De Gulden Passer. Jaargang 66-67
(1988-1989)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 337]
| |
De prijs van antieke teksten gedrukt door Plantijn
| |
[pagina 338]
| |
In dit artikel zullen we achtereenvolgens de prijsklassen van deze Plantijnse drukken, de betekenis van deze boekenprijzen ten opzichte van andere prijzen en lonen en de ruimte die er voor boeken bestond in het budget van een 16de-eeuwer bespreken. Plantijn heeft 240 edities en vertalingen van antieke teksten (i.e. 9,33% van zijn totale produktie) en 47 commentaren op deze werken (i.e. 1,83% van zijn totale produktie) gedrukt, wat neerkomt op 11% van zijn totale produktie.Ga naar voetnoot4 Echter, we kennen niet de prijs van al deze drukken; we kennen 219 prijzen, wat niet helemaal overeenstemt met 77% van het aantal antieke drukken. Sommige drukken bevatten een editie van een antieke tekst samen met de annotaties van een humanist, maar beide delen konden ook afzonderlijk worden verkocht.Ga naar voetnoot5 De prijs van edities, vertalingen en commentaren varieerden van 1/4 st. tot 3 g. 5 st. Na de bespreking van de verschillende prijsklassen gaan we over tot het vergelijken ervan met de prijzen van levensmiddelen en lonen. Hiervoor hebben we ons beperkt tot Antwerpen, alhoewel de Plantijnse drukken over geheel West-Europa werden verkocht. De reden voor deze beperking is dat we omtrent de gekende prijzen der Plantijnse antieken zeker mogen zijn dat ze in Antwerpen werden aangerekend, terwijl we de verkoopprijs in andere delen van de Nederlanden of West-Europa niet kennen. Het is mogelijk dat Nederlandse boekhandelaars de drukken tegen dezelfde prijs als Plantijn verkochten, aangezien deze handelaars boeken met korting kochten bij Plantijn,Ga naar voetnoot6 doch we weten niet of de transportkosten de verkoopprijs verzwaarden. In het laatste gedeelte gaan we dan over naar de bestedingsruimte die de 16de-eeuwse Antwerpenaar binnen zijn budget had om zich deze boeken aan te schaffen. Aldus verwijzen we naar het publiek voor deze antieke drukken. | |
[pagina 339]
| |
2 De prijzen van de gedrukte antieke tekstenWe kennen dus 219 prijzen die we in drie groepen kunnen opdelen: deze van minder dan 3 st., met 111 prijzen, deze tussen 3 en 7 st., met 65 prijzen, en deze van meer dan 7 st., met 43 prijzen. In de duurste groep kostten 13 van de 43 drukken 1 g. of meer, 3 tussen 15 st. en 20 st., 10 tussen 10 en 15 st. en 17 tussen 7 en 10 st. De duurste klassieke uitgave is de Vergiliuseditie uit 1575, met de commentaren van Guellius en Scaliger: deze kostte 3 g. 5 st..Ga naar voetnoot7 In deze dure groep zitten alle foliodrukken, naast een aantal dikke of meerdelige kwarto's (meer dan 350 bladzijden) en octavo's (meer dan 500 bladzijden).Ga naar voetnoot8 Slechts drie drukken zijn kleiner: een geïllustreerde Caesar-editie in sedecimo, evenals een Griekse tekstuitgave van de tragedies van Euripides en een Plautus-editie in het handige in-24o formaat.Ga naar voetnoot9 Opvallend is wel dat de geïllustreerde Caesar-editie niet duurder was dan andere drukken met een gelijk aantal bladen, zij het dan dat het formaat kleiner was. Ook de geïllustreerde Suetonius, die zoals de Caesar 10 st. kostte, valt niet op tussen de andere drukken met een gelijkaardig aantal bladen en formaat.Ga naar voetnoot10 In deze dure groep bevinden zich 22 verschillende auteurs, zowel Griekse als Latijnse, meestal met al hun gekende werken. Dertien van deze auteurs zijn enkel in deze dure uitvoering te verkrijgen,Ga naar voetnoot11 vier auteurs zijn te verkrijgen tegen een dure en een minder dure prijs, en vijf van deze auteurs, namelijk Cicero, Horatius, Ovidius, Sallustius en Vergilius, konden ook in de andere prijsklassen worden gekocht. In de groep der goedkoopste drukken zijn er 10 die minder dan 1 st. kostten, 58 tussen 1 en 2 st. en 43 tussen 2 en 3 st. Het goedkoopste drukje is | |
[pagina 340]
| |
een Latijnse vertaling van het werk van Demetrius Phalerius, daterend uit 1567, een sedecimo bestaande uit één blad dat 1/4 st. kostte.Ga naar voetnoot12 In deze goedkope groep bevinden zich alle formaten, uitgezonderd de folio's, wel zijn de sedecimo's het sterkst vertegenwoordigd met ongeveer 50% van deze drukken. Daarnaast vinden we een groot aantal octavo's en kwarto's. Deze laatsten waren schooledities die in verhouding tot de octavo's duurder waren: een dunne kwarto was gelijk aan een octavo, beide hadden evenveel ongeplooide bladen en dus was de octavo dubbel zo dik als de kwarto. Hierbij merken we nog op dat de schooledities gekenmerkt worden door brede marges en interlinies waardoor er veel minder te lezen viel. In deze groep bevinden zich 31 Latijnse en Griekse auteurs, waarvan 23 enkel in deze goedkope uitvoering.Ga naar voetnoot13 Ook twee vertalingen naar de volkstaal treffen we in deze groep aan: een Franse vertaling van de brieven van Phalaris en een Spaanse vertaling van de Catilinarische redevoeringen van Cicero.Ga naar voetnoot14 In de middengroep vinden we 17 drukken van 3 st., 23 van 4 st., 11 van 5 st. en 14 van 6 st. Hier, zoals in de andere groepen, vinden we zowel Griekse als Latijnse teksten, geïllustreerde als niet-geïllustreerde, gecommentarieerde tekstuitgaven, loutere tekstuitgaven evenals vertalingen. Bij deze laatste bevinden zich een Spaanse vertaling van een florilegium uit de werken van Seneca en een Franse compilatie van Ciceroniaanse gezegden over de rechtvaardigheid.Ga naar voetnoot15 In deze groep horen vooral octavo's thuis die natuurlijk dunner zijn dan die uit de dure groep, en sedecimo's die soms 500 bladzijden tellen. In zowel de goedkoopste als de middengroep treffen we schooledities aan. Wat opvalt is dat die met de vermelding dat ze voor de Jezuïetencolleges zijn bestemd, zich alle in de tweede groep bevinden, terwijl de andere terug te vinden zijn in de eerste groep. Opmerkelijk is ook dat vier van de vijf auteurs die zich in alle drie de prijsklassen bevinden, wel de populairste auteurs zijn binnen de groep antieke auteurs gedrukt door Plantijn. Enkel Sallustius en Terentius vallen op: | |
[pagina 341]
| |
de eerste door zijn aanwezigheid, de tweede door zijn afwezigheid. Dat Sallustius bij de vijf behoort is toe te schrijven aan het feit dat de teksteditie van zijn werk soms tesamen met de noten van L. Carrio werd verkocht. Beide drukken kostten respectievelijk 3 1/2 en 4 1/2 st.; tesamen nemen ze met hun 8 st. plaats in de dure groep.Ga naar voetnoot16 Andere tekstedities van Sallustius kostten 2 st. of 2 1/2 st., terwijl de Notae van J. Dousa bij de Historiae van Sallustius slechts 1 st. kostten.Ga naar voetnoot17 Terentius was een veel populairder auteur dan Sallustius, maar ook veel meer een schoolauteur. Zo werden de twee drukken van zijn Opera Omnia, samen met de Annotationes van M.A. Muretus, die elk 4 st. kostten, ingeleid door een tekst van J. Murmellius Ruremundensis ‘ad Latinitatis studiosum’.Ga naar voetnoot18 Ook één van de twee drukken van de Opera Omnia, die 2 1/2 st. kostten, werd door diezelfde humanist ingeleid.Ga naar voetnoot19 Naast deze drukken van de Opera Omnia vinden we verder nog twee drukken van 2 st. en één van 1 3/4 st.Ga naar voetnoot20 Vier florilegia uit de Terentiaanse comedies kostten elk 1 1/2 st. Naast de Latijnse zinnen werd er ook een Nederlandse en een Franse vertaling aan toegevoegd, dit ‘in gratiam puerorum’.Ga naar voetnoot21 Eén druk, de Annotationes van Muretus (zonder teksteditie), kostte 1 st. en een herziene herdruk, daterend uit 1580, kostte 2 1/2 st..Ga naar voetnoot22 Uit deze en andere gegevens mogen we afleiden dat de prijs afhankel was van het aantal bladen, het formaat en de taal, terwijl de tekst, of het antieken zijn, of dat het commentaren zijn van eigentijdse humanisten die werken, weinig terzake doet.Ga naar voetnoot23 Foliodrukken waren automatisch dure boeken, evenals meerdelige werken, dikke kwarto's of octavo's. Ook is het zo dat Griekse werken in verhouding steeds duurder zijn dan Latijnse. Aan de andere kant zien we dat schoolboeken en florilegia, evenals heelwat apart | |
[pagina 342]
| |
gedrukte commentaren niet duur hoefden te zijn; dit kon nochtans wel eens het geval zijn.Ga naar voetnoot24 Ook vertalingen van antieke teksten naar de volkstalen waren geen exclusieve boeken, alhoewel toch dient te worden opgemerkt dat ze allerminst tot de goedkoopste behoren. Tenslotte willen we hier nog vermelden dat van de 61 auteurs van wiens werk we prijzen kennen, er 48 zijn binnen één prijsklasse: 23 goedkope, 12 niet goedkoop-niet duurGa naar voetnoot25 en 13 dure. We mogen dan ook stellen dat elke auteur zijn eigen prijsklasse had, behalve de populaire vijf die we reeds vernoemd hebben, met daarbij nog Aesopus, Terentius en Valerius Flaccus in de goedkoopste én de middencategorie, Caesar, Plautus, Tacitus en Seneca in de midden- én dure groep, en Euripides in de duurste én de goedkoopste. | |
3 De reele betekenis van de boekenprijzenDe periode van Plantijns activiteit in Antwerpen wordt op economisch vlak gekenmerkt door ‘stijgende prijzen en een stijgende koopkracht. De aldus hoge levenstandaard is onderhevig aan hevige schommelingen’.Ga naar voetnoot26 Ondanks deze stelling van E. Scholliers hebben we bij onze omrekening van de boekenprijzen naar prijzen van levensmiddelen geen rekening gehouden met de jaarlijkse prijsschommelingen maar wel met vijfjaarlijkse gemiddelden.Ga naar voetnoot27 We menen dit te kunnen omdat de boeken niet in het jaar dat ze werden gedrukt, volledig werden uitverkocht.Ga naar voetnoot28 Ook de prijzen van herdrukken wijzen er ons op dat er zich geen spectaculaire prijsverschillen voor- | |
[pagina 343]
| |
deden over een korte termijn, ongeacht de prijs van de levensmiddelen.Ga naar voetnoot29 Wat de prijzen van de goedkoopste drukken (minder dan 1 st.) betreft, zien we dat dit prijzen zijn die het best vergelijkbaar zijn met 1 à 1,5 kg roggebrood. De meeste drukken uit deze groep kostten 1/2 st., zoveel als ongeveer 1 kg roggebrood. Enkel in de jaren 1580, een decennium met scherpe prijsstijgingen, zien we dat zo'n halve-stuiver-druk nog maar 700 gram tot zelfs 300 gram roggebrood vertegenwoordigde. We nemen hier als voorbeeld voor de antieke drukken de uitgaven van de werken van Vergilius. Deze auteur werd door Plantijn gedurende heel zijn loopbaan gedrukt, en dit in elke prijsklasse. Zijn Opera Omnia werden gedrukt in 1558, 1564, 1565/6, 1572, 1580, 1586 en 1589.Ga naar voetnoot30 Verder zien we nog zes drukken met elk een apart hoofdstuk van de Aeneis en ook een druk met enkel de Bucolica.Ga naar voetnoot31 Alle zijn te situeren in 1575, behalve het vijfde hoofdstuk van de Aeneis, dat dateert uit 1575 of 1581, en het zesde dat gedrukt werd in 1581. Ten laatste is er ook nog de commentaar van F. Ursinus bij het oeuvre van Vergilius, gedrukt in 1567, en met een titelpagina gedateerd 1567 en 1568.Ga naar voetnoot32 Enkel van de Opera Omnia - druk van 1589 en het zesde boek van de Aeneis kennen we geen prijs, evenmin als van de Italiaanse vertaling van het vierde boek van de Aeneis uit 1568.Ga naar voetnoot33 De vroegste druk kostte 3 st. wat gelijk staat met 2,25 l rogge, de druk van 1564 die nominaal dezelfde waarde had, kwam overeen met 2,1 l rogge. De Vergiliuseditie, geannoteerd door P. Manutius en G. Fabricius, daterend uit 1565/6, kostte 5 st. en vertegenwoordigde 2,6 l rogge, evenveel als de herdruk van 1572 die 6 st. kostte. De exclusieve Guelliuseditie van 1575 met een kostprijs van 3 g. 5 st. was gelijk aan 36 l rogge. Voor de druk van 1580 betaalde men 7 st., evenveel als voor 2,5 l rogge en de druk van 1586, 4 st. kostend, stond gelijk met 2,6 l rogge. De schooledities, alle 1 st. kostend, behalve het vijfde boek dat 1 1/4 st. kostte, kwamen overeen met 2 à 2,5 kg | |
[pagina 344]
| |
roggebrood. De commentaar van Ursinus kostte 7 st. wat gelijk stond met 3,6 l rogge. Wanneer we deze boekenprijzen vergelijken met een aantal lonen dan komen we tot volgend resultaat: voor de druk van 1558 diende een metserdiender 3/4 tot 1/2 dag te werken, een metser- vrijknaap 1/3 van een dag. De druk van 1564 kostte een metser- diender 1/2 dag werk, een metser-vrijknaap 1/4 tot 1/5 dag. De Manutius-editie van 1565/6 kostte een diender 3/4 dag, een vrijknaap 2/5 dag. De herdruk van 1572 kostte in dagloon meer: voor een diender 3/5 tot 3/4 dag, voor een vrijknaap 1/2 dag. Voor de Guelliusuitgave diende de vrijknaap 4 à 5 dagen te werken, de diender 7 à 8. Voor de druk van 1580 werkte de diender 3/5 tot 3/4 dag, de vrijknaap 1/3 tot 2/5 dag en voor de 1586-druk respectievelijk 1/3 dag en 1/5 dag. De schooluitgaven stonden gelijk aan 1/15 dag loonarbeid voor de vrijknaap en 1/7 dag voor een diender, de commentaar van Ursinus aan een halve of een hele dag. We mogen dus grosso modo stellen dat boeken die 7 st. kostten één dag werk van de diender vroegen en een halve van een vrijknaap. Wanneer we deze boekenprijzen vergelijken met de lonen van geletterde arbeiders, zoals bijvoorbeeld de zetters in de Plantijnse drukkerij, dan kunnen we stellen dat deze grotendeels overeenkomen met de lonen van de dienders: de zetters verdienen ongeveer 6 à 8 st. per dag.Ga naar voetnoot34 Nochtans willen we opmerken dat er soms grote afwijkingen van dit gemiddelde voorkwamen: zo verdiende J. Pasch in de periode 1565-69 ruim 10 st. per dag en in 1570 zelfs 15 st.Ga naar voetnoot35, wat dus eerder het loon van een vrijknaap benaderde. Wat proeflezers van de Plantijnse drukkerij betreft, dezen hadden het iets breder dan de zetters, tenzij ze niet bij Plantijn inwoonden. De residerende proeflezers kregen jaarlijks nog eens 40 à 60 g. bij hun kost en inwoon; zij konden zich ruimschoots een antieke druk veroorloven.Ga naar voetnoot36 Anders was het gesteld met de niet-inwonenden: zij verdienden 2 à 3 g. in de week, ongeveer 8 à 12 st. per dag, wat hen tussen diender en vrijknaap plaatste.Ga naar voetnoot37 Tenslotte willen we de boekenprijzen nog vergelijken met een aantal occasionele lonen en eerbetuigingen. Zo weten we dat Lobelius voor het opdragen van zijn Herbarius aan de stad in 1581 600 g. ontving, Lipsius in | |
[pagina 345]
| |
1585 100 g. voor zijn De constantia.Ga naar voetnoot38 De opdracht aan de stad bracht Lobelius meer op dan zijn vergoeding bij Plantijn: deze gaf hem voor zijn Herbarius 80 exemplaren die Plantijn zelf verkocht tegen 6 g. 10 st..Ga naar voetnoot39 De vergoeding die Gifanius kreeg voor zijn editie van Lucretius in 1565 bedroeg 20 g. en A. Tyron kreeg 10 g. 10 st. voor het maken van de index.Ga naar voetnoot40 P. Kerkhovius werd 8 g. betaald voor zijn Nederlandse vertalingen in de Flores Ciceronis van 1567.Ga naar voetnoot41 Hieruit blijkt alleszins dat wie gelauwerd werd of een bijverdienste had in de Plantijnse drukkerij niet om boeken verlegen diende te zitten. De prijs van boeken wordt belachelijk laag wanneer we die gaan vergelijken met de inkomsten en uitgaven van kooplui: Jan della Faille besteedde aan zijn huishouden tussen 1574-1578 1.332 g. per jaar.Ga naar voetnoot42 Wat was voor deze man de Guelliuseditie waard? | |
4 De bestedingsruimte binnen het budget van een 16de-eeuwer voor de Plantijnse antieke drukkenNaast deze prijzen en lonen lijkt het nuttig om enigzins te duiden wie er zich boeken kon veroorloven. Hiervoor dienen we gebruik te maken van een berekening van de kosten voor het levensonderhoud, en opnieuw van de lonen. Wat het eerste betreft kunnen we twee sterk verschillende cijfers hanteren: die van E. Scholliers,Ga naar voetnoot43 dan wel die van H. van der Wee.Ga naar voetnoot44 Bij H. van | |
[pagina 346]
| |
der Wee krijgen we een bijzonder optimistisch beeld van de levensstandaard van zowel de arbeider als de vrijknaap: de eerste zou een kleine helft van zijn loon kunnen spenderen aan luxe-artikelen en huishuur, de tweede tweederden. Bij E. Scholliers vinden we daarentegen een veel pessimistischer beeld: hij vermeldt dat een arbeider slechts 5% van zijn loon heeft om aan iets anders dan voeding, huishuur, vuur en licht uit te geven. Daarbij stelt hij dan nog dat van die 5% o.m. kleding gekocht diende te worden. Indien dit zo was, namelijk dat slechts 1/20 van het loon van een diender voor ‘luxe’ kon worden gebruikt, dan heeft hij jaarlijks 2 g. over in de periode 1550-59, 4 tot 4 1/2 in de jaren 1560 en de eerste helft van de jaren 1570 en 6 g. in de tweede helft hiervan alsook tijdens de jaren 1580. Indien er zich geen duurtejaar voordeed en indien er geen kleren werden gekocht, dan zou het mogelijk geweest zijn voor de diender om zich een antieke druk aan te schaffen. Wat de vrijknaap betreft, deze kon zich waarschijnlijk wel boeken veroorloven. Indien hij 15% van zijn loon kon derven voor luxe,Ga naar voetnoot45 dan had hij 17 tot 37 g. over in de periode 1560-1584, wat hem dus wel in de mogelijkheid stelde om zich boeken aan te schaffen. Over andere groepen hebben we het in de vorige paragraaf gehad. | |
5 BesluitPlantijn heeft tijdens zijn drukkersloopbaan te Antwerpen antieke teksten en commentaren verkocht in alle prijsklassen, van een kwart stuiver tot 65 st. Hierin hadden de goedkope drukken van minder dan 3 st. het grootste aandeel. Veel hing af van de dikte van het boek en van het formaat bij het bepalen van de prijs; ook de aanwezigheid van Griekse teksten verhoogde de kostprijs. Grosso modo kunnen we stellen dat elke antieke auteur zowat zijn eigen prijsklasse had, behalve de heel populaire die in elke prijsklasse te vinden waren. | |
[pagina 347]
| |
De prijzen van boeken kunnen we het best verdelen volgens het loon van de metser-diender: elk boek dat meer kostte dan 7 st. betekende meer dan een dag werken, elk boek dat minder dan 3 st. kostte, minder dan een halve dag. Op de vraag of de metser-diender zich ook boeken kon aanschaffen mogen we met een grote graad van waarschijnlijkheid negatief antwoorde het is pas wanneer men als vrijknaap werd betaald dat men dit kon. Hieruit volgt dan ook dat laaggesalarieerde geletterden, zoals de zetters van de Plantijnse drukkerij, doorgaans niet eens de door henzelf gezette boeken konden kopen. Voor de kooplui in de welvarende stad Antwerpen vormde de aanschaf van boeken geen probleem. Alleen al de jaaruitgave die de familie Jan della Faille zich voor het huishouden getroostte bedroeg zowat het tienvoud van Plantijns totale produktie van antieke werken en commentaren (indien elke druk gemiddeld 10 st. kostte).
J. van Caeneghemstraat 1 B-9000 Gent | |
[pagina 348]
| |
SummaryPlantin printed some 300 classics and commentaries at Antwerp. Only 219 prices are known, which vary from 1/4 stuiver to 65 stuivers. Fifty percent of these are rather cheap: less than 3 stuivers. The price depended largely on the number of pages and the size; also Greek texts could increase the price. Most of the classical authors have their own price category, except for the most popular ones, as Cicero, Horace, Ovid, Sallust and Virgil, which could be bought at all prices. (See note 13 for the cheap authors, note 11 for the expensive ones and note 25 for the in-betweens). The prices of the Plantinian classics can be divided in three categories, according to the wages of a mason-servant: each book costing more than 7 stuivers corresponds with a whole day's work, each book costing less than 3 stuivers, less than half a day. Probably a mason-servant couldn't afford books: he needed 95% of his wage to spend on food, rent, light and fire, so he had 5% left to spend on clothes and other things, when there was no year of dearth. Also low-paid lettered people, like the compositors of the Plantinian printing office, couldn't afford their own composed books. Master-masons had enough money left to buy a book, and for the merchants acquiring books was no problem. |
|