De Gulden Passer. Jaargang 66-67
(1988-1989)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 121]
| |
Plantin's betrekkingen met Hendrik Niclaes
| |
[pagina 122]
| |
Dat deze en andere veel te ver gaande opvattingen konden ontstaan was mogelijk door het bijna geheel ontbreken van betrouwbare bronnen omtrent de aard en reikwijdte van Plantin's geheime activiteiten. De weinige authentieke gegevens leidden tot het ontstaan van allerlei conjecties en hypothesen die, bij gebrek aan tegensprekende feiten, al spoedig een eigen leven gingen voeren. Ook het grondige onderzoek van de laatste decennia in de Plantijnse archieven heeft vrijwel geen nieuw materiaal over verboden zaken opgeleverd.Ga naar voetnoot3 Desondanks kon men vermoeden dat de drukker, laverend tussen de beperkingen door die de tijdsomstandigheden hem stelden, meer heeft gedaan dan bekend is en een dikwijls zeer onafhankelijke koers volgde om ruimte te vinden voor wat hij wilde ondernemen. De daaraan verbonden gevaren eisten natuurlijk de grootst mogelijke voorzichtigheid; de autoriteiten schrokken bij hun vervolgingen niet terug om gebruik te maken van verklikkers en agents provocateurs. Elke handeling die niet uitdrukkelijk door de wet werd toegestaan moest onder die dreiging verborgen blijven. Ook in de uiterst gedetailleerde boekhouding die tijdens de compagnie met de Van Bomberghens werd gevoerd (voor die tijd een schoolvoorbeeld van moderne administratie) is niets over clandestiene uitgaven te vinden. Toch zijn al die registers en bescheiden door Plantin's opvolgers met grote zorg bewaard en is er geen reden om te veronderstellen dat stukken posthuum zijn vernietigd. We moeten daaruit opmaken dat hijzelf bij voorbaat elk risico wilde vermijden en bepaalde zaken buiten zijn boeken hield. Daarom zal verdergaand archiefonderzoek, hoe waardevol de resultaten ook mogen zijn, vrijwel zeker op dit punt geen bewijzen kunnen leveren. Het bezwaar dat documentaire informatie ontbreekt kan echter gedeeltelijk worden goedgemaakt door een ander deel van Plantin's erfenis: zijn gedrukte werk, en de inlichtingen die dit ons geeft over de samenstelling van zijn lettermateriaal. Het werken met typologische criteria bij bibliogra- | |
[pagina 123]
| |
fisch onderzoek is niet nieuw en behoort reeds zeer lang tot de standaarduitrusting van de incunabulist. Merkwaardigerwijze echter is de methode, na Rooses en Vervliet, nog maar zelden toegepast op de produktie van de Officina, terwijl toch de verschillende elementen van het letterbestand daar alle gelegenheid toe geven.Ga naar voetnoot4 Bij een dergelijke aanpak maakt men in de eerste plaats gebruik van de specifieke kenmerken van het boek als typografisch produkt: niet de tekstinhoud, maar de materiële verschijningsvorm wordt object van onderzoek. Men richt zich daarbij op zowel de toegepaste lettertypen als, indien aanwezig, de initialen en andere ornamenten - die tezamen een beeld geven van het materiaal dat bij de vervaardiging van het werk dienst deed. De herkenning, bij vergelijking, van identieke elementen in ander, gesigneerd drukwerk maakt het nu mogelijk om zonder verdere aanwijzingen allerlei anonieme drukken thuis te brengen bij de pers waar zij verschenen. Met de nodige behoedzaamheid toegepast is dit een bijzonder betrouwbare werkwijze om vast te stellen wie verantwoordelijk was voor bepaalde ondergrondse praktijken in de drukkerswereld. Men zou typografische analyse zelfs een exacte dicipline kunnen noemen omdat, evenals in de natuurwetenschappen, de uitkomsten voor iedereen visueel te controleren zijn. Belangrijk daarbij is dat onze kennis van historische lettertypen in de laatste decennia door verschillende publikaties aanzienlijk is vermeerderd. Bij een dergelijk onderzoek gericht op Plantin is de exclusiviteit (althans voor de Nederlanden) van een groot deel van zijn lettermateriaal van beslissende betekenis. Waardevol zijn daarnaast ook de gespecificeerde aantekeningen in zijn administratie omtrent de werkperioden van zijn medewerkers, met name zijn zetters, en de aard van hun werkzaamheden. Deze zeer | |
[pagina 124]
| |
verschillende bronnen, nog zelden benut, maken het mogelijk een poging te doen om enkele nog duistere episodes in Plantin's loopbaan op te helderen. Een van de meest intrigerende daarvan is ongetwijfeld zijn jarenlange relatie met de leider van het Huis der Liefde. Dit mag aanleiding zijn om hier opnieuw aandacht te vragen voor die op meerdere punten nog raadselachtige kwestie. De daarbij gebruikte bibliografische analyse met haar technische bijzonderheden is elders te vinden; wat hier volgt is een samenvatting van de uitkomsten, aangevuld met enkele beschouwingen van meer algemene aard.Ga naar voetnoot5 Als een der boeiendste figuren van de ‘radicale’ reformatie in de zestiende eeuw heeft Hendrik Niclaes in recente tijd een groeiende aandacht gekregen.Ga naar voetnoot6 Na zijn bevrijding van de dogma's van het traditionele geloof voelde hij zich, als meer hervormers, geroepen tot een profetische rol, waarin religieuze en sociale gedachten samenvloeiden tot een leer die het eeuwige heil buiten kerkelijk verband zocht. Zijn plaats in de geloofsontwikkelingen van zijn tijd kan hier verder buiten beschouwing blijven; het is voldoende enkele data uit het leven van deze merkwaardige man te memoreren. Geboren circa 1502 ging hij al vroeg in de handel en vestigde zich in Amsterdam, welke stad hij echter in of omstreeks 1540 verliet, waarschijnlijk om geloofsredenen. Met zijn gezin en enkele getrouwen trok hij toen naar Emden, eveneens een zeehaven, waar hij onder de naam Hendrick van Amsterdam zijn zaken voortzette en een burger van aanzien werd. De voornaamste bron | |
[pagina 125]
| |
voor zijn levensgeschiedenis, de Chronika des Hüsgesinnes der Lieften, spreekt van zijn handel ‘so-wal tom Oosten alse tom Westen’,Ga naar voetnoot7 wat inhoudt dat hij zich met de vaart op de Oostzee bezig hield en ook met Westeuropese landen zaken deed, hetgeen door Emdense archiefstukken wordt bevestigd.Ga naar voetnoot8 De kroniek, in een vroeg afschrift bewaard, werd samengesteld door ‘mede-older’ Daniel, een van zijn oudste volgelingen. Misschien is deze te identificeren met een broer van H.N. die in Emden een brouwerij bezat en tot de rijkste burgers van de stad werd gerekend. In een Amsterdams processtuk uit 1545 wordt deze Jan van Amsterdam in Emden genoemd als ‘van Davidts Joryszs secte’.Ga naar voetnoot9 Wat we tot dusver wisten over de relaties tussen Plantin en de sekteleider berust vrijwel uitsluitend op wat de Chronika daarover bericht: passages die al in een vroeg stadium van onderzoek door Max Rooses werden verzameld en afgedrukt. Zoals we nog nader zullen zien was de kroniekschrijver te goeder trouw, maar niet vrij van een zekere vooringenomenheid in zijn oordeel over leden die de sekte hadden verlaten of, naar zijn mening, in ander opzicht tekort waren geschoten ten opzichte van haar leider. Wat hij echter over allerlei historische details mededeelt is, voorzover te controleren, nauwkeurig. Dat bleek al vroeg uit zijn informatie over persoonlijke omstandigheden van Plantin die naderhand uit andere bronnen kon worden bevestigd. Ook zijn mededelingen over de drukgeschiedenis van de geschriften van de profeet zijn betrouwbaar gebleken. De kroniek volgt in het algemeen de gebeurtenissen in chronologische orde, maar geeft helaas geen jaartallen. Soms vinden we een verwijzing naar H.N.'s leeftijd op een bepaald moment; verder slechts aanduidingen als: ‘in dessen middelen tyde’, ‘over ein tydt daernae’, en dergelijke. | |
[pagina 126]
| |
Plantin drukt voor Hendrik NiclaesWanneer en onder welke omstandigheden Plantin en Hendrik Niclaes elkaar leerden kennen is niet bekend. Evenmin in welk jaar de overeenkomst werd gesloten voor het drukken van Den Spegel der Gherechticheit en nog enkele geschriften die bij Plantin werden gedrukt. Wel geeft de Chronika diverse bijzonderheden over de produktie van deze boeken, zoals de grote bedragen die nodig waren voor de aanschaf van lettertypen, houtsneden en papier. Al die aankopen werden door de auteur betaald en hij zond zelfs op eigen kosten twee van zijn mensen (vermoedelijk Hendrik Jansen Barrefelt en Augustijn van Hasselt) naar Keulen voor aanvullende materialen. De publikaties waren natuurlijk voor het Huis der Liefde een zaak van uitzonderlijk belang en het is begrijpelijk dat de kroniekschrijver er grote aandacht aan besteedt, al vermeldt hij lang niet alles wat we zouden willen weten. Hij had met zijn weergave van het gebeuren nog een bijzondere bedoeling: hij wilde bekend maken hoe weinig loyaal tegenover de sekteleider Plantin's houding daarbij was geweest. In duidelijke bewoordingen beschuldigt hij de drukker ervan dat hij in zijn werk voor de beweging slechts uit was op persoonlijk voordeel: door alle kosten voor rekening van Hendrik Niclaes te laten slaagde hij erin om de financiële steun, die hij uit Parijs had ontvangen voor de realisatie van de uitgaven, voor eigen doeleinden te gebruiken. Deze voorstelling van zaken heeft de mening doen ontstaan dat Plantin zijn drukkerij zou hebben opgezet met gelden uit Frankrijk die in feite voor het tot stand komen van de publikaties waren afgestaan, een toepassing dus ten koste van H.N.'s belangen. Leon Voet heeft, meen ik, deze zienswijze op goede gronden betwijfeld;Ga naar voetnoot10 de klacht van de kroniekschrijver over de (in diens ogen) al te zakelijke opstelling van de drukker houdt inderdaad niet in dat de Officina langs die weg tot stand kwam. We mogen integendeel aannemen dat Plantin reeds enige tijd als drukker actief was toen Hendrik Niclaes zich tot hem wendde. Deze zocht een vervanger voor de Deventer drukker Dirk (II) van den Borne, die tot dusver voor hem had gewerkt maar door zijn leeftijd en gezondheidstoestand niet meer in staat was een zo grote order uit te voeren. Het contact zal gelegd zijn tijdens een | |
[pagina 127]
| |
bezoek van de auteur aan zijn zoon François, die zich als koopman in Antwerpen had gevestigd. Door een ernstige verwonding van zijn rechterarm, in of omstreeks 1554, had Plantin zich genoodzaakt gezien het vervaardigen van boekbanden en andere voorwerpen van verguld leer te verwisselen voor een andere bron van inkomsten.Ga naar voetnoot11 Bij zijn reeds bestaande verbindingen met de boekhandel lag een keuze voor het drukkersvak voor de hand, al zijn er geen aanwijzingen dat hij daarvoor was opgeleid.Ga naar voetnoot12 Maar, zoals zijn produktie uit de eerste jaren laat zien, er lagen voor hem vooral op de Franse markt voldoende mogelijkheden om, deels met nadrukken, op gang te komen en blijkbaar had hij ook in zijn directe omgeving genoeg relaties om de stap te wagen. Het aantrekken van deskundige medewerkers was, zoals de resultaten uitwijzen, geen probleem van grote betekenis. De veronderstelling dat van Franse zijde werkelijk grote bedragen voor H.N.'s publikaties ter beschikking werden gesteld lijkt aanvechtbaar. Maar bij de drukorders van Franse uitgevers ging het om aanzienlijke bedragen en wellicht moeten we de betalingen uit Parijs die volgens de Chronika bestemd waren voor het drukken van Den Spegel, in dit licht zien. Hoe dit zij, ondanks de beschuldiging van de kroniekschrijver is er geen enkele reden om te twijfelen aan een correcte afwerking van de opdracht door Plantin. Ook in die dagen was het vanzelfsprekend, zeker bij een zo kostbare onderneming, dat de afspraken van partijen werden vastgelegd in een contract | |
[pagina 128]
| |
dat alle details regelde.Ga naar voetnoot13 Dat beiden zich aan de toen gesloten overeenkomst hebben gehouden mag men bovendien afleiden uit het feit dat deze door andere is gevolgd: een zakenman zal niet spoedig opnieuw in zee gaan met iemand die hem benadeeld heeft. Overigens is wel duidelijk dat, wat men ook binnen het Huis der Liefde van Plantin's sympathie voor de beweging verwacht mag hebben, deze zelf zijn zakelijke belangen zwaar liet wegen. Hendrik Niclaes heeft kosten noch moeite gespaard om zijn hoofdwerk tot een indrukwekkend boek te maken. Zowel de taalkeuze als de uiterlijke vormgeving werden, zoals een vergelijking uitwijst, in grote mate bepaald door het Wonderboeck van David Joris. Dat werk van zijn grootste rivaal - pas overleden, waardoor diens aanhang haar leider had verloren - was in 1542-44 te Deventer bij de reeds genoemde Van den Borne gedrukt.Ga naar voetnoot14 Het verscheen in een Oostelijk-Nederlands dialect dat voldoende Duitse elementen bevatte om ook toegankelijk te zijn voor grote gebieden over de grens.Ga naar voetnoot15 Van deze literatuurtaal die, misschien nog meer in orthografie dan in woordkeus, aansloot op de verschillende Laagduitse dialecten, maakte nu ook Hendrik Niclaes gebruik. Voor de daarvoor noodzakelijke transcriptie van zijn handschriften nam hij een zekere Augustijn in dienst, afkomstig uit het Luikse Hasselt.Ga naar voetnoot16 Vermoedelijk had deze in vroeger jaren te Münster in Westfalen gewoond; in ieder geval laat een brief van hem aan Plantin zien dat hij de taal van die streken beheerste.Ga naar voetnoot17 Na de voltooiing van de kopij zond Hendrik Niclaes hem naar Antwerpen om toezicht te houden op het drukproces. Augustijn zal in de Officina de correctie van het werk hebben verzorgd, maar ontwikkelde zich daar tevens tot een uitstekend zetter. | |
[pagina 129]
| |
Bovendien raakte hij met Plantin op zo goede voet dat deze hem na afloop een plaats in zijn bedrijf gaf; volgens een incidentele boeking (Arch. 35, fo. 190v) kreeg hij op 2 september van een ongenoemd jaar [1559 (of 1558?)] vijf dagen loon uitbetaald. Ook de uiterlijke aspecten van Den Spegel werden aangepast aan de lezerskring die de auteur op het oog had. Hij schafte zich voor het drukken van het boek drie Fraktur lettertypen aan en ter versiering een reeks calligrafische initialen en diverse grote houtsneden. Bovendien koos hij voor een typografische vormgeving die in haar laatgotische uitbundigheid bijzonder Duits aandoet. Het verschil met de evenwichtige Franse stijl van Plantin's eigen uitgaven is zo treffend dat sommige van zijn biografen het boek moeilijk als een product van zijn pers konden aanvaarden.Ga naar voetnoot18 Maar het was dan ook geen eigen publikatie, want hij stelde slechts de diensten van zijn drukkerij ter beschikking; verder was het een schepping van Hendrik Niclaes, die het werk niet alleen had geschreven, maar er blijkbaar ook het uiterlijk van bepaalde, alle kosten van de uitgave droeg en er bovendien de verspreiding van organiseerde - waarschijnlijk buiten de bestaande boekhandel om. Het drukproces van dit omvangrijke en met grote zorg uitgevoerde boek, dat minstens een jaar geduurd moet hebben, kan in 1556/7 worden geplaatst, in ieder geval voordat Plantin in 1558 een van de er in voorkomende lettertypen door een ander verving. Deze datering vindt een mogelijke bevestiging in de bijzonder kleine produktie van de Officina in het jaar 1556, toen behalve deze order slechts acht uitgaven verschenen, merendeels van geringe omvang.Ga naar voetnoot19 Ook de watermerken in het papier van het boek laten | |
[pagina 130]
| |
deze tijdsbepaling toe.Ga naar voetnoot20 Omstreeks dezelfde tijd zagen bij Plantin ook twee (voorzover thans bekend) kleinere geschriften uit H.N.'s oeuvre het licht: een bundel psalmberijmingen en gezangenGa naar voetnoot21, en de verhandeling Van dem rechtferdigen Gerichte Godes [...]Ga naar voetnoot22 (afb. 1 en 2). | |
[pagina 131]
| |
Afb. 1 H[endrik] N[iclaes], Psalmen unde Ledern (FV 74). S.l. [Antwerpen, Christ. Plantin, ca. 1556]. - Univ. Bibl. Amsterdam
| |
[pagina 132]
| |
Afb. 2 [Hendrik Niclaes], Van dem rechtferdigen Gerichte Godes (FV 69). S.l. [Antwerpen, Christ. Plantin, ca. 1556]. - Doopsgez. Bibl. in Univ. Bibl. Amsterdam
| |
[pagina 133]
| |
Hendrik Niclaes' drukkerij in KampenIn de loop van 1561 kwam het opnieuw tot een zakelijke overeenkomst tussen Plantin en de leider van het Huis der Liefde. Aanleiding was diens verlangen om een aantal nog niet gepubliceerde geschriften van zijn hand in druk te zien. Het was echter voor Plantin niet meer mogelijk werk als dit in Antwerpen uit te voeren. De omstandigheden waren tezeer veranderd: hij had nu vier persen in werking en de daarmee gepaard gaande uitbreiding van het aantal medewerkers maakte de noodzakelijke geheimhouding veel te riskant.Ga naar voetnoot23 Ook was het toezicht van de regering in Brussel op de boekproduktie inmiddels aanzienlijk verscherpt.Ga naar voetnoot24 In gemeenschappelijk overleg kwam men nu tot een andere en veiliger oplossing: de oprichting van een drukkerij in een stad waar de houding van het bestuur geen hindernis zou vormen voor het uitvoeren van een dergelijk programma. Die stad was Kampen, aan de monding van de IJssel, waar Hendrik Niclaes zich had gevestigd toen men in Emden had ontdekt wie zich achter de initialen H.N. van zijn publikaties verborg. Na die vlucht en het overlijden van zijn vrouw, kort daarop, was hij ingetrokken bij een geestverwant en leidde in zijn nieuwe woonplaats een zo onopvallend mogelijk bestaan. Met medewerking van Plantin voor de levering van een aantal romeinse lettertypen, die hij zelf niet bezat, vestigde hij daar nu een drukkerij. Voor de dagelijkse leiding werd Augustijn van Hasselt aangesteld: zijn kunde, ervaring en toewijding waren voldoende bewezen om hem tot de aangewezen man te maken. Voor de buitenwereld was het zijn drukkerij: de sekteleider hield zich bij deze onderneming geheel op de achtergrond. Het is niet bekend of Augustijn rechtstreeks uit Antwerpen naar Kampen reisde of dat hij ook ditmaal eerst heeft meegewerkt aan het persklaar | |
[pagina 134]
| |
maken van H.N.'s manuscripten. Op 24 juli 1561 vroeg hij in zijn nieuwe woonplaats het burgerrecht aan en na onderzoek van zijn antecedenten besloot de magistraat op 4 september hem dat te verlenen.Ga naar voetnoot25 De produktie kon worden begonnen met de reeds in Antwerpen gebruikte lettertypen en ornamenten, nu aangevuld met een Duitse letter op een kleiner corps, die waarschijnlijk wederom op kosten van Hendrik Niclaes was gekocht. Een nieuwe reeks van diens geschriften zag nu het licht, in dezelfde taalvorm als voordien, al werd de spelling op sommige punten aangepast aan het Oostelijk-Nederlands zoals dat in die streek gangbaar was. In de marginalia van deze uitgaven valt een kleine romeinse letter op, een ‘Brevier’ of ‘Bijbel’ romein die in H.N.'s boeken nog niet eerder voorkwam. Het is een type van de Franse lettersnijder Garamond, dat in de Lage Landen op dat moment alleen in het bezit was van Plantin.Ga naar voetnoot26 Hetzelfde geldt voor een ander Frans lettertype, Haultin's Saint Augustin,Ga naar voetnoot27 dat omstreeks dezelfde tijd gebruikt werd in de Latijnse uitgave van een der tractaten van H.N.: Evangelium, seu laetum regni Dei ac Christi nuncium, evenals de andere zonder impressum en datum verschenen.Ga naar voetnoot28 Bovendien produceerde het bedrijf in H.N.'s Duitse lettermateriaal, een herdruk van De secreten van [...] Alexis Piemontois, een van oorsprong Italiaans maar in vele talen populair receptenboek dat in 1558 bij Plantin in het Nederlands (PP 38) was uitgekomen, nadat hij het werk een jaar tevoren in het Frans had uitgegeven (met herdrukken in 1559 en 1561; PP 33-35). De ongewijzigde nieuwe uitgave (PP 39), met op het titelblad Plantins adres en een replica van een van zijn drukkersmerken, heeft als datum 1561 en kwam dus van de pers kort nadat deze in Kampen was gestart (afb. 3). Het boek onderscheidt zich opvallend van wat Plantin zelf maakte omdat het de initialen en overige ornamenten mist die steeds in zijn werk van deze jaren te vinden zijn. | |
[pagina 135]
| |
Afb. 3 [Girolamo Ruscelli?], De Secreten van [...] Alexis Piemontois (Voet 39). [Kampen, Augustijn van Hasselt,] voor: Christ. Plantin, Antwerpen, 1561. - Univ. Bibl. Amsterdam
| |
[pagina 136]
| |
Deze zijn hier vervangen door Fraktur kapitalen in twee grootten, uit H.N.'s bezit, die men tevergeefs in enige andere uitgave van de Officina zal zoeken.Ga naar voetnoot29 Het bestaan van dit boek toont aan dat Plantin's bemoeienis met de drukkerij in Kampen zich niet beperkte tot het leveren van lettermateriaal, maar ook leidde tot een drukorder voor zijn rekening. Men kan zich daarbij afvragen of de keuze van een uitgave als deze misschien mede was bedoeld om het stadsbestuur gerust te stellen omtrent het onschuldige karakter van de nieuwe onderneming. Hoe dit zij, de produktie verliep probleemloos: de Chronika vermeldt dat Augustijn ‘int openbaer’ drukte en dus blijkbaar voorzorgen inzake geheimhouding achterwege kon laten.Ga naar voetnoot30 Als dit ook gold voor het drukken van de geschriften van zijn werkgever kan van werkelijk toezicht door het stadsbestuur in feite geen sprake zijn geweest. Kampen, lid van het Hanzeverbond, was als de meeste havensteden bijzonder voorzichtig met het nemen van maatregelen op godsdienstig gebied, die intern tot onrust konden leiden en daardoor het gevaar in zich droegen dat zij kooplieden van buiten zouden weerhouden de stad in hun handel te betrekken.Ga naar voetnoot31 Die grote vrijheid, ook voor uitgevers, had bovendien nog niet de aandacht getrokken van de autoriteiten te Brussel (die het kwaad van verboden boeken vooral in Emden zochten) zodat men tot dusver geen last had van ingrijpen van die zijde. Met deze activiteiten kan een aantekening in Plantin's administratie in verband worden gebracht. Het betreft een boeking in zijn journaal (Arch. 36, fo. 17v) die luidt: ‘Le Premier de Januier anno 1562 Receu de Francoijs le fondeur des lectres [volgen, onder elkaar geplaatst:] L'Italica Cicero no. [= ten getale van] 126 [matrices], Cicero Romeyn no. 172, Romeyn Breuier no. 162 [et] Italica Breuier no. 153’. Ernaast schreef hij: ‘le moule et autres matrices de Martin le Jeune’. Volgens een aantekening daaronder verzond hij twee dagen later deze stellen matrijzen naar Parijs: ‘Le 3e Januier 1562 | |
[pagina 137]
| |
Envoye A Paris les sudittes matrices escrites icij dessus auec “48” 36 Dictionarium tetraglotton sous addresse A Martin le Jeune dedans un tonneau que le Sr Jan bonnot [?] enuoye a Paris a Monseigneur de Cannaij’. Zo te zien is dit een transactie waarbij Martin le Jeune, een drukker-uitgever in Parijs met wie Plantin nauwe betrekkingen onderhield, een gietvorm en in totaal vier stellen matrijzen op twee corpsen geleverd kreeg, gejusteerd door François Guyot. Maar dit lijkt vreemd: in een groot drukkerscentrum als Parijs waren genoeg vaklieden voor dergelijk werk te vinden en er is geen enkele steekhoudende reden te bedenken waarom iemand vanuit die stad afslagen van lettertypen naar Antwerpen zou zenden voor verdere bewerking. De order is dan ook een unicum gebleven; pas veel later zou Plantin weer matrijzen aan derden leveren, maar dan van eigen stempels, via de Frankforter Messe.Ga naar voetnoot32 Ook is het merkwaardig dat hij niets in rekening bracht voor zijn bemiddeling, want noch in het Journaal noch elders in zijn boekhouding is een dergelijke post te vinden. Voor deze wonderlijke gang van zaken is reeds eerder naar een verklaring gezocht. Daarbij heeft men gemeend dat de boekingen in werkelijkheid een dekmantel waren voor een poging van Plantin om een deel van zijn bezit aan matrijzen in veiligheid te brengen voordat zij, samen met zijn gehele drukkerij, voor hem verloren gingen. Men kent het treurige verhaal: tijdens een langdurig verblijf van Plantin in begin 1562 elders maakten enkele van zijn Franse zetters van zijn afwezigheid gebruik om een protestants boek te drukken. Dat werd ontdekt door de autoriteiten te Brussel, die de markgraaf van Antwerpen, Jan van Immerseel, opdracht gaven de schuldigen met grote gestrengheid te straffen. Deze arresteerde de overtreders en verzegelde de bezittingen van Plantin die, zelf aanwezig of niet, aansprakelijk was voor alles wat in zijn bedrijf gebeurde. Bij zijn terugkomst zag hij zich genoodzaakt zijn gezin overhaast naar Parijs in veiligheid te brengen en zelf onder te duiken. Om aan een confiscatie door het landsbestuur te ontkomen zetten zijn geldschieters daarop een faillissements-procedure in werking waarbij, onder toezicht van de stedelijke autoriteiten, eind april 1562 alle eigendommen van Plantin in veiling werden gebracht. Het was een harde maatregel, die echter noodzakelijk was om de gelden van zijn financiers | |
[pagina 138]
| |
en de vorderingen van andere crediteuren veilig te stellen. Hij redde er ook een deel van zijn eigen bezit mee, want na zijn terugkeer in Antwerpen betaalde de stad hem, na aftrek van de gemaakte veiling- en beheerskosten, een aanzienlijk bedrag uit als meeropbrengst van de liquidatie. Dat nu Plantin de matrijzen naar Parijs gezonden zou hebben, vooruitlopend op deze verwikkelingen, is hoogst onwaarschijnlijk. Als we, met zijn biografen, aannemen dat hij onkundig was van de clandestiene activiteiten van zijn ondergeschikten, kon hij niet al in begin januari (laat staan nog eerder, bij zijn opdracht aan Guyot) rekening houden met de mogelijke gevolgen van wat deze mannen tijdens zijn komende afwezigheid zouden gaan doen. Wist hij echter wel van die plannen af en moeten we zijn reis zien als een dekmantel voor die betrokkenheid, dan lijkt het onbegrijpelijk dat hij het bij een zo beperkte maatregel liet en niet veel verder ging met het in veiligheid brengen van eigendommen. Wat betekenden enkele stellen matrijzen tegenover het totale verlies van de drukkerij en al zijn verdere bezit? Een bevredigender uitleg van het gebeuren is te geven met een typografisch argument, ontleend aan de identiteit van een der genoemde stellen matrijzen: ‘Italica Brevier no. 153’. De enige cursief van Nederlandse origine op dit kleine corps - een verouderde letter lang geleden in het bezit van de Antwerpse drukker Maerten de Keyser - bestond bij lange na niet uit 153 letters en tekens. Een type dat wel die samenstelling heeft is Granjon's ‘Bible cursive’, een bijzonder fraai lettertje dat Plantin, als eerste in de Lage Landen, in 1560 in gebruik had genomen.Ga naar voetnoot33 Behalve bij hem vinden we deze cursief, wat Nederlandse boeken betreft, voorlopig alleen in een Nieuw Testament van 1562/3Ga naar voetnoot34 en in Den Bibel van 1563,Ga naar voetnoot35 beide zonder plaatsaanduiding ‘ghedruc(k)t by Lenaert der Kinderen’. Het zijn twee uitgaven | |
[pagina 139]
| |
waarvan steeds is aangenomen dat zij uit Emden afkomstig zijn. (afb. 4 en 5)
Afb. 4 Dat Nieuwe Testament. S.l. [Kampen], Lenaert der Kinderen [en Augustijn van Hasselt, voor Hendrik Niclaes en Christ. Plantin], 1563 (62*) - Univ. Bibl. Amsterdam
| |
[pagina 140]
| |
Afb. 5 Den Bibel. S.l. [Kampen], Lenaert der Kinderen [en Augustijn van Hasselt, voor Hendrik Niclaes en Christ. Plantin], 1563. - Univ. Bibl. Amsterdam
| |
[pagina 141]
| |
De bijbeluitgaven van Lenaert der KinderenMet deze Lenaert der Kinderen is het merkwaardig gesteld. Reeds in de 18e eeuw vroeg men zich af wie hij was en waar hij had gewerkt. Bij gebrek aan feitelijke gegevens - in geen van zijn boeken staat een drukplaats vermeld - ontstond een mythevorming waarbij hij, met zilveren letters nog wel, gedrukt zou hebben op een schip dat op de Rijn voer of, volgens anderen, in de Noordzee. Later meende men dat dit In de Noordsee betrekking had op de naam van een huis in Emden (het bestond maar bleek in latere tijd gebouwd); dat hij had samengewerkt met de ook al raadselachtige drukker Nicolaes Biestkens van Diest; en dat hij Bijbels in de Oostfriese landstaal zou hebben uitgegeven. De onjuistheid van deze en andere bedenksels werd enkele decennia geleden aangetoond door de historicus en bibliograaf H.F. Wijnman.Ga naar voetnoot36 Zijn nog steeds waardevolle studie veroorzaakte echter nieuwe verwarring, omdat het schimmige beeld van Lenaert der Kinderen de auteur ertoe bracht de naam als een pseudoniem op te vatten en de Emdense drukker-uitgever Willem Gailliart aan te wijzen als diegene die zich daarachter schuil hield. Dat Wijnman met die hypothese een verkeerd spoor volgde werd al spoedig duidelijk toen een andere onderzoeker de man aantrof in Plantin's personeels-administratie, het ‘Livre des ouvriers’ (Arch. 31), waar op fo. 48v staat aangetekend wat hij als zetter verrichtte en verdiende in de eerste negen maanden van 1566.Ga naar voetnoot37 Kort daarop bleek Lenaert reeds in oktober 1563 in de boekhouding voor te komen (Arch. 3, fo. 2 r-v) en wel, op een niet nader aangegeven datum, als verkoper van een hoeveelheid oude letter en vier gebruikte letterkasten.Ga naar voetnoot38 Tenslotte werd een lijst ontdekt van lonen uitbetaald in de periode 12 juli tot 20 september 1561 (Arch. 35, fo. 125r-27r), die aantonen dat hij reeds in die tijd als zetter bij de Officina werkzaam was.Ga naar voetnoot39 Uit deze gegevens volgt niet alleen Lenaerts historiciteit maar blijkt ook dat hij, vlak voordat hij zijn eerste Bijbeluitgaven produceerde, als typograaf bij Plantin werkte. Kort na hun verschijnen zocht hij opnieuw contact | |
[pagina 142]
| |
en in 1566 trad hij dus voor de tweede maal bij zijn vroegere meester in dienst. Intussen had hij in het voorgaande jaar een herdruk van Dat Nieuwe Testament uitgegeven en na zijn definitieve vertrek uit Antwerpen kwamen onder zijn naam nog twee andere edities van die vertaling uit, beide met het jaartal 1567 maar met geheel ander materiaal gedrukt dan hij eerder gebruikte. Alles bijeen een wonderlijke loopbaan voor een drukker-uitgever. De twee vroegste van deze reeks uitgaven, uit 1562-63, zijn voor ons onderwerp van bijzonder belang. Het zijn unieke verschijningen in de geschiedenis van de Nederlandse Bijbeldruk, omdat zij in een voor die categorie hoogst ongewoon type zijn gezet: een cursief. Niet eerder, maar ook nooit daarna heeft men deze letter toegepast voor de vele honderden uitgaven van de Schrift die zouden volgen: tot ver in de 18e eeuw bleef steeds de Nederlandse textura de standaardletter. Ook Lenaert ging op dat type over in zijn latere edities, die bovendien met minder zorg zijn uitgevoerd dan zijn eerste. Want vooral Den Bibel is een bijzonder geslaagd boek, met een voortreffelijke layout en een verdeling van de tekst waarbij de Bijbelboeken bijna steeds zodanig op elkaar aansluiten dat er geen storende lege plekken ontstaan. Ook de zorgvuldigheid van zetwerk en afdrukken en de kwaliteit van het papier onderscheiden zich gunstig van gelijksoortige publikaties; het werk vertoont over de gehele lijn een niveau dat in de Nederlanden van die tijd slechts door weinigen werd bereikt. Bovendien was lang niet elke uitgever in financieel opzicht in staat een dergelijke uitgave te ondernemen. De noodzakelijke investeringen in materiaal en mankracht waren aanzienlijk: behalve de aanschaf van papier, ongeveer de helft van de totale kosten, moest men een jaar lang twee bekwame zetters en, afhankelijk van de grootte van de oplage, minstens één eerste en tweede drukker hun lonen uitbetalen voordat het boek in de verkoop kon komen. En natuurlijk moest men de beschikking hebben over een goed ingerichte drukkerij met de benodigde outillage en een capabele bezetting. In dit licht is het duidelijk dat Lenaert der Kinderen, al staat die naam op het titelblad van de boeken, niet de werkelijke uitgever was. Een man die tussen ‘zijn’ uitgaven door als zetter in loondienst de kost moest verdienen kan niet geacht worden over het kapitaal te beschikken nodig om een publikatie van de omvang van Den Bibel tot stand te brengen. Zijn werkzaamheden bij derden houden bovendien in dat hij geen eigen drukkerij bezat. Van andere zijde moet men dus van zijn diensten en zijn naam gebruik hebben gemaakt - een of meer direct belanghebbenden die deze weg volgden om zelf op de achtergrond en zo buiten schot te blijven. | |
[pagina 143]
| |
Wie was, of waren, die anderen? De beantwoording van die vraag lijkt na het voorgaande zonder al te veel risico mogelijk. Een van hen was, meen ik, Christophe Plantin; geen ander past zo volledig in het beeld van een drukker die in 1562 in bezit was van het teksttype van de boeken, Granjon's ‘Bible cursive’, die voor Bijbeluitgaven deze letter koos in plaats van de overal elders gebruikte textura (zoals hij tot dusver steeds romein en cursief had toegepast in zijn Nederlandse boeken), die de stijl en allure had om een Bijbel zo voortreffelijk vorm en uitvoering te geven en die over de druktechnische en financiële middelen beschikte voor een onderneming van dit formaat. Maar naast deze algemene argumenten zijn er speciale aanwijzingen voor Plantins betrokkenheid. Zo is behalve de ‘Bible’ nog een andere letter die hij voorgaf naar Parijs te zenden in de 1562/3 Bijbeluitgaven te vinden: het getal van 126 matrijzen dat hij noteerde voor ‘L'Italica Cicero’ komt namelijk exact overeen met dat van de daarin gebruikte cursief van Guyot. Dat weten we omdat de lettersnijder een specimen van zijn lettertypen samenstelde waarop van ieder alle letters en tekens zijn afgedrukt, en dat blijken ervoor zijn Mediaan cursief inderdaad 126 te zijn.Ga naar voetnoot40 Een onweerlegbaar bewijs dat Plantin met Lenaerts Bijbeluitgaven te maken had ligt tenslotte besloten in een daarin gebruikt alfabet van kapitalen, dat alle kenmerken vertoont een ontwerp te zijn van de vermaarde lettersnijder Claude Garamond. De smalle E, F en N, de open P, de R met een staart die onder de regel uitsteekt, en de diagonale spanning van de O zijn zo karakteristiek voor zijn latere stijl dat geen andere toeschrijving mogelijk lijkt. De letters, hier op ware grootte gereproduceerd (zie afb. 6)Ga naar voetnoot41, zijn gegoten op een corps van 2 regels Brevier en maken deel uit van de ‘Bible’ (of | |
[pagina 144]
| |
Afb. 6 Kapitalen op 2 regels Brevier, of ‘Bible’, hier toegeschreven aan Garamond. Ontnomen aan Lenaert der Kinderen's Bibel, 1563, en fotografisch samengesteld door G.A. de Zeeuw, Univ. Bibl. Amsterdam
Brevier) romain van Garamond die, zoals we zagen, ook tot Plantins zending behoorde. Van dat lettertje had hij, zoals uit zijn inventaris van 1563 blijkt, na de dood van de ontwerper in 1561 naast matrijzen ook de stempels in handen gekregen.Ga naar voetnoot42 Hoewel die niet meer in de collectie van het Museum Plantin- Moretus aanwezig zijn (in de 1652 inventaris van de Officina werden zij nog vermeld) volgt uit het opgegeven aantal van 162 matrijzen dat zich daarbij tevens die grote kapitalen bevonden. Deze pasten ook in zetsel van Granjon's even grote ‘Bible cursive’. Zo vinden we in Lenaerts Bijbeledities een alfabet van 2-regelige romeinse kapitalen waarvan uit Plantin's inventarissen blijkt dat hij er niet alleen matrijzen van bezat maar ook de stempels. En er is geen enkele aanwijzing dat hij daarvan ooit afslagen, matrijzen of gegoten letter aan anderen zou hebben geleverd. Deze typografische gegevens wijzen niet alleen nadrukkelijk naar Plantin als direct betrokken bij deze produktie, maar in hun context ook naar de stad waar deze plaats vond: Kampen. Immers, van de vier lettertypen waarvan Plantin in de eerste week van 1562 stellen matrijzen verzond troffen we Garamond's Brevier reeds aan in de marginalia van Hendrik Niclaes' publikaties. De 2-regelige kapitalen die tot dat type behoren vinden we nu terug bij Lenaert, samen met twee andere, cursieve, lettertypen die eveneens tot de bewuste zending behoorden. Hoewel dit samengaan geen absoluut bewijs kan vormen voor hun gemeenschappelijke gebruik in één bedrijf is de aanwijzing (mede wegens het ontbreken van een zichtbaar alternatief) zo sterk, dat men eruit mag afleiden dat de Bijbeluitgaven van 1562/3 afkomstig waren uit de drukkerij die Hendrik Niclaes had opgericht. De produktie vond dus niet in Parijs plaats, waarheen volgens Plantin's eigenhandige aantekening de matrijzen zouden zijn gezonden. Inderdaad lijkt het vrijwel uitgesloten dat hij in die stad, waar de drukkers een weer- | |
[pagina 145]
| |
baar gilde vormden, als niet- ingezetene gelegenheid zou hebben gekregen een drukkerij op te zetten. Concurrentie van buitenaf, zeker van iemand die zich bezig had gehouden met het nadrukken van Parijse uitgaven, was allerminst welkom. Ook is het zeer onwaarschijnlijk dat daar Nederlandstalige zetters te vinden waren. Maar vooral geldt het bezwaar dat in 1562 in Parijs het drukken van protestantse Bijbels nauwelijks minder riskant was dan in Antwerpen: het zou nog drie jaren duren voordat een collega dat als eerste aandurfde.Ga naar voetnoot43 We moeten dus in de vermelding van Martin le Jeune als geadresseerde voor de matrijzen een alibi zien, een opzettelijke poging van Plantin om uit overwegingen van voorzichtigheid de werkelijke bestemming van de zending te camoufleren. Autoriteiten waren onder bepaalde omstandigheden bereid aan administratieve boekingen een zekere bewijskracht toe te kennen. | |
Plantin en Hendrik Niclaes als compagnonsLangs deze hoofdlijn kunnen we nu de samenwerking van Plantin en Hendrik Niclaes in Kampen reconstrueren - met alle voorbehoud ten opzichte van de juistheid van sommige details. Toen de sekteleider in de loop van 1560 of begin 1561 het plan opvatte om het nog ongedrukte deel van zijn oeuvre te publiceren, stelde hij zich in verbinding met Plantin. Gezien de bestaande vriendschappelijke relatie en de voorgeschiedenis daarvan, de produktie van Den Spegel der Gherechticheit en enkele kleinere werken, lijkt de keuze bijna vanzelfsprekend. Plantin moest hem echter teleurstellen; zoals reeds aangegeven was het drukken van uitgaven als deze in Antwerpen te gevaarlijk geworden. Er diende dus een andere oplossing te worden gezocht en in onderling beraad vond men die ook: de vestiging van een drukkerij in H.N.'s nieuwe woonplaats, waar het bestuurlijke klimaat dergelijke publikaties nog toeliet. De tolerante houding van de magistraat verschafte de drukkers in Kampen ook op godsdienstig terrein een ruimte waarvan zij in de voorgaande jaren een dankbaar gebruik hadden gemaakt. Gesteund door een groeiend verlangen van het publiek naar boeken die ge- | |
[pagina 146]
| |
tuigden van het nieuwe geloof, had de stad zich in korte tijd ontwikkeld tot een der meest actieve uitgeverscentra op dat gebied. Wel zou het oprichten van een drukkerij voor geschriften van H.N. een rijkelijk kostbare onderneming zijn, maar hier vonden de twee mannen elkaar in een veel verderreikend plan: men zou ook Bijbels gaan drukken. Sinds in 1556, na een lange onderbreking, voor het eerst weer een complete Nederlandse Bijbel was verschenen nam de vraag daarnaar in een snel tempo toe, zodat de verkoop zich binnen enkele jaren ontwikkelde tot de belangrijkste sector van de boekenmarkt. Die stormachtige groei betekende grote oplagen van in verhouding dure boeken, die snel werden verkocht - een vanuit zakelijk oogpunt ideale combinatie van factoren. Daarvan profiteerden tot dusver vooral de drukkers in Emden, die ongehinderd hun gang konden gaan omdat zij zich buiten de greep van de Inquisitie en de autoriteiten in Brussel bevonden. Het moet voor een ambitieus uitgever als Plantin een voortdurende ergernis zijn geweest dat hij dit terrein aan anderen moest laten en het ligt dus voor de hand dat hij uitkeek naar een kans om aan de handicap van zijn plaats van vestiging te ontkomen. Die mogelijkheid opende zich nu: een drukkerij in Kampen had, zoals de praktijk uitwees, weinig te duchten van de beperkingen die wettelijk waren opgelegd. Zo vond men een solide zakelijke basis voor de oprichting van een nieuw bedrijf, waaraan de partners ieder voor een deel zouden bijdragen. Naast afzonderlijke opdrachten stonden voor gezamenlijke rekening zowel een Nieuw Testament als een volledige Bijbel op het programma. Het zou bijzonder interessant zijn nadere bijzonderheden van deze overeenkomst te kennen, zoals de verdere financiële regeling en de grootte het aandeel van ieder van de compagnons, waaronder mischien ook stille vennoten als de Van Bomberghens. We hebben gezien dat het bedrijf deels met lettermateriaal van Hendrik Niclaes ging werken, deels met typen afgestaan door Plantin. Deze zond ook, ter assistentie van Augustijn van Hasselt, een van zijn Nederlandse zetters naar Kampen: Lenaert der Kinderen. De Bijbeluitgaven verschenen uiteindelijk op zijn naam, zoals Plantin meer gebruik heeft gemaakt van de namen van medewerkers,Ga naar voetnoot44 blijkbaar om te vermijden dat hij beschuldigd | |
[pagina 147]
| |
kon worden van het uitgeven van boeken zonder impressum (wat bijzonder zwaar werd bestraft), als hij die om bepaalde redenen buiten het fonds van de Officina wilde houden. Als tekst werden, zowel voor de Bijbel als voor het Nieuwe Testament, recente protestantse vertalingen gekozen die reeds in ruime kring opgang hadden gemaakt. Door een cursief als tekstletter te nemen onderscheidde men de uitgaven van die van de Emdense concurrenten, die dezelfde teksten in textura's drukten. Dat maakte de nieuwe edities in het bijzonder aantrekkelijk voor kopers in de Zuidelijke Nederlanden waar, in tegenstelling tot het Noorden, de cursief voor boeken in het Nederlands reeds haar intrede had gedaan. De Antwerpse ontwerper Arnold Nicolai, een specialist in boekversiering die veel voor Plantin heeft gewerkt, kreeg de opdracht een titelomraming voor Dat Nieuwe Testament te snijden en ook een fraai uitgeversmerk voor de combinatie, in twee uitvoeringen, beide met het Bijbelcitaat: ‘Gelijck een lelie onder de doornen, So is mijn Vriendinne onder de dochteren. Cant. 2’. De oplagen waren, blijkens het in verhouding grote aantal bewaard gebleven exemplaren, zeer aanzienlijk: Den Bibel is verreweg de minst zeldzame van alle protestantse Bijbels uit deze tijd. Wat de afzet betreft kon men gebruik maken van de diensten van ‘bijbelschippers’ voor het vervoer naar andere streken en overigens van een, zoals uit verschillende bronnen blijkt, reeds bestaand net van al dan niet als boekhandelaar gevestigde verkopers. Misschien was Lenaert ook bij deze verspreiding ingeschakeld en trad hij inderdaad naar buiten op als de uitgever van de boeken. Wat Plantin, buiten zijn vermelde aandeel in de onderneming, aan al deze activiteiten persoonlijk bijdroeg valt niet na te gaan. Het is dus onzeker in hoeverre de vormgeving van de uitgaven op zijn aanwijzingen berust, al maakt de stijl van de layout dat waarschijnlijk, en of hij zelf, althans in de beginfase, toezicht hield op de uitvoering van het werk. Wel staat vast dat hij gedurende enige tijd in Kampen bij Augustijn van Hasselt heeft gelogeerd, die daar, in tegenstelling tot Hendrik Niclaes, zelfstandig woonde, vermoedelijk in het pand waar de drukkerij was gevestigd. De Chronika bericht dat de bezoeker door H.N. als zijn gast werd ontvangen en maakt meer dan eens melding van de vele gesprekken die de twee mannen met elkaar voerden.Ga naar voetnoot45 Ook vond de kroniekschrijver het nodig de hoge wijnrekening te | |
[pagina 148]
| |
vermelden die de gastheer te betalen kreeg, een opmerking die eveneens wijst op een verblijf van langere duur en daarmee op Plantin's aanwezigheid bij de produktie. Of hij Kampen in de anderhalf jaar van zijn ballingschap meer dan eens heeft bezocht en er, zoals is verondersteld, de Franse vertalingen van een of meer van H.N.'s verhandelingen maakte die daar volgens de kroniek zijn uitgegeven - daarover horen we niets. Wel geeft dezelfde bron een nogal onduidelijk verhaal over een legaat aan de profeet, afkomstig van een Franse aanhanger van de beweging. Het bestond uit een kistje met sieraden en edelstenen van grote waarde, dat verdwenen bleek toen het uit Parijs naar de begunstigde gebracht zou worden. De schrijver maakt melding van een zekere achterdocht die H.N. jegens zijn gast opvatte toen deze bij hem informeerde naar de beste wijze om enkele kostbare juwelen te verkopen die hij, ter vereffening van zijn vorderingen, van de overledene had ontvangen. Uit het latere verloop blijkt dat dit voorval echter geen al te nadelige invloed had op de onderlinge verhouding en het lijkt inderdaad bijzonder onwaarschijnlijk dat Plantin iets te verwijten viel. Maar de kroniekschrijver was daar, naar het lijkt, niet van overtuigd en uit zijn verslag spreekt wederom een onmiskenbare antipathie tegen de drukker. Met het afdrukken van het laatste vel van Den Bibel in 1563 was het overeengekomen programma voltooid en kwam een einde aan de gemeenschappelijke onderneming. Ook voor de drukkerij betekende dat het einde. In het daarop volgende jaar vinden we een aantal van de lettertypen, waaronder alle Duitse, terug bij Peter Warnersen, de grootste drukker van Kampen. Men mag daaruit afleiden dat hij de inventaris had overgenomen met inbegrip van de voorraad gegoten letter, voorzover die eigendom was van Hendrik Niclaes. In 1565 herdrukte Warnessen een van diens tractaten en hij had zelfs de durf dat met zijn impressum te doen;Ga naar voetnoot46 ook hieruit blijkt dat H.N.'s verblijf in de stad en de activiteiten van Augustijn de magistraat niet hadden gealarmeerd. Hendrik Niclaes behield vermoedelijk de matrijzen van zijn teksttypen en in ieder geval de blokjes van de in zijn boeken gebruikte sierletters, waarvan er diverse in zijn latere Keulse uitgaven terugke- | |
[pagina 149]
| |
ren. Ook Plantin nam een deel van zijn materiaal terug: Lenaert der Kinderen leverde in oktober 1563 een hoeveelheid van 396 pond oude letter met vier gebruikte letterkasten bij hem af. Omdat het materiaal reeds voordat het partnerschap met de Van Bomberghens was aangegaan aan de Officina toebehoorde, moest wat terugkwam nu door het bedrijf als aankoop worden geboekt en, via Lenaert, aan de toenmalige enige eigenaar worden uitbetaald. Andere lettertypen van de Kamper drukken vinden we echter in Emden terug, tezamen met de voor de Bijbeluitgaven aangeschafte initialen. Lenaert gebruikte die om in 1565 een herdruk van Dat Nieuwe Testament uit te geven en hij blijkt dan te beschikken over zowel de cursieven als alle ornamenten met inbegrip van de beide uitgeversmerken.Ga naar voetnoot47 Nader onderzoek toont aan dat hij dat materiaal reeds in 1563 van Plantin had meegekregen en daarmee in dat jaar bij de Emdense drukker Willem Gailliart ging werken. Of hij daarbij in verbinding bleef met zijn vroegere meester in Antwerpen (of misschien met Hendrik Niclaes?) is niet na te gaan, maar wel staat vast dat hij in de eerste week van 1566 opnieuw in dienst trad bij de Officina. Daar vertrok hij echter reeds in oktober om een Nederlandse drukkerij in Sedan te gaan leiden.Ga naar voetnoot48 Voor die verbetering van zijn positie verbrak hij blijkbaar zijn contract met Plantin, want deze was woedend en noemde de man bij het afsluiten van zijn rekening in het ‘Livre des ouvriers’ een doortrapte bedrieger. | |
De laatste contactenNa de samenwerking in Kampen duurt het enkele jaren voordat we weer iets vernemen over contacten van onze hoofdpersonen, wat natuurlijk niet inhoudt dat die er niet waren. Een brief van 2 augustus 1567, waarvan de minuut is bewaard, maakt integendeel waarschijnlijk dat wel degelijk zakelijke relaties bleven bestaan.Ga naar voetnoot49 Plantin schrijft dan aan Hendrik Niclaes zo gedetailleerd over kwesties in verband met de verkoop van Hebreeuwse Bij- | |
[pagina 150]
| |
bels, dat men moet aannemen dat deze daarin financieel geïnteresseerd was. Bovendien is niet lang geleden een exemplaar van de kleinste der in 1566 verschenen uitgaven (PP 651) te voorschijn gekomen met op de platten de stempeling ‘Henricus. Nicolas.’, waarin men een geschenk mag zien van de uitgever aan iemand die bij de publikatie was betrokken.Ga naar voetnoot50 Er kwamen in totaal drie edities uit, in verschillende formaten, die deels bestemd waren voor Joodse nederzettingen in ‘Barbarije’ (Marokko).Ga naar voetnoot51 Het was een omvangrijke onderneming die een aanzienlijke investering vroeg, waaraan dan ook meerdere financiers deelnamen: naast de Van Bomberghens - die ook voor een deel van de lettertypen zorgden, nog afkomstig van hun vader en oom Daniel, drukker in Venetië - waren dat Gaspar van Zurich, de Antwerpse zakenman Johan Radermacher, en dus vermoedelijk ook Hendrik Niclaes. De brief is in nog andere opzichten informatief. In de eerste plaats omdat er indirect een verwijzing in staat naar een andere grote onderneming van Plantin: zijn oprichting, opnieuw, van een drukkerij buiten het bereik van de autoriteiten te Brussel. Na de gunstige ervaringen in Kampen lag het voor de hand wederom die vestigingsplaats te kiezen voor het drukken van Bijbeluitgaven en andere publikaties waarvan de productie in Antwerpen te riskant was. Augustijn van Hasselt, reeds burger van de stad, kreeg de leiding van het bedrijf en begin november 1566 vertrok hij, met een voor het doel uitgeruste drukkerij, voor de tweede maal naar het Noorden. Door een onvoorziene omkeer in de houding van de magistraat kon hij echter voor het beoogde doel niet meer in Kampen terecht en moest uitzien naar onderdak elders. Hij vestigde zich in Vianen, zetel van Hendrik van Brederode, die zich als heer van het gebied zeer onafhankelijk opstelde tegenover het landsbestuur en elke inmenging van die zijde afwees. Onder de bescherming van deze voorman van het verzet startte Augustijn zijn produktie en begon aan de afgesproken taak: het drukken van een Nieuw Testament en een ander boek waar ook enorme vraag naar was: een Nederlandse Psalmberijming. Daarnaast publiceerde hij twee belangrijke politieke geschriften, die hem vanuit Antwerpen bereikten en waarvan er een op verhulde wijze in Plantin's brief aan H.N. wordt aangeduid - een vermelding die een onmisbare aanwijzing geeft voor de identificatie van de pers. | |
[pagina 151]
| |
Maar deze activiteiten duurden slechts kort, want men moest vluchten voor een aanval van Spaanse troepen die, met orders van de Landvoogdes om vooral elke drukkerij in Vianen onschadelijk te maken, op 5 mei 1567 de stad bezetten. Augustijn slaagde erin de reeds afgedrukte vellen in veiligheid te brengen en kon daarna het onderbroken drukproces voortzetten in Wesel, vluchtoord voor zovele uitgewekenen, waar Plantin hem een nieuw bestand aan lettertypen verschafte.Ga naar voetnoot52 In de ruim twee jaar dat hij daar kon werken wist hij een interessant fonds op te bouwen: boeken en tractaten ten dienste van het nieuwe geloof en het streven naar politieke vrijheid, maar met een uitgesproken unionistische en irenische tendens. Daarin sluiten zij aan op de pogingen om onderlinge tegenstellingen te verzoenen van Willem van Oranje, voor wie de pers in 1568, zowel in het Nederlands als het Frans, zijn Verantwoordinge drukte. Men mag hierin de hand van de agent van de Prins voor publicitaire zaken zien, Jacob van Wesembeke, die omstreeks deze tijd in Wesel verbleef. Hoewel geen van Augustijns boeken van zijn naam is voorzien, zijn thans zeventien, misschien zelfs achttien van zijn uitgaven bekend.Ga naar voetnoot53 Volgens de Chronika was één helft van de winst voor hem en de andere voor Plantin, maar over de financiële uitkomsten is ook ditmaal niets in de administratie van de Officina te vinden. Evenmin valt na te gaan of Plantin's compagnons op de een of andere wijze bij de onderneming waren betrokken. Er is echter geen reden om deze produktie hier nader te behandelen, omdat onze tweede hoofdpersoon er geheel buiten stond. De Chronika bericht expliciet dat de twee drukkers het plan ‘met ere beiden, buten den Raedt HN. anheven unde also ansloegen’.Ga naar voetnoot54 Plantin had voor zijn zakelijke beslissingen geen advies van derden nodig en kon trouwens vooraf weten hoe het oordeel van de sekteleider zou luiden: diens streven om onder alle omstandigheden buiten politieke verwikkelingen te blijven was voldoende be- | |
[pagina 152]
| |
kend.Ga naar voetnoot55 Vermoedelijk kwam hij het bestaan van de drukkerij pas te weten toen deze al naar Wesel was overgebracht. Maar dat hij er van hoorde blijkt uit het feit dat, waarschijnlijk in de eerste helft van 1569, het bedrijf door het Huis der Liefde van Plantin werd overgenomen. Het beeld dat de Chronika geeft van de motieven van beide partijen bij deze transactie is op z'n minst eenzijdig.Ga naar voetnoot56 Volgens deze bron zou Plantin zich grote zorgen hebben gemaakt over een zo gevaarlijk bezit en maar al te verheugd zijn geweest dat H.N. hem daarvan wilde verlossen; een in dank aanvaarde vriendendienst dus. De werkelijkheid was hoogstwaarschijnlijk anders. De profeet had juist met een groep volgelingen een periode van diepgaande bezinning doorgemaakt, waarin men overeen kwam de Nederlanden te verlaten en een vrediger woonoord te zoeken. Tevens werd besloten het oeuvre van de leider aan een volledige herziening te onderwerpen en deze bewerking te publiceren. De sekte beschikte echter niet meer over een drukkerij en evenmin over een drukker die men deze verantwoordelijke en geheimhouding vragende taak kon toevertrouwen. In deze situatie moet men onmiddellijk gedacht hebben aan Augustijn in Wesel - de meest voor de hand liggende keuze. Hendrik Niclaes zond een van zijn vertrouwden (‘synen Dener’, Hendrik Jansen Barrefelt?) naar Plantin om een mogelijke overname van het bedrijf te bespreken. Deze bleek bereid tot een eventuele verkoop - niet zozeer uit angst voor ontdekking, zoals de kroniek schrijft (dan was hij nooit aan de onderneming begonnen), maar op grond van zowel politieke als zakelijke overwegingen. Met de droeve afloop van de inval van Willem van Oranje in Brabant en de vernietiging van de troepen van Lodewijk van Nassau in het Noorden leek de opstand mislukt. Maar daarnaast was de aanvoer van Bijbeluitgaven en Psalmbundels inmiddels zo gestegen dat de markt overvoerd raakte en begon te stagneren.Ga naar voetnoot57 Onder die omstandigheden waren de vooruitzichten | |
[pagina 153]
| |
voor de naaste toekomst weinig gunstig en werd het in stand houden van een drukkerij over de grenzen minder aantrekkelijk. Hendrik Niclaes kwam dus met zijn voorstel op een voor hem gunstig moment. Plantin nam een groot deel van het aanwezige lettermateriaal terug, waaronder al zijn Franse typen, en deed hetgeen verder tot de drukkerij behoorde aan hem over. Over de aankoopsom is niets bekend, maar het lijkt weinig waarschijnlijk dat, zoals sommigen menen, dit een transactie was die met gesloten beurzen plaatsvond. Ook over de positie van Augustijn kwam men tot overeenstemming: hij zou met het bedrijf mee overgaan en opnieuw in dienst treden van zijn eerste meester. Daarmee verloor hij zijn betrekkelijk onafhankelijke werkkring als factor en moest nu op een vast salaris weer gaan schrijven en reizen als H.N.'s secretaris (zijn plichten werden nauwkeurig vastgelegd), want van drukken kwam voorlopig niets. Men krijgt de indruk dat hem weinig keuze werd gelaten, maar hoe dat zij, hij aanvaardde zijn nieuwe betrekking en bracht in de loop van 1569 de drukkerij over naar Keulen, waar Hendrik Niclaes zich inmiddels met een aantal aanhangers had gevestigd. De sekte, in de aanvang vermoedelijk een nogal selecte groep van gelijkdenkenden in geloof en levenshouding - wel eens vergeleken met een soort vrijmetselarij avant la lettreGa naar voetnoot58 - had een samenlevingsverband gesticht, waarin steeds strakkere regels de onderlinge verhoudingen bepaalden. Aan de basis van deze omschakeling stond het verlangen van de leider en een aantal ‘medeolders’ naar een vastere structuur voor de beweging. Daarvoor was des te meer reden omdat H.N. intussen bijna zeventig jaar oud was en men moest vaststellen dat met het klimmen der jaren zijn optreden aan overtuigingskracht en zekerheid verloor. Dat had gevolgen voor de beweging, die door deze ontwikkeling haar eenheid in toenemende mate bedreigd zag. Sommige leden van de gemeenschap begonnen, naarmate zijn greep op de omgeving minder vast werd, het geloof in de uitverkorenheid van de profeet te verliezen. Voor dit verminderen van zijn geestkracht geven de kronieken van de sekte diverse aanwijzingen die moeilijk anders te duiden zijn. Veelzeggend in dit opzicht is ook, uit zijn laatste jaren, het eigenhandige model van een hiërarchische bestuursvorm voor het Huis der Liefde.Ga naar voetnoot59 Daarin liet hij zijn vroegere gedachten over een onzichtbare kerk geheel los en ontwierp een gezagsstructuur, misschien zinvol voor een beweging met vele duizen- | |
[pagina 154]
| |
den leden, die echter volkomen irreëel lijkt voor de beperkte groep van aanhangers die hij in Keulen om zich heen had verzameld. Omtreeks 1573 ontstonden daar ernstige moeilijkheden, niet alleen tengevolge van meningsverschillen van godsdienstige aard, maar ook door de als te knellend ervaren regels binnen de gemeenschap.Ga naar voetnoot60 Verschillende leden kwamen tegen de leiding in verzet, onder wie behalve Barrefelt ook Augustijn van Hasselt, die naar Antwerpen reisde om de problemen te bespreken. Na zijn terugkeer namen beide mannen het voor hen zeker niet gemakkelijke besluit om hun langjarige banden met de sekte en haar leider te verbreken, ondanks pogingen van verschillende zijden om een breuk te vermijden. De berichten hierover zijn de laatste waarin Plantin's naam in de Chronika wordt vermeld.
Uit de beschikbare gegevens blijkt dat de betrekkingen tussen onze twee hoofdpersonen in de eerste plaats van zakelijke aard waren, al mogen we aannemen dat er ook sprake was van wederzijdse waardering en sympathie. Althans in de beginjaren; in hoeverre de erfeniskwestie aan deze vriendschap afbreuk heeft gedaan is onduidelijk. Er bleef een financiële samenwerking bestaan, maar het lijkt niet uitgesloten dat in het persoonlijke vlak H.N.'s achterdocht toch gevolgen had. Een dergelijke verkoeling is misschien te bespeuren in de brief over Hebreeuwse Bijbels, de enige die van hun correspondentie is bewaard.Ga naar voetnoot61 Het stuk is niet, wat men erin heeft gelezen, een beroep van Plantin om bijstand in zorgelijke omstandigheden, maar handelt over de afzet van het gedrukte en andere financiële aangelegenheden. De toon van het schrijven maakt een zakelijke en zelfs gereser- | |
[pagina 155]
| |
veerde indruk (men zie de aanhef: ‘Monsieur Hncs.’) en getuigt nergens van vriendschappelijke gevoelens of gemeenschappelijke geloofsovertuiging.Ga naar voetnoot62 Mogelijk was het onderschrift minder onpersoonlijk, maar dat ontbreekt in de minuut. De bestaande mening over het karakter van de brief moet dus worden herzien. Dat geldt ook voor de strekking van Plantin's reis naar Kampen in 1562, die men tot dusver heeft beschouwd als een poging van een man in bijna wanhopige omstandigheden om bij zijn geestelijke leider troost en financiële steun te vinden - zoals de kroniekschrijver ons dat vertelt. De werkelijkheid was anders: de drukker bezocht daar een compagnon-ad hoc, in wiens bedrijf voor gemeenschappelijke rekening een groot uitgeversproject tot uitvoering kwam. Maar misschien had hij inderdaad tijdelijk liquiditeitsproblemen waarin H.N. hem van dienst kon zijn. Een andere misleidende voorstelling van zaken geeft de Chronika in het bericht omtrent de overname van de Weselse drukkerij en haar factor. De auteur stelt het voor alsof H.N. daarmee de eigenaar een bijzondere dienst bewees, waarvoor deze zich dan ook zeer dankbaar toonde. In feite was, zoals we zagen, de aankoop in de gegeven omstandigheden juist voor de sekte en haar leider van groot belang en ging het, ondanks de hagiografische uitleg, om een normale zakelijke transactie. Wederzijdse zakelijke belangen bepaalden dus de relatie tussen de twee mannen. Daarmee krijgt deze een ander karakter dan men er tot dusver aan toekende; Plantin's verbindingen met H.N. die meer dan een eeuw lang als bewijs golden voor zijn betrokkenheid bij het Huis der Liefde blijken een andere achtergrond te hebben dan men dacht. In feite blijft, vanuit historisch oogpunt, geen aanwijzing over dat hij tot de volgelingen behoorde, want ook een ander argument daarvoor gaat niet op: zijn houding en die van verschillende van zijn vrienden ten opzicht van Kerk en staat, met name in de zestiger jaren. De bereidheid om desnoods tegen eigen geloof en overtuiging in te voldoen aan wat van hogerhand toen van de burger werd gevraagd - deze aanpassing of ‘hypocrisie’ (de gebruikte term) zou erop wijzen dat zij in stilte aanhangers waren van de sekteleider, die immers een dergelijke gedragslijn volgde en aan anderen voorhield. Plantin onttrok zich, voorzover we weten, inderdaad nooit aan opdrachten van de overheid, | |
[pagina 156]
| |
waarbij gezagswijzigingen blijkbaar voor hem geen rol van betekenis speelden. Anderen uit zijn kring, tot in het stadsbestuur toe, deden eveneens concessies om hun positie en zakelijke belangen zo lang mogelijk veilig te stellen. Maar al vertoont die houding overeenkomst met het ‘veinzen’ dat Hendrik Niclaes werd verweten, zij is in onzekere en onveilige tijden maar al te gebruikelijk: men trachtte, in de hoop op een betere toekomst, te redden wat te redden viel. Een gedragslijn die onder de omstandigheden zo voor de hand ligt kan men niet op rekening schrijven van een bepaalde groep of beweging. Geloofskwesties zijn in het voorgaande niet nader behandeld, hoewel dit onderwerp voor een vollediger beeld van de wederzijdse betrekkingen niet buiten beschouwing kan blijven. Zo mag men met een zeker recht veronderstellen dat Plantin's religieuze mysticisme beïnvloed is door zijn vele, in Kampen zelfs dagelijkse, gesprekken met de sekteleider. We komen dan echter op een gebied dat aan meer bevoegden moet worden overgelaten. Het is aan hen de vraag te beantwoorden of Plantin's geloofsopvattingen, zoals we die kennen uit zijn brieven en citaten van derden, zozeer overeenkomen met H.N.'s leer dat van ontlening sprake moet zijn, of dat de gelijkenis kan berusten op een algemene tendens naar verinnerlijking van het geloof die ook in de geschriften van vele anderen tot uiting komt. Zolang geen directe invloed is aan te tonen lijkt het in de thans ontstane situatie onjuist om Plantin's lidmaatschap van het Huis der Liefde als zeker of zelfs maar waarschijnlijk te beschouwen. Van zijn tijdgenoot Coornhert, die Hendrik Niclaes persoonlijk had ontmoet en zelfs Den Spegel van hem te lezen kreeg voordat het werk naar de pers ging, is bekend welke fundamentele bezwaren hij tegen diens leer had.Ga naar voetnoot63 Zo wees hij H.N.'s pretentie af de laatste der profeten te zijn, de opvolger van Christus op aarde - een roeping die voor hem en zijn aanhangers een essentieel geloofspunt vormde. Ook was er de eis van het Huis der Liefde tot absolute gehoorzaamheid aan de leider. Is het aannemelijk dat een man met het karakter en het zelfbewustzijn van Plantin bereid zou zijn een zakenvriend zover te volgen? De kroniekschrijver verweet hem juist bij herhaling dat hij dat steeds had ge- | |
[pagina 157]
| |
weigerd - en wat kan voor ons reden zijn aan die zo nadrukkelijk gestelde uitspraken te twijfelen?
Universiteits-Bibliotheek Postbus 19185 NL-1000 GD Amsterdam | |
[pagina 158]
| |
SummaryOne of the chapters in Voet's The Golden Compasses, ‘Plantin the heretic’, is mainly about the relationship between the printer and the founder of the Family of Love, Hendrik Niclaes (HN). This intriguing subject has been broached by a number of scholars who generally regard Plantin as a prominent member of the movement, not to say as one of its leaders. By interpreting a number of entries in his account books and investigating the part played by various typefaces in different stages of Plantin's relationship with HN, it is possible to approach the matter from a new point of view. We can now demonstrate that Plantin did indeed print for HN at the beginning of his career, producing, amongst other works, HN's most important publication Den Spegel der Gherechticheit. Other writings by the prophet were subsequently published by a printing press he himself had set up in Kampen and which was run by his former secretary Augustijn van Hasselt. The same press also produced a book for Plantin, who had provided a part of the typographical material. In this connection too, a Bible and a New Testament were produced on joint account, both under the name of Lenaert der Kinderen, one of Plantin's compositors. Although an unfortunate incident in the course of this collaboration may have affected their friendschip, the financial relationship between the two men continued and HN was involved in subsidizing the publication of Hebrew Bibles in 1566. In that same year, however, he had no part in the secret activities in Vianen, subsequently continued in Wesel, where Augustijn ran a clandestine press for Plantin and produced an interesting list of Protestant publications. In 1569 the Family of Love took over most of the equipment after the decision had been taken to revise and to republish the leader's entire work. The transaction, presented as an act of friendship towards Plantin, has, together with his stay in Kampen, hitherto been interpreted as an indication that the printer sought the support of HN whenever he was in difficulties. Now that we can see to what extent the relationship between the two men was conditioned by commercial interests this view must be revised. The actual character of the dealings between HN and Plantin makes it rather doubtful if the printer also regarded his commercial partner as a spiritual leader and actually joined the Family of Love as one of his followers. This does not mean, however, that he may not have been influenced by certain aspects of HN's doctrine. | |
[pagina 159]
| |
[pagina 160]
| |
[pagina 161]
| |
[pagina 162]
| |
|