| |
| |
| |
Kiliaan als lexicograaf in de Officina Plantiniana
Frans Claes s.j.
Cornelis van Kiel is een van de best bekende auteurs die lange jaren in de Officina Plantiniana werkzaam was en als corrector bij Plantijn en zijn opvolger Jan Moretus Nederlandse woordenboeken samenstelde. Voor die woordenboeken steunde Kiliaan voor een groot deel op werken die in de Officina Plantiniana uitgegeven werden of die in de bibliotheek ervan voorhanden waren.
| |
1. Lexicografische opdrachten die Kiliaan van Plantijn kreeg
Volgens het grafschrift dat Sweertius aan de nagedachtenis van Kiliaan wijdde, was deze 50 jaar corrector geweest in de Plantijnse drukkerij. Van de eerste vermelding als personeelslid in de rekeningen, op 5 februari 1558 (heel waarschijnlijk was hij er al eerder), tot zijn overlijden op 15 april 1607 verlopen inderdaad ongeveer 50 jaar. Al heeft recent onderzoek aangetoond dat er in Kiliaans werkzaamheden bij Plantijn een onderbreking is geweest, wellicht van 1574 tot 1582, toch heeft hij ongetwijfeld het grootste deel van zijn leven in de drukkerij doorgebracht, waar hij ook de inspiratie en de bronnen voor zijn lexicografisch werk heeft gevonden (Van den Branden 1978, p. 23).
Vermoedelijk had Kiliaan voor het einde van 1561 al twee lexicografisch opdrachten voor Plantijn vervuld.
De eerste opdracht die hij van zijn werkgever kreeg, was wellicht de bewerking van het Promptuariolum Latinae Linguae, een Latijns-Frans en Frans-Latijns woordenboek, dat het jaartal 1562 draagt, maar al begin oktober 1561 verschenen was. Dit woordenboek is weinig oorspronkelijk, het alleen maar een met ca. 12% nieuwe woorden aangevulde uitgave van twee
| |
| |
woordenboeken van Robert Estienne, het Latijns-Franse Dictionariolum puerorum Latinogallicum (Parijs 1542) en het Frans-Latijnse Les Mots Francois (Parijs 1544) (Claes, 1973a; 1983, p. 52-53).
Kiliaan is vrijwel zeker de bewerker van het eveneens door Plantijn anoniem uitgegeven Dictionarium Tetraglotton, dat evenals het Promptuariolum het jaartal 1562 draagt, maar al in december 1561 gedrukt was (PP, p. 808). Dit woordenboek bestaat uit de slechts licht bewerkte Latijnse, Griekse en Franse tekst van een woordenboek van Guillaume Morel, Verborum Latinorum cum Graecis Gallicisque conjunctorum Commentarij (Parijs 1558), aangevuld met een Nederlandse tekst die voor een groot deel uit het Frans van Morel vertaald is (Claes, 1970, p. 123-124; 1983, p. 54-56).
Van november 1563 tot september 1564 werkte Kiliaan voor Plantijn aan een vertaling van het Dictionarium Latino-Gallicum (Parijs 1538) van Robert Estienne in het Nederlands en stelde zo een Latijns-Frans-Nederlands woordenboek samen, dat echter nooit uitgegeven werd (Claes, 1983, p. 55).
Een andere lexicografische opdracht kan nog de vertaling van de ‘grammaire’ van Brechtanus in het Nederlands zijn, die Kiliaan op 8 december 1563 voltooid had. Hiermee kan immers de Etymologia van Joannes Custos Brechtanus bedoeld zijn, waarvan Plantijn in 1568 een uitgave bezorgde met hier en daar ook Nederlandse vertalingen. Het is een zakelijk ingedeeld schoolwoordenboekje, waarvan tevoren al enige uitgaven verschenen waren (Claes, 1983, p. 63; Bostoen, 1979, p. 52).
Deze eerste opdrachten vervulde Kiliaan in opdracht van Plantijn, hoofdzakelijk als vertaalwerk en blijkbaar zonder veel persoonlijke ambitie.
| |
2. Lexicografisch werk naar Kiliaans eigen inzicht
Weliswaar zegt Kiliaan in zijn inleiding op het Dictionarium Teutonico-Latinum (1574) dat Plantijn hem heeft aangespoord om dit woordenboek samen te stellen. Toch voegt hij er onmiddellijk aan toe dat hij dit gedaan heeft naar zijn eigen inzicht en volgens een nieuwe methode. Deze methode bestaat erin dat hij zowel de vreemde als de eigen woorden, in het Nederlands gebruikelijk, opneemt, en wel zo beknopt mogelijk, zonder echter onduidelijk te worden. Veel belang hecht hij ook aan etymologische taalvergelijking van de Nederlandse trefwoorden met Duitse en Franse woorden
| |
| |
die hij in zijn bronnen vond. Blijkbaar gaf hij uit persoonlijke belangstelling dit wetenschappelijke cachet aan zijn woordenboek (Claes, 1983, p. 60-63).
In zijn latere veel uitvoeriger uitgaven, het Dictionarium Teutonico-Latinum (1588) en het Etymologicum Teutonicae Linguae (1599), werkte Kiliaan deze etymologische methode verder uit. Daartoe gebruikte hij niet enkel anderstalige woordenboeken, maar ook een heel aantal niet-lexicografische werken, vooral humanistische werken met taalkundige, historische, aardrijkskundige, botanische en andere verklaringen, niet alleen van Nederlandse, maar ook van Duitse, Italiaanse, Friese, Engelse, Zwitserse, Franse, Spaanse en Latijnse geleerden. Al die bronnen heeft hij verwerkt en ter verklaring van de Nederlandse taal gebruikt, zodat hij een voor zijn tijd uniek wetenschappelijk woordenboek tot stand heeft gebracht, dat de grondslag vormt van de hedendaagse Nederlandse lexicografie (Claes, 1969).
Na 1599 vulde Kiliaan het Etymologicum nog aan door een groot aantal aantekeningen en verbeteringen aan te brengen in een werkexemplaar ervan. Dit werkexemplaar werd na Kiliaans dood door Balthasar Moretus, Plantijns kleinzoon en tweede opvolger, aan een Antwerps kapucijn, pater Anselmus, toevertrouwd om het na te zien, te vervolledigen en persklaar te maken. In 1616 stuurde deze het terug naar zijn opdrachtgever. Nu berust het in de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage (393 F 10). Enige jaren geleden hebben we een uitgave van die aanvullingen en verbeteringen bezorgd onder de titel De Vierde Kiliaan (Claes, 1981a).
Er is nog een ander handschriftelijk woordenboek van Kiliaan bewaard gebleven, nl. de volledige Nederlandse tekst van een nieuw Tetraglotton. Dit viertalige woordenboek bracht hij tot stand door op witte bladen Nederlandse woorden toe te voegen aan het Latijns-Grieks-Franse Promptuarium Latinae Linguae (1591), een latere uitgave van het bovenvermelde Promptuariolum (1562). Dit aangevulde exemplaar werd door Balthasar Moretus eveneens aan pater Anselmus toevertrouwd en door deze laatste in 1616 teruggestuurd. Het berust nu in het Plantijnmuseum (MPMB M 368). We hopen er, zo mogelijk, ook een uitgave van te bezorgen (Claes 1981b).
Evenals de verschillende uitgaven van zijn woordenboek, met een groot aantal bronvermeldingen, tonen de bewaarde werkexemplaren, met talloze kanttekeningen, hoe Kiliaan zijn tekst voortdurend uit allerlei bronnen bleef aanvullen en verbeteren.
| |
| |
| |
3. Bronnen voorhanden in de bibliotheek van de Officina Plantiniana
Van een aantal bronnen die Kiliaan voor zijn woordenboek gebruikte, weten we dat ze vroeger in de bibliotheek van de Officina Plantiniana voorhanden waren.
De boekhouding van Plantijn vermeldt in de jaren 1558-1564 verschillende woordenboeken die hij kocht of verkocht. Zo kocht hij op 14 september 1559 ‘2 Dictionarius puerorum par Rob. Steph. 1559’ en ‘2 petit dictionaires francoislatin’ (MPMA XXXV, f. 95). Het gaat hier over het Dictionariolum puerorum Latinogallicum en Les Mots Francois van Estienne, die ik boven al vermeld heb als de voornaamste bronnen van het Promptuariolum Latinae Linguae. Les Mots Francois was ook een van de voornaamste bronnen van Kiliaans Dictionarium van 1574 (Claes, 1970, p. 293-295).
Dezelfde boekhouding vermeldt op 27 januari 1560 ‘1 Dictionarius lat. gall. Rob. Steph. fo’ (MPMA XXXV, f. 108). Dit is het uitvoerige Dictionarium Latino-Gallicum van Estienne, dat Kiliaan in 1563-1564 voor Plantijn vertaalde, zoals ik boven al heb gezegd. Misschien wordt dit woordenboek in de boekhouding ook al op 20 december 1558 vermeld onder de vage benaming ‘1 Dictionaire latin francois’ (Ibid., f. 60vo). Zeker hoorde het tot de beginkern van Plantijns bibliotheek in 1563 (MPMA XXXVI, f. 22).
Op 21 november 1564 vinden we in de boekhouding ‘1 Diction. francs latin relié a clouans fo Du Puis’ (MPMA XXXIX; f. 186vo), in 1570 in een catalogus een ‘Dictionarium Latinogallicum’ (MPMA 799, f. 189vo) en in 1592 in de catalogus van de Plantijnse bibliotheek een ‘Dictionarium Gallicolatinum Paris Jac. de Puys 1564’ (MPMB M 12, f. 13vo). Dit is het Dictionaire Francoislatin van Robert Estienne, bewerkt door Jean Thierry en in 1564 uitgegeven door Jacques du Puis. Plantijns exemplaar van deze uitgave bevindt zich nu nog in het Plantijnmuseum: voorin staat er met de hand geschreven ‘Hic liber est Christophori Plantini’ (dit boek is van Christoffel Plantijn) (MPMB B 834). In dit exemplaar zijn enige Nederlandse kanttekeningen gemaakt, waarvoor ik evenwel geen overeenkomst met de tekst van Kiliaans woordenboek heb kunnen vinden. Toch heeft Kiliaan het woordenboek van Thierry herhaaldelijk als bron gebruikt, nl. voor zijn Dictionarium van 1574 (Claes, 1970, p. 291), voor zijn Etymologicum van 1599 (Storme, 1914) en voor zijn aanvullingen op dit Etymologicum (Claes, 1981a, p. 23-24).
In de catalogus van de bibliotheek van Plantijn in 1592 wordt een ‘Dic- | |
| |
tionarium germanicolatinum ἀκεφαλὸν’ (d.i. zonder hoofd, zonder inleiding) vermeld (MPMB M 12, f. 14vo). Heel waarschijnlijk is dit het exemplaar van Die Teütsch Spraach (Zurich 1561), een Duits-Latijns woordenboek van Josua Maaler, dat G. de Smet enige tijd geleden zonder titelpagina in het Plantijnmuseum ontdekt heeft (MPMB B 1797; De Smet, 1966, p. 84). In dit exemplaar heeft Kiliaan allerlei kanttekeningen gemaakt, vooral Nederlandse woorden opgeschreven, waarvan hij er sommige in zijn Dictionarium van 1574, andere in dat van 1588, nog andere in zijn Etymologicum van 1599 heeft opgenomen. Andere kanttekeningen tenslotte heeft hij niet in zijn woordenboek opgenomen (Claes, 1969, kol. 200; 1970, p. 299-301). Anderzijds nam hij woorden van Maaler over waarbij hij geen kanttekeningen gemaakt had (Claes, 1970, p. 295-299; 1983, p. 25-26).
Dezelfde catalogus vermeldt ook nog een ‘Dictionarium latinè, graecè, gallicè G. Morelij opere, Paris. G. Morelius 1558’ ‘(MPMB M 12, f. 14vo), het drietalige woordenboek van Morel dat als basis heeft gediend voor het Dictionarium Tetraglotton, zoals ik boven al heb gezegd.
In de boekhouding van Plantijn, in de catalogi van 1563, 1570, 1592 en ca. 1650 komen nog verschillende andere woordenboeken voor die Kiliaan als bron gebruikt heeft: het Dictionarium Latinogermanicum en Germanicolatinum van Petrus Dasypodius, het Latijns-Frans-Duitse Dictionariolum (1548) en het Latijns-Duitse Dictionariolum puerorum van Joannes Frisius, de Latinae Linguae Thesaurus van Robert Estienne, het Dictionarium Triglotton van Joannes Servilius, uitgegeven door Steelsius, de Pappa van Murmellius, het Dictionarium (Venetië 1558 en Basel 1562) van Calepinus en het Dictionariolum (Gent 1544) van Paludanus (Claes, 1970, p. 45-50).
In de genoemde catalogi vinden we Kiliaans werkexemplaar van Het Naembouck (Gent 1562) van Joost Lambrecht echter niet terug. In dit werkexemplaar, dat nu op het Plantijnmuseum berust (MPMB R 28.12), heeft Kiliaan heel wat aanvullingen opgeschreven, aantekeningen gemaakt, merktekens aangebracht en woorden onderstreept, waarvan hij de meeste in zijn Etymologicum (Verdeyen, 1945, p. XXII-XXV) of in zijn aanvullingen erop (Claes, 1981a, p. 18-20) heeft opgenomen. Kiliaan had dit Naembouck ook al gebruikt voor zijn Dictionarium van 1574 (Claes, 1970, p. 318-319).
Wellicht heeft Kiliaan ook nog een handschriftelijke, nu in het Plantijnmuseum berustende woordenlijst als bron gebruikt. Mogelijke ontleningen aan deze Latijns-Nederlands-Franse woordenlijst, met de titel Expositiones Vocabulorum tribus ydeomatibus (MPMH O.B. 1.17), heb ik gevonden in
| |
| |
het Etymologicum, in aanvullingen van Kiliaan bij een exemplaar van het Dictionarium Tetraglotton (MPMB R 24.15) en van het bovenvermelde Promptuarium van 1591. Heel duidelijk is de overeenkomst echter nergens (Claes, 1976, p. 97; 1981b, p. 12-13).
| |
4. In de Officina Plantiniana uitgegeven bronnen
Onder de bronnen van Kiliaan, die in de Officina Plantiniana uitgegeven werden (meestal te Antwerpen, anders vermeld ik de naam Leiden), zijn er enige woordenboeken, zoals de Nomenclator omnium rerum (1567) van Hadrianus Junius (Kluyver, 1884, p. 17-27; De Smet, 1957 en 1958; Claes, 1981a, p. 27-28) en de Thesaurus Theutonicae Linguae (1573) (Claes, 1981a, p. 22-23). Van dit laatste woordenboek bezit het Plantijnmuseum (MPMB R 8.14) overigens nog een exemplaar met kanttekeningen, meestal van Kiliaan, waarvan hij er enige in zijn Dictionarium van 1588 heeft opgenomen en de meeste in zijn Etymologicum van 1599 (Claes, 1969, kol. 203). Aan deze lexicografische bronnen kan ik uit mijn nog niet gepubliceerde aantekeningen nog toevoegen de Selectissimae Latini Sermonis Phrases (1586) van Christophorus Vladeraccus, een werkje met in het Nederlands en het Frans vertaalde Latijnse zegswijzen en wendingen van Cicero.
Opvallend is echter vooral het grote aantal niet-lexicografische werken dat Kiliaan voor zijn Dictionarium van 1588 en zijn Etymologicum van 1599 geraadpleegd en geëxcerpeerd heeft. Vooral hierdoor was hij op lexicografisch gebied zijn tijd ver vooruit. Een groot aantal van deze geëxcerpeerde werken werd in de Officina Plantiniana uitgegeven, zodat we wel kunnen zeggen dat hij ze leerde kennen bij gelegenheid van zijn werk in die Officina.
Onder de bronnen waaruit Kiliaan taalkundige verklaringen haalde, vermeld ik eerst twee werken van de Antwerpse geneesheer Joannes Goropius Becanus, de Origines Antwerpianae (1569) en de Opera hactenus in lucem non edita (1580). Uit deze werken nam Kiliaan heel wat etymologische verklaringen en ook persoons- en plaatsnamen over (Claes, 1981a, p. 37-38).
Een ander auteur van wie Kiliaan verschillende werken raadpleegde voor etymologische en andere verklaringen, alsook voor persoons- en plaatsna- | |
| |
men, is Justus Lipsius. Van de goede verhouding van Kiliaan met Lipsius getuigt overigens het lofdicht van deze laatste, vooraan in het Etymologicum opgenomen (f. 5ro). Van Lipsius gebruikte Kiliaan zeker de volgende werken: Admiranda, sive de Magnitudine Romana Libri quatuor (1598), De Amphiteatro liber (1598), een uitgave van de werken van Tacitus met commentaar en aantekeningen van Lipsius (1585), de Poliorceticôn sive de machinis, tormentis, telis, libri quinque (1596) en De recta pronunciatione Latinae linguae dialogus (1599). Vooral allerlei verklaringen van woorden en namen nam Kiliaan uit deze werken van Lipsius over (Claes, 1976, p 103-104; 1981a, p. 51-56).
Taalkundige verklaringen haalde Kiliaan ook uit een werk van Jornandes of Jordanes, bisschop van Ravenna, over de Goten. Dit werk werd onder de titel De Getarum, sive Gothorum origine & rebus gestis in 1597 in de Plantijnse drukkerij te Leiden uitgegeven samen met een commentaar erop van de Brugse humanist Bonaventura Vulcanius, In Iornandem variae lectiones aliquot. Van dezelfde auteur gebruikte Kiliaan ook nog een werk over het Gotisch, dat hetzelfde jaar in dezelfde drukkerij het licht zag, De Literis & Lingua Getarum, siue Gothorum (Claes, 1981a, p. 47-48).
Een andere bron van Kiliaan voor Oudgermaanse woorden was een Oudhoogduitse parafrase van het Hooglied door abt Willeram uit de elfde eeuw, onder de titel In Canticum Canticorum Paraphrasis gemina (Leiden 1598) uitgegeven door de Hollandse rechtsgeleerde Paulus Merula (De Smet, 1960, p. 149). Kiliaan gebruikte ook een woordenlijst op het Oudhoogduitse evangelie van Otfrid (negende eeuw), die Merula in hetzelfde werk had opgenomen (Claes, 1976, p. 104-105; 1981a, p. 62).
De enige tot nu toe gevonden volledig in het Nederlands gestelde bronnen van Kiliaan zijn de vier deeltjes van het Trivium van de Amsterdamse rederijkerskamer In liefd bloeyend, de Twe-spraack van de Nederduitsche letterkunst (1584), Kort begrip der redenkaveling (1585), Ruygh-bewerp vande redenkaveling (1585) en Rederijck-kunst (1587), alle in Leiden uitgegeven. Uit deze grammatische werkjes heeft Kiliaan heel wat termen en enige verklaringen overgenomen (Dibbets, 1981; Claes, 1981a, p. 61-62).
Taalkundige verklaringen haalde Kiliaan ook uit de Latijnse Emblemata (Leiden 1591) van Andreas Alciatus, uit de historische werken Historia de Gentibus Septentrionalibus (1558) van de Zweedse bisschop Olaus Magnus (Claes, 1981a, p. 71-72), Batavia (Leiden 1588) van Hadrianus Junius (De Smet, 1954 en 1956a), en Flandria Commentariorum Lib. III descripta (1596) van Jacobus Marchantius (Verdeyen, 1945, p. LII) en uit de humanis- | |
| |
tische werken Hercules prodicius (1587) en Annales magistratuum (1599) van Stephanus Pighius (Claes, 1981a, p. 58). Hieraan kan ik nu nog toevoegen het apologetische werk Moscovia (1587) van de Italiaanse jezuïet Antonius Possevino en het historische werk van de Lombardische geschiedschrijver Paulus Diaconus uit de achtste eeuw, De gestis Langobardorum Libri VI (Leiden 1595).
Plantnamen nam Kiliaan over uit boeken met namen van planten in verschillende talen: de Latijnse Stirpium Historiae (1583) van Rembert Dodoens (Claes, 1985, p. 122), het Kruydtboeck (1581) van Matthias Lobelius en de Exoticorum libri decem (Leiden 1605) van Carolus Clusius (Claes, 1981a, p. 56 en 67). Voor de correctie van het Kruydtboeck van Lobelius ontving Kiliaan op 9 september 1580 overigens twaalf gulden van Plantijn (MPMA XIV, f. 51, d.i. eig. II 9). Verder bezit de Koninklijke Bibliotheek te Brussel nog een exemplaar (II 35.584 A L.P.) van de Icones Stirpium (1591) van Lobelius, een Latijnse bewerking van het vermelde Kruydtboeck, met op de titelpagina de met de hand geschreven aanduiding ‘Corn. Kil. Duffl.’ In dit exemplaar heeft Kiliaan naast vele Latijnse plantnamen de Nederlandse benamingen geschreven (Claes, 1969, kol. 200). Directe overeenkomst van deze kanttekeningen met de namen in Kiliaans woordenboek heb ik echter niet kunnen vinden.
Aardrijkskundige namen nam Kiliaan weliswaar ook uit verschillende hierboven genoemde werken occasioneel over, maar met de Nomenclator omnium rerum (1567) van Hadrianus Junius, een zakelijk ingedeeld woordenboek met o.a. ook een aardrijkskundig hoofdstuk, was de bekende Thesaurus geographicus (1596) van Abraham Ortelius hiervoor zijn voornaamste bron. Waarschijnlijk was dit laatste werk wel de eigenlijke basis, de legger, voor Kiliaans lijst van plaatsnamen achteraan in zijn Etymologicum van 1599 (Claes, 1973b, p. 3-10; 1981a, p. 57). Kiliaan was trouwens bevriend met Ortelius. In 1596 droeg hij hem een gedicht op in zijn Album amicorum en in 1598 schreef hij een grafschrift voor hem (Van den Branden, 1978, p. 52 en 22).
Verschillende verwijzingen van Kiliaan naar Latijnse dichters kunnen slaan op uitgaven uit de Plantijnse drukkerij: de Opera (1566-1567) van Ovidius, de Opera (1575) van Vergilius en de Latinae Comoediae (Leiden 1589) van Plautus. Van de vermelde uitgave van Ovidius bezit het Plantijnmuseum overigens nog een exemplaar met op het schutblad de naam ‘C. Kiel’ (Claes, 1981a, p. 72 en 74). Hieraan kan ik nog toevoegen de Opera (1565) van Terentius. We weten echter niet welk werk er bedoeld wordt met
| |
| |
‘les poetes’, waarvoor Plantijn op 14 januari 1564 aan Kiliaan een bepaalde som per zetvorm beloofde (Van den Branden, 1978, p. 38).
Verwijzingen van Kiliaan naar andere oude Latijnse schrijvers kunnen slaan op de De proprietate sermonis (1565) van Nonius Marcellus, de Opera (Leiden 1588) van Apuleius en de Opera (1605) van Seneca, en naar oudchristelijke Latijnse schrijvers in de Divinarum institutionum libri VII (1570) van Lactantius, de Opera (1576) van Augustinus en de Opera (1584) van Tertullianus (Claes, 1981a, p. 65 en 71-73). Hieraan kan ik nog toevoegen de XII. Caesares (1574) van Suetonius, De officiis (1580) van Cicero en De re militari (1592) van Vegetius.
Kiliaan werkte voor het Latijn en het Grieks mee aan de uitgave van de Biblia Polyglotta, die van 1568 tot 1572 onder leiding van Benedictus Arias Montanus bij Plantijn verscheen (Voet, 1969, I, p. 63-64). Het zesde deel van deze bijbeluitgave bevatte ook een Grieks-Latijns woordenboek, dat Kiliaan voor zijn woordenboek raadpleegde (De Smet, 1956b; Claes, 1981a, p. 74-75). Kiliaan haalde ook nog verklaringen uit de Biblia Sacra (1574), uit de Commentaria in Isaiae Prophetae Sermones (1599) van de genoemde Arias Montanus (Claes, 1981a, p. 65-66) en uit de Notationes in totam Scripturam Sacram (1598) van de Spaanse jezuïet Emanuel Sà.
| |
5. Besluit
Onder de werken die Kiliaan als bron voor zijn woordenboek gebruikte, zijn er heel wat die in de Officina Plantiniana uitgegeven of in de bibliotheek ervan voorhanden waren. Weliswaar heeft hij daarnaast nog een aantal andere bronnen geraadpleegd, waarvan we niet weten of ze in die Officina voorhanden waren. In mijn inleiding op de Vierde Kiliaan (Claes, 1981a) noem ik 75 bronnen die hij voor zijn aanvullingen en verbeteringen op het Etymologicum gebruikt heeft. Daarvan zijn er 31 in de Officina Plantiniana gedrukt, terwijl 6 andere er zeker voorhanden waren en 38 niet, voor zover we weten, dus ongeveer de helft.
Als bronnen heeft Kiliaan een zeer uiteenlopende waaier van werken gebruikt, waaruit hij allerlei taalkundige en encyclopedische verklaringen overnam en op het Nederlands toepaste. Tot het maken van occasionele aantekeningen, ook uit niet-lexicografische bronnen, werd hij ongetwijfeld
| |
| |
gestimuleerd door zijn dagelijks werk in de Officina Plantiniana. Door dit werk leerde hij een groot aantal boeken kennen, waaruit hij gegevens kon verwerken in zijn Etymologicum, dat daardoor tot een unicum is geworden als wetenschappelijk woordenboek in het Europa van de 16de eeuw.
| |
Bibliografie
Bostoen, 1979: K. Bostoen, ‘Kiliaan-bibliografie’, Dokumentaal, 8, 1979, p. 52-53. |
Claes, 1969: F. Claes, ‘Kiliaan de grondlegger van de Nederlandse lexicografie’, Wetenschappelijke Tijdingen, 28, 1969, kol. 193-204. |
Claes, 1970: F. Claes, De bronnen van drie woordenboeken uit de drukkerij van Plantin, Brussel 1970. |
Claes, 1973a: F. Claes, ‘Het Promptuariolum Latinae Linguae (1562) van Plantin’, De Gulden Passer, 51, 1973, p. 1-8. |
Claes, 1973b: F. Claes, ‘Plaats- en persoonsnamen bij Kiliaan’, Naamkunde, 5, 1973, p. 1-36. |
Claes, 1976: F. Claes, ‘Vetus-woorden bij Kiliaan’, Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 92, 1976, p. 81-109. |
Claes, 1981a: F. Claes, Inleiding op De Vierde Kiliaan, Aanvullingen en verbeteringen door Kiliaan zelf toegevoegd aan zijn Etymologicum van 1599, 's-Gravenhage 1981. |
Claes, 1981b: F. Claes, ‘Een nog onuitgegeven woordenboek van Kiliaan’, Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 97, 1981, p. 1-26. |
Claes, 1983: F. Claes, ‘Plantijn als uitgever van woordenboeken’, De Gulden Passer, 61-63, 1983-1985, p. 49-67. |
Claes, 1985: F. Claes, ‘Het Nederlands bij Dodoens’, Handelingen van de Koninklijke Kring voor Oudheidkunde, Letteren en Kunst van Mechelen, 89, 1985, p. 113-123. |
De Smet, 1954: G. de Smet, ‘Kiliaan en de Batavia van Hadrianus Junius. Een bijdrage tot de wordingsgeschiedenis en de kritiek van Kiliaans woordenboeken.’, Handelingen van de Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis, 8, 1954, p. 61-73. |
De Smet, 1956a: G. de Smet, ‘Invloed van Junius' Batavia op Kiliaans woordenboek’, Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 74, 1956, p. 44-59. |
De Smet, 1956b: G. de Smet, ‘Kiliaan en Hadrianus Junius: de Libri Animadversorum’, Taal en Tongval, 8, 1956, p. 1-12. |
De Smet, 1957: G. de Smet, ‘Kiliaan en de Hollandse en Brabantse dialektwoorden uit Junius' Nomenclator’, Handelingen van de Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis, 11, 1957, p. 25-34. |
| |
| |
De Smet, 1958: G. de Smet, ‘Junius' Nomenclator, Hollandse bron van Kiliaans Vlaamse woorden’, in: Album Edgard Blancquaert, Tongeren 1958, p. 197-208. |
De Smet, 1960: G. de Smet, ‘Op zoek naar de bronnen van Kiliaans Friese woorden, in: Fryske Studzjes oanbean oan Prof. Dr. J.H. Brouwer op syn sechtichste jierdei, Assen 1960, p. 145-151. |
De Smet, 1966: G. de Smet, ‘Deutsche Einflüsse auf die niederländische Lexikographie des 16. Jahrhunderts’, Niederdeutsche Mitteilungen, 22, 1966, p. 65-90. |
Dibbets, 1981: G.R.W. Dibbets, ‘Kiliaan en Spiegels trivium’, Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en letterkunde, 97, 1981, p. 112-119. |
Kluyver, 1884: A. Kluyver, Proeve eener critiek op het woordenboek van Kiliaan, 's-Gravenhage 1884. |
Storme, 1914: J. Storme, ‘Een van de bronnen van Kiliaans etymologieën’, Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en letterkunde, 33, 1914, p. 116-122. |
Van den Branden, 1978: L. van den Branden, E. Cockx-Indestege, F. Sillis, Bio-Bibliografie van Cornelis Kiliaan, Nieuwkoop 1978. |
Verdeyen, 1945: R. Verdeyen, Inleiding op Het Naembouck van 1562, Luik-Parijs 1945. |
Voet, 1969: L. Voet, The Golden Compasses. A history and evaluation of the printing and publishing activities of the Officina Plantiniana at Antwerp, Amsterdam-London-New York 1969-1972, 2 vol. |
Voet, 1980: L. Voet, The Plantin Press (1555-1589). A Bibliography of the works printed and published by Christopher Plantin at Antwerp and Leiden, Amsterdam 1980-1983, 6 vol. (= PP). |
| |
Afkortingen
MPMA: Museum-Plantin-Moretus, Archief. |
MPMB: Museum-Plantin-Moretus, Bibliotheek. |
MPMH: Museum-Plantin-Moretus, Handschriften. |
Lessius Universitair College
Minderbroedersstraat 11
B-3000 Leuven
| |
| |
| |
Zusammenfassung
Cornelis van Kiel oder Kiliaan war fast 50 Jahre lang als Korrektor in der Officina Plantiniana tätig. Anfangs bearbeitete er als Lexikograph im Auftrag Plantins lateinische Wörterbücher ins Niederländische. Nachher verfasste er ein niederländisch-lateinisches Dictionarium (1574), das seine eigenen Interessen und Auffassungen besser darstellt. Für die späteren, sehr erweiterten Ausgaben dieses Wörterbuchs, das Dictionarium von 1588 und das Etymologicum von 1599 hat Kiliaan nicht nur Wörterbücher als Quellen benutzt, sondern auch zahlreiche nicht-lexikographische Werke zu Rate gezogen. Verschiedene dieser Werke konnte er in der Officina Plantiniana, im Haus selbst wo er arbeitete, finden. Offensichtlich gab seine tägliche Arbeit ihm fast dauernd Anlaß Notizen zur Erweiterung seines Wörterbuchs zu machen, auch mit Benutzung nichtlexikographischer Quellen. Diesen vielen Notizen ist es zu danken, daß Kiliaan ein für seine Zeit einzigartiges wissenschaftliches Wörterbuch zustande gebracht hat.
|
|