De Gulden Passer. Jaargang 66-67
(1988-1989)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 439]
| |
Joannes Fredericus Lumnius en zijn Evangelica strena (1568)
| |
[pagina 440]
| |
Deze omschrijving van de inhoud beantwoordt echter niet helemaal aan de werkelijkheid. Van bibliografisch standpunt uit is dan ook een rechtzetting nodig om eventuele misvattingen in de toekomst te voorkomen. Daarom deze korte mededeling. In de opdracht van zijn boekje aan Joannes Andreas Balenus op 27 december 1567 (p. 3-4) zegt Lumnius dat hem onlangs de tekst van de Latijnse grammatica onder ogen kwam, die bij het onderricht te Diest werd gebruikt en die door Albertus Herlemannus voor publikatie bij Plantin persklaar was gemaakt.Ga naar voetnoot6 Dat bracht hem op de gedachte dat hij zelf misschien ook, ofschoon door zware zorgen in beslag genomen, iets zou kunnen presteren ten bate van die Diestse jeugd, waarmee hij zich door dierbare herinneringen verbonden wist. Voor een tiental jaren (dus ca. 1557) had hij van de hoofdstukken 1-10 en 24-28 uit het Mattheusevangelie een dichterlijke bewerking gemaakt. Zijn pastorale verplichtingen hadden hem nadien geen tijd meer gelaten voor een verdere voltooiing, en bovendien was zijn jeugdwerk, deels uit eigen onachtzaamheid, deels ten gevolge van de in 1566 losgebroken vernielingsfurie, verloren gegaan, op één zwaar gehavend blad na, dat hem toevallig was bewaard gebleven. Daarin had hij nu de inspiratie gevonden om opnieuw het Mattheusevangelie in Latijnse verzen om te dichten. In feite heeft hij zich echter beperkt tot die hoofdstukken ‘quae tenellis puerorum ingeniis magis convenire videbantur’, nl. de eerste vier en de laatste drie hoofdstukken. De bundel van 1568 bevat dus niet, zoals de boven aangehaalde beschrijving ten onrechte aangeeft, een dichterlijke bewerking van vijftien, maar slechts van zeven hoofdstukken (1-4 en 26-28). En alleen bij elk van de eerste vier vindt men een in kleiner letter bijgevoegde prozatekst, die zich vooral tot de leraars richt om hen erop attent te maken welke lessen daaruit kunnen worden opgediept voor de godsdienstige vorming van de hun toevertrouwde jeugd.Ga naar voetnoot7 Ook in zijn latere levensjaren heeft de herinnering aan zijn poëtisch jeugdwerk Lumnius blijkbaar op zeker ogenblik nogmaals geïnspireerd. In zijn tweede dichtbundel, die in 1600 verschijnt,Ga naar voetnoot8 ontmoet men op p. 31-62 opnieuw de Mattheusomdichting, maar ditmaal ‘octo capita complectens’: | |
[pagina 441]
| |
de zeven hoofdstukken van 1568 hebben er inderdaad met hoofdstuk 24 een uitbreiding gekregen.Ga naar voetnoot9 De bundel bevat verder, zoals de titel aangeeft, een breed uitgemeten elegia (met 50 strofen van zeven disticha) over Adams zondeval en Jezus' verlossingsgenade (p. 5-30)Ga naar voetnoot10 en een gedicht over de vernieuwing van de inwendige mens (p. 63-72).Ga naar voetnoot11 Een oordeel over de letterkundige waarde van Lumnius' poëtische produktie laat ik graag aan meer bevoegden, maar met zijn twee (bescheiden) bundeltjes van 1568 en 1600 behoort hij in elk geval tot onze Neolatijnse dichters van de 16de eeuw.Ga naar voetnoot12
Prinsstraat 17 B-2000 Antwerpen | |
[pagina 442]
| |
ResumeLumnius, curé du béguinage anversois dans la seconde moitié du 16me siècle, a publié plusieurs ouvrages qui lui assurent une place dans l'histoire de la spiritualité. Mais on connait de lui aussi deux petits recueils de poèmes religieux. Quant au premier, publié chez Plantin en 1568, les quelques lignes précédentes en précisent le contenu exact. |
|