De Gulden Passer. Jaargang 66-67
(1988-1989)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 107]
| |
Een vergeten brief aan Plantin
| |
[pagina 108]
| |
Haast vanzelfsprekend nam Franciscus Cicereius,Ga naar voetnoot4 op dat ogenblik docent in de welsprekendheid aan de Milanese hogeschool, die eervolle taak op zich. Zijn lofrede zou tevens fungeren als inaugurale rede voor het academiejaar 1574-1575;Ga naar voetnoot5 zij zou hem bovendien in de gelegenheid stellen om zich nadrukkelijk in het gezelschap van de grote Manutius te vertonen: had hij immers niet gecorrespondeerd met de Venetiaan en had hij diens waardering niet ondervonden?Ga naar voetnoot6 Overigens zou het onderwerp van zijn redevoe- | |
[pagina 109]
| |
ring zijn broodheren, de Milanese senaat, welgevallig zijn.Ga naar voetnoot7 Ongetwijfeld leefde bij hen nog de herinnering aan de vele maanden die Paulus Manutius in de winter van 1571-1572 in Milaan had doorgebracht. Manutius was er opgenomen in een kring van intellectuelen die tevens Cicereius' beschermers waren: de rechtsgeleerde Bartholomaeus Capra, de docent Octavianus Ferrarius en Hannibal Cruceius, humanist en secretaris van de Milanese senaat.Ga naar voetnoot8 In de loop van die bewuste winter hadden verschillende senatoren Manutius opgezocht; ook humanisten als Carolus Sigonius en Cicereius zelf hadden hem daar persoonlijk ontmoet.Ga naar voetnoot9 | |
[pagina 110]
| |
Begin november 1574Ga naar voetnoot10 hield Cicereius inderdaad een gedachtenisrede op Manutius; gedurende twee volle urenGa naar voetnoot11 vroeg hij aandacht voor zijn Latijnse perioden. Om die rede, een half jaar na het overlijden van Manutius, een actueel karakter te geven, kleedde Cicereius zijn lofrede in als smeekbede. Hij stelde de senaat voor op een plaats naar keuze, en overeenkomstig de financiële middelen waarover de stad beschikte, een praalgraf op te richten, waarvan hij het ontwerp en de beschrijving uitvoerig schetste. Die beschrijving illustreert de symboliek van bepaalde voorstellingen uit die tijd; ik beperk me tot het weergeven van de hoofdlijnen. Op het praalgraf moest een groot blad prijken van wit marmer, afkomstig uit de groeven bij het Como- of Gardameer. Het moest worden verdeeld in drie velden. In het centrale gedeelte zou een halfverheven buste - een hoog reliëf zou de tand des tijds niet trotseren - worden uitgewerkt. Dit middenveld zou worden omkranst met vier kussens, waarop symbolische voorstellingen moesten komen die verband hielden met de seizoenen: voor de herfst b.v. de basterdnachtegaal (ficedula) met o.a. amarant als symbool van onsterfelijkheid. Rechts van Manutius' beeltenis dienden Griekse, Latijnse en Toscaanse boeken te worden afgebeeld, links dolfijn en anker, het befaamde drukkersmerk van de Manutii.Ga naar voetnoot12 Boven Manutius' hoofd zou men een krans zien met twee horens, de ene boven de boekwerken, als symbool van zijn beroemdheid, de andere boven het drukkersmerk, om zijn filologische bedrijvigheid te beklemtonen. Het smallere bovenste veld van het blad zou enkele symbolische voorstellingen groeperen, onder meer een sirene, zoals op Isocrates' graf de overredingskracht verzinnebeeldend,Ga naar voetnoot13 en een ster, verwijzend naar onsterfelijkheid en apotheose. | |
[pagina 111]
| |
Het onderste veld ten slotte, dat tevens het breedste zou zijn, diende een lange, door Cicereius vervaardigde Latijnse inscriptie te bevatten. In het laatste gedeelte van de rede wordt de inhoud van dit opschrift uitgelegd, waarbij uitvoerig de lof wordt gezwaaid van Manutius' Ciceroniaanse stijl. Of het monument ooit werd uitgevoerd is twijfelachtig; Cicereius maakt er later nergens melding van.
Pas op het einde van het academiejaar, in juli 1575, onderneemt Cicereius stappen om de redevoering te publiceren. Op 26 juli van dat jaar richt hij zich tot Plantin en vraagt hem zijn gelegenheidswerk te drukken. Deze brief is de Plantin-specialisten tot op heden onbekend gebleven.Ga naar voetnoot14 Cicereius is er zich van bewust dat Plantin hem niet zal kennen. Hij stelt zich dan ook voor als docent aan de Milanese universiteit; hij is reeds vijftien jaar belast met de verklaring van Griekse en Latijnse schrijvers. Bij het begin van het academiejaar heeft hij een rede gehouden over een voor Manutius op te richten gedenkteken; deze rede heeft zoveel bijval genoten, dat hij ze wenst te publiceren. Ofschoon hem door Venetiaanse en Milanese drukkers uitstekende voorwaarden zijn aangeboden,Ga naar voetnoot15 gaat zijn voorkeur uit naar de Antwerpse uitgever. Wegens zijn jarenlange ervaring met andere drukkers veroorlooft hij zich concrete aanwijzingen te geven in verband met de druk: hij verzoekt Plantin de rede in een octavoformaat uit te geven, het lettertype te gebruiken waaruit het voorwoord tot Plantins editie van Nonius Marcellus is gezet, en bijzondere aandacht te schenken aan zijn spelling en interpunctie. Hij zou het op prijs stellen honderd auteursexemplaren te ontvangen. Ten slotte spreekt hij zijn waardering uit voor Plantins werk en wijst erop dat de drukker met deze editie niet alleen hemzelf, maar ook de Milanese senaat en enkele beroemde Milanezen een grote dienst zou bewijzen. De hoofse slotformule bestaat in een opdracht die hij zijn brievenbesteller heeft gegeven: die mocht de brief enkel op een zon- of feestdag aan Plantin overhandigen, opdat hij tijd zou vinden om het lange epistel door te nemen. Van Plantin is geen reactie op dit schrijven bekend. Cicereius' naam verschijnt nergens in diens correspondentie of in het Plantijnse archief; zijn rede werd niet te Antwerpen uitgegeven. Als we veronderstellen dat Cicerei- | |
[pagina 112]
| |
us' brief werkelijk verzonden is en Antwerpen ook heeft bereikt, liggen een aantal redenen voor de hand, waarom Plantin op Cicereius' verzoek niet is ingegaan. De herdenkingsrede zou zeker niet vóór 1576 gedrukt kunnen worden: aan actualiteitswaarde zou ze dan erg hebben ingeboet, vermits ongeveer anderhalf jaar sinds Manutius' dood verstreken zou zijn. Bovendien genoot de auteur van het stuk weinig of geen bekendheid en trad uit zijn rede geen bijzondere vertrouwdheid met Manutius naar voren; ook stelde de schrijver hoge eisen aan de uitgever; vervolgens blijkt Plantin in die periode weinig belangstelling te hebben gehad voor dergelijke gelegenheidspublikaties; men kan zich ten slotte afvragen of Plantins sympathie voor Manutius bijzonder groot was geweest.Ga naar voetnoot16 Het staat hoe dan ook buiten kijf dat Cicercius' redevoering niet op Plantins persen werd gedrukt, niet alleen omdat ze ontbreekt in Voets uitstekende bibliografie van diens drukken, maar ook omdat Cicereius zich ongeveer twee jaar later, in de winter van 1577, met een identieke bede gericht heeft tot Aldus Manutius, Paulus' zoon.Ga naar voetnoot17 Zijn brief van 27 november 1577 aan Aldus vertoont sterke gelijkenissen met het schrijven aan Plantin, zoals uit onze aantekeningen zal blijken; Aldus Manutius reageerde niet; op 26 december 1576 hernieuwde Cicereius zijn verzoek. Ook van Aldus is geen antwoord bekend; ook Aldus heeft Cicereius' oratie niet gepubliceerd. Overigens heeft de Milanese lesgever tijdens zijn leven geen enkel werk in het licht gegeven. Pas op het einde van de achttiende eeuw werd het grootste gedeelte van zijn Latijnse correspondentie samen met enkele redes uitgegeven. Toch is zijn oeuvre daardoor niet uit de schaduw getreden - en dit verklaart dan weer waarom zijn brief aan Plantin zolang onopgemerkt is gebleven. De nieuwe uitgave van dit vergeten epistel berust op de autograaf, bewaard in de Biblioteca TrivulzianaGa naar voetnoot18 te Milaan; het handschrift werd gecollationeerd met de eerste uitgave, door Pompeo Casati. Gelet op het grote belang dat Cicereius aan zijn orthografie en interpunctie hechtte, heb ik deze scrupuleus gerespecteerd. | |
[pagina 113]
| |
Tekst1(p. 537) Franciscus Cicereius Christophoro Plantino S.P.D. 2EQUIDEM non quidquam veritus sum ad te scribere, Plantine ho-3minum humanissime, typographorum optime; quod ego homo ti-4bi penitus essem ignotus, neq. mihi tecum quidquam fuisset am-5plius: sed tua me virtus, humanitas, beneficentia, quae narratur 6passim in omneis quidem, sed praesertim in litterarum studiosos, 7esse singularis; me tibi statim coniunxerunt, et volentem, atq. 8adeo cupientem ad tecum agendum impulerunt. Tenemur ambo 9studio litterarum, ambo iuvandi cupiditate flagramus. quid igitur 10caussae est, quin simus iam inter nos vel coniuncti maxime; licet 11me hactenus ignoraris? His fretus, non, quod alii faciunt, ad 12quemquam tibi notum atq. amicum adivi, qui a te mihi, quod cu-13perem, impetraret; ac ne praemisi quidem epistolium aliquod, 14quo tuum animum pertentarem: sed mihi ipse pepigi, ac de te ipso 15spopondi, quodcumque illud erat, quod a te mihi dari cuperem; 16neq. adduci potui, ut quidquam de benignitate tua dubitarem. 17Ferme quindecim anni sunt, cum a Senatu Insubrium constitutus 18sum Mediolani publice interpres veterum Scriptorum, et Graeco-19rum, et Latinorum; et eorum praesertim, quae ad dicendi doctri-20nam pertinent.Ga naar voetnoot19 Huius anni initio in magna amplissimorum viro-21rum, et nobilissimor. civium nostrorum frequentia consessuqueGa naar voetnoot20 22de more recitavi libellum; quem inscripsi, De monumento mar- 1 Franciscus Cicereius: om. Cas. 2 EQUIDEM... quidquam: Non equidem quidquam a. corr. 8 adeo: mg. add. 9 cupiditate: mg. add., studio a. corr. 10 vel: sup. 1 add. 12 qui a te mihi: iterat. a. corr. 14 sed: verum sup. 1., dein delet. 14-15 ac... spopondi: ac spopondi de te ipso a. corr., de te ipso despondi Cas. 16 benignitate: benitate a. corr. 22-23 marmoreo: om. Cas. 24 placere... omnibus: visus est plerisque omnibus placuisse (placere ex corr.) a. corr., plerisque omnibus placuisse | |
[pagina 114]
| |
23moreo, Paullo Manutio, Aldi F. Mediolani faciendo. verum di-24cam. qualiscumque is erat, placere visus est plerisque omnibus. ro-25garunt multi, et magni quidem viri; quin immo, qua sunt auctori-26tate, me nihil tale tunc cogitantem, perpulerunt, atq. eo coege-27runt etiam,Ga naar voetnoot21 qui me ipsis exemplum daturum, quo ederetur, pro-28mitterem. Quid istuc? inquam ego; cum vidi, non posse me resis-29tere horum voluntati. quandoquidem divulgandus est, atq. ita 30vultis vos: ego mihi ipse deligam cum, a quo imprimendo describi 31velim; atq. is erit Plantinus: confestimq. libellum ad te, cum pri-32mum licuisset, mittere constitui.Ga naar voetnoot22 Musas testor, ut paterer vel Me-33diolani, vel Venetiis libellū typis describi, me nuper etiam atq. eti-34am rogatum fuisse a bibliopolis nostris:Ga naar voetnoot23 pollicentibus, se exem-35pla amplius du/(p. 538) centa mihi daturos esse;Ga naar voetnoot24 quae iis, quibus 36non ingratae acciderent Manutii nostri laudes, donare possem;Ga naar voetnoot25 visus est Cas. 26 tunc: sup. 1. add. 27 qui: ut a. corr., Cas. 28 istuc: | |
[pagina 115]
| |
37neq. tam̄ id cuiquam cōcedere volui. Aut igitur liber a te in ho-38rum gratiam, qui illum luce dignum putant, divulgandus est: aut 39mihi cum illis, quos dixi, mutanda fides, et aut supprimendus, aut 40certe abiiciendus aliquo et perdendus. Sed excudes certe; neq. pa-41tieris me falli tante spe, quantam de humanitate, et benignitate 42tua concepi. neq. vero excudes utcumque; sed ita, uti ego volo ac 43cupio nimis: atq. uti te ipso dignum est; hoc est, non minus scite et 44eleganter, ac si tuus ipsius esset: et quidem, cum primum licebit; 45et, dum recens est memoria obitus Manutii. Placet autem, si modo 46tibi placet item, et si vis, describi in octava folii parte,Ga naar voetnoot26 iis charac-47teribus, quos rotundos et antiquos vulgo vocant, paullo crassiori-48bus; iis ipsis videlicet, quos primis aliquot foliis Nonii Marcelli 49Maximiliano Aug. inscriptis, impressisti an. CIƆ D LXV.Ga naar voetnoot27 ea vero 50gratia exemplum, mea manu scriptum, misi; quod cupio meam 51orthographiae rationem,Ga naar voetnoot28 meam inquam, an potius aliquot egre- istic Cas. 37 neq.... volui: mg. add. 38 est: fuerit a. corr. 39 et: fuerit praem. a. corr. 40-41 patieris: si bene te novi praem. a. corr. 43 hoc: id a. corr. et: atq. a. corr. 44 quidem corr. Cas., quidum cod. 45 dum... | |
[pagina 116]
| |
52gie doctorum hominum? diligenter servari. Neq. porro negliges, 53opinor, vel centum libelli exempla, vecturae pretio immunia, ad 54me dare; coniuncta cum iis libris, quos aliquoties in anno Mediola-55num ad Antonium AntonianumGa naar voetnoot29 et ad alios mittis. Rogo au-56tem te, Plantine humanissime, ne offendaris: quod et videar te do-57cere velle de eo, cuius omnium mortalium es peritissimus; et nimis 58multa petam vel in primo congressu: sed potius ignoscas huic meae 59cupididati, a te, ut arbitror, non omnino reprehendendae; neve 60huic meo desiderio desis: et simul tecum ipse cogites, nos quoque 61in gratiam aliquot amicorum, summorum virorum, aliquandiu ty-62pographis auxiliatos fuisse; atq. ideo istius artificii non usquequa-63que imperitos esse.Ga naar voetnoot30 quo fit, ut admiremur magis, et iustius qui-64dem admiremur peritiam, diligentiam, industriam, elegantiam, 65immo vero magnificentiam in imprimendo tuam. Liceat autem 66hoc mihi aliorum pace dicere. tu mihi, atq. adeo aliis quampluri-67mis, qui multis rebus, quam ego, meliores sunt, videris in ista Manutii: dum de obitu Manutii memoria est recens a. corr. 51 orthographiae: orthographiam a. corr. 53 libelli: eius a. corr. 59 neve: neq. a. | |
[pagina 117]
| |
68ar/(p. 539) te omnium praestantissimus. id quod declarant paene 69infinita monumenta, egregie elaborata, quae ex officina tua pro-70diere. quis enim, ut reliqua taceam, non obstupescat immortale, 71ac prope divinum opus illud vere regium sacrorum librorum, tam 72magnifice a te nuper perfectum atq. absolutum?Ga naar voetnoot31 haec ego de te 73malim aliis narrare, veritus quodam modo in os te laudare. veritas 74et amor cogit etiam, dum tecum mihi loqui videor, non tacere. Sed 75ad me revertar. tu si mihi, ut spero ac confido, gratificaberis: non 76queo, nec libet dicere, quam me tibi deditum atq. obstrictum sis 77in perpetuum habiturus, hominem haudquaquam magnum qui-78dem, sed tamen non contemnendum: et eum certe, qui deputet in 79lucro, si aut tibi, aut tuorum alicui aliqua in re se inservire posse in-80telligat. Porro, licet commodus, et patiens, licet sis etiam comi-81tate insignis, tamen te dicentem mihi audire videor, Hui pro tam 82pusillo libello tam multum verborum. quin immo illud addis for-83tasse: Maxima de nihilo nascitur historia.Ga naar voetnoot32 Verum quid cum illis 84agas, qui rerum suarum amantes sunt nimis? attamen dic mihi, 85per omnes te Deos oro, Plantine humanissime, non amabimus, 86non alemus etiam pusillum foetum; praesertim, qui vita dignus 87aliis multis non stultis hominibus, non ineptis esse videatur? cete-88rum esto, nimis multa verba profuderim, desipuerim etiam: num-89quam tamen me paenituerit aut verbosum fuisse, aut desipuisse; 90modo per hanc occassionem mihi gratiam tuam conciliem, et vel 91aliqua caussa satis honesta in amicitiam recipiar: id que non adeo 92tantum propter libellum hunc, sed etiam propter alia multa; quae 93ad limam ubi fuerint revocata, fortassis, quae a te expoliantur, non 94iudicabis indigna. Mitto alia, quae in hanc sententiam dici pos-95sent. illud dico: Si hoc, quod rogo, mihi dederis; spero fore, ut te corr. 66 aliorum... mihi: om. Cas.! 72 haec: sed mg. praem. a. corr. aliis: alii a. corr. 73 veritas: sed tamen praem. a. corr. et: tamen sup. 1. add. a. corr. 78-79 qui... lucro: in lucro qui ponat a. corr. 79 se: postmodum praem. a. corr. 81 dicentem: et videntem (quis enim hoc non faciat?) et praem. a. corr. audire: iam praem. a. corr. 82 addis: addes a. corr. 83 Verum: Sed a. corr. 87 non... esse: mg. add. 91 recipiar: tu- | |
[pagina 118]
| |
96numquam huius facti paeniteat; quippe qui homini gratum feceris 97tui studiosissimo, tui, tuorumq. amicorum amantissimo. atq. uti-98nam aut non ita longe a te, et a ceteris doctis tui similibus, qui istic 99sunt, abessem; aut certe ita non essem multis negotiis, et curis dis-100tentus. non, ita me Dii ament, me possem conti/(p. 540) nere, 101quin ad vos advolarem; ut vos viderem, complecterer et alloquerer. 102nunc, quod possum, fruar iis imaginibus, quibus perfectus pictor 103et chalcographus, Philippus Gallaeus vester, vos paene spiranteis 104expressit, et in librum coniecit.Ga naar voetnoot33 in quo non possum non facile de-105siderare Oberti Gifanii effigiem, hominis valde docti, et cui Lucre-106tianorum librorum studiosi plurimum debent.Ga naar voetnoot34 Vides profec-107to, quo in te tui que simileis animo sim. Quod si forte tamen 108(quod minus credere est) me non eum esse putas, qui debeam tan-109tum beneficii de te promereri; quippe homo tibi ignotus, neq. ita 110magni pretii: at is saltem promereatur, de omnibus litteratis homi-111nibus bene meritus, amicus etiam tuus,Ga naar voetnoot35 de te certe, ut saepe mihi am praem. a. corr. 93 ubi: post quae pos. Cas. 99 et curis: om. Cas. 102 quibus: iterat. a. corr. perfectus: egregius a. corr. 103 vos: sup. 1. add. 105 valde: egregie a. corr. 108 esse: sup. 1. add. putas: deputas a. corr. 109 beneficii: gratiae a. corr. de: abs a. corr. 112-113 a me: sup. | |
[pagina 119]
| |
112in familiari sermone ostendit, optime sentiens,Ga naar voetnoot36 qui suo merito a
113me ornatur; promereatur Regis tui Senatus amplissimus, cui libel-114lus ipse consecratur;Ga naar voetnoot37 promereantur praestantissimi viri, qui alicu-115bi laudantur; promereantur denique homines ornatissimi, qui
116passim a me appellantur.Ga naar voetnoot38 pro me igitur, si sit opus, ad te allega-117tos putabis primum Manutii ipsius maneis, quos monumento de-118coravi; deinde clarissimos senatores nostros, quibus libellum ip-119sum dedicavi; ad haec viros aliquot summos, quos per occasionem
120verbis extuli; postremo nobilissimos civeis nostros, apud quos dixi.
121his satisfactum a nobis valde volo. Horum omnium caussa non
122dubito, quin velis omnia, nedum hanc operam; praesertim cum
123mihi venit in mentem, quam sis ipse benignus et humanus. Sed
124iam desino, et invitus quidem desino, quasi tecum ipse loqui.
125Magni autem refert, quo tempore tibi reddita fuerit tam verbosa
126haec epistola; ne tibi videar omnino importunus, neve nullam ha-127buisse rationem tuarum occupationum multarum ac magnarum.
128itaq. mandavi tabellario, ut eam tibi non nisi die festo redderet;
129quo quidem tempore otiose legere iam possis. Vale.
130Mediolani, IIIX. K. Sextileis, anno CIƆ D LXXV.
Universiteit Antwerpen UFSIA Prinsstraat 13 B-2000 Antwerpen 1. add. 119-120 quos... extuli: quos alicubi laudavi a. corr. 121 his... volo: mg. add. nobis: vobis Cas. 125 verbosa: verbis a. corr. 129 possis: iterat. a. corr. 130 IIIX... CIƆ D LXXV: anno CIƆ D LXXV, IIIX. K. Sextileis a. corr. | |
[pagina 120]
| |
SvmmarivmAb oblivione vindicantur, denuo eduntur, adnotationibus inlustrantur litterae quaedam a Francisco Cicereio publico eloquentiae professore ad Christophorum Plantinum typographum Antverpiensem Mediolano datae VII Cal. Sext. ao 1575; quibus frustra petivit Cicereius ut laudatio Pauli Manuti vita recens functi ad adolescentes studiosos senatoresque Mediolanenses habita Plantinianis excuderetur typis. |
|