arabist daarbij verder op het achterplan is geraakt is vooreerst te wijten aan zijn persoonlijke bescheidenheid en timiditeit,Ga naar voetnoot99 die voor gevolg had dat zijn figuur geheel in de schaduw werd gesteld door de alles beheersende autoriteit van de internationaal gerenommeerde polyhistor Josephus Justus Scaliger, wiens invloed op de arabistiek in de Nederlanden tot op heden al te fel beklemtoond is.Ga naar voetnoot100 Een tweede reden schuilt wellicht in het feit dat de vroegere Nederlandse nationale geschiedschrijving bij voorkeur de Bossenaar Thomas Erpenius als grondlegger van de arabistiek in de Republiek naar voren heeft gebracht. Dat het Noorden de basis van de ontwikkeling van de Arabische studiën aan de Leidse universiteit echter in de eerste plaats te danken heeft aan de Zuidnederlandse calvinist Franciscus I Raphelengius én aan zijn vertrek uit de Antwerpse Officina Plantiniana ingevolge de val van Antwerpen op 17 augustus 1585, is op grond van de hier ontwikkelde bewijsvoering echter een vaststaand feit.
Museum Plantin-Moretus Vrijdagmarkt 22 B-2000 Antwerpen | |
[pagina 554]
| |
ResumeLa présente étude démontre que François Raphelengien l'aîné (Lannoy-lez-Lille, 1539 - Leiden, 1597), gendre de Christophe Plantin, fut l'initiateur des études arabes aux Pays-Bas. Vers 1570 lorsqu'il fut le collaborateur de son beau-père, attaché comme correcteur à l'Officine plantinienne d'Anvers, François Raphelengien l'aîné commença à apprendre l'arabe en autodidacte sous l'influence et avec l'aide du célèbre mystique français Guillaume Postel (1516-1581), de ses élèves le philologue brabançon Andreas Masius (1514-1573) et l'humaniste français Guy Le Fèvre de la Boderie (1541-1598), et de l'humaniste espagnol Benedictus Arias Montanus (1527-1598), qui se trouvèrent alors tous en contact, en vertu de l'élaboration de la Biblia Regia, oeuvre magistrale de Christophe Plantin. Dès 1572, François Raphelengien l'aîné possédait déjà bien l'arabe et en 1575 il était occupé tout à fait par la préparation d'un dictionnaire arabe. D'ailleurs il résulte d'une communication de Lodovico Guicciardini parue dans l'édition française de son Descrittione di tutti i Paesi Bassi altrimenti detti Germania inferiore alors éditée par Christophe Plantin, qu'en 1582 sa connaissance de l'arabe fut notoire à Anvers. La chute d'Anvers et le Traité de Reconciliation du 17 août 1585 entraînèrent de rigueur le départ du calviniste François Raphelengien l'aîné. Le 17 janvier 1586 ou quelques jours plus tard il quitta Anvers, devenue dès lors catholique et espagnol, avec sa famille pour Leiden. Ici il se consacra tout à fait aux études arabes dès 1589, lorsqu'il put transmettre la direction de l'Officine plantinienne en grande partie à ses fils Christophe et François, alors à peine devenus majeurs. Afin d'éditer les oeuvres qu'il avait entamés il équipa peut-être déjà dans les années 1591-1592 son imprimerie de matériel typographique arabe. C'est ainsi que François Raphelengien l'aîné, originaire des Pays-Bas méridionaux, introduisit la typographie arabe dans les Provinces-Unies et en particulier dans la ville universitaire de Leiden, où elle allait avec Thomas Erpenius (1584-1624) se maintenir jusqu'à nos jours et jouer d'une réputation internationale. En tant que traducteur au service du gouvernement des Provinces du Nord et en tant que professeur d'hébreu attaché depuis 1586 à l'Université de Leiden, François Raphelengien l'aîné est sans doute le premier dans les Provinces-Unies à avoir introduit un enseignement en arabe. Il démontrait ainsi la nécessité d'instituer une chaire d'arabe à l'Université de Leiden. Celleci fut fondée peu après sa mort et attribuée dès le mois d'août 1599 au Juif polonais converti au protestantisme, Philippus Ferdinandus (1555-1599). Les études de François Raphelengien l'aîné culminèrent dans la composition de son Lexicon Arabicum. Cet ouvrage posthume paru à Leiden en 1613 est le premier dictionnaire arabe complet à avoir été imprimé en Europe. Dans les Provinces-Unies Thomas Erpenius (1584-1624), nommé professeur d'arabe à l'Université de Leiden en 1613, poursuivra les études arabes marchant sur les traces de François Raphelengien l'aîné. Suivant ses idées il publia en 1613 la première grammaire de la langue arabe scientifiquement et méthodiquement établie. Thomas Erpenius allait fonder aussi une imprimerie arabe à Leiden en 1615. De cette façon, par son imprimerie, son enseignement et ses maintes publications Thomas Erpenius fera de Leiden dès la pre- | |
[pagina 555]
| |
mière moitié du 17me siècle le centre d'orientalisme le plus important d'Europe, ce qu'elle est encore aujourd'hui. En somme c'est à François Raphelengien l'aîné que revint l'honneur d'avoir été le pionnier dans le domaine de l'étude de la langue et de la littérature arabes aux Pays-Bas. Par ses travaux, son imprimerie et son enseignement il prit les toutes premières initiatives en ce domaine et de cette manière il posa les bases du développement ultérieur de la philologie arabe, non seulement dans les Provinces-Unies, mais dans toute l'Europe. |
|