De Gulden Passer. Jaargang 66-67
(1988-1989)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
De Plantijnstudies van Max Rooses
| |
[pagina 46]
| |
dwingen van een taalwetgeving ten voordele van het Nederlands in België. De idee die dit alles schraagde was: een Vlaamse nationale overtuiging met aandacht voor eigenwaarde en zelfbewustzijn, vanuit een volksopvoedende ingesteldheid, uit te dragen onder het Vlaamse volk.
Max Rooses' eerste kritische werk verscheen in 1865, in zijn Naamse periode, Een drijtal verhandelingen over de geschiedenis der letterkunde (Antwerpen 1865), over Reinaert de Vos, Jacob van Maerlant en de volksliederen van de Middeleeuwen. Eigen creatief werk bracht hij met een novelle, enkele gedichten en met een fragmentarische vertaling van het Nibelungenlied, in het Nederduitsch Tijdschrift.Ga naar voetnoot1 Spoedig ondervond hij dat het scheppend literair werk hem minder goed lag, zodat hij zijn aandacht bijna exclusief richtte op de literaire kritiek en de journalistiek.Ga naar voetnoot2 Ook het zuiver historische werk genoot zijn aandacht; een biografische nota over de vader van de Vlaamse Beweging, Jan Frans Willems, dateert uit 1874. De kunstgeschiedenis kwam in de Gentse periode niet aan bod, tenminste niet als men zich baseert op de bibliografie van Rooses door Emmanuel de Bom en Hendrik Pottmeyer,Ga naar voetnoot3 die ook voor de Plantijnstudies een gedegen informatiebron blijft. Sedert 1874 was Rooses' aandacht door de Gentse bibliothecaris Ferdinand van der Haeghen (1830-1913) gevestigd op de figuur van de aartsdrukker Christoffel Plantijn en de Officina Plantiniana, die toen enige jaren het drukken had stopgezet. In dat jaar wijdde Rooses een correspondentie in de Nieuwe Rotterdamsche Courant aan het huis van Plantijn, waarbij hij al een summier overzicht gaf van de kunstschatten en de archivalia.Ga naar voetnoot4 De onderhandelingen waren dan pas van start gegaan tussen de Stad Antwerpen en jonker Edward Moretus, die in 1876 zouden worden afgesloten met de aankoop van het huis en de Plantijnse werkplaatsen door de Stad. Ferdi- | |
[pagina 47]
| |
nand van der Haeghen was als vermaard specialist aangezocht om bij de besprekingen te adviseren. Max Rooses was niet alleen als actief deelnemer aan het Gentse culturele leven in contact gekomen met Van der Haeghen, maar ook omdat hij een trouw bezoeker was aan de Gentse bibliotheek, gelegen vlak naast het Atheneum. Het relaas van Van der Haeghens bezoek aan het Plantijns huis werd in vakkringen als opzienbarend ervaren.Ga naar voetnoot5 In de titel ervan gebruikte de verslaggever al de term ‘museum’, hierbij alluderend op de intentie van de Stad Antwerpen. Het was ongetwijfeld Van der Haeghen die Rooses op het pad zette naar de studie van het oude boekbedrijf en Christoffel Plantijn. In dit verband schreef L. Voet: ‘Mischien dacht Van der Haeghen reeds aan een conservatorschap voor zijn jonge vriend toen hij deze aanspoorde over Plantin te werken; misschien heeft aan Max Rooses zelf iets dergelijks voorgezweefd toen hij zich begon te verdiepen in Plantins leven’.Ga naar voetnoot6 Hoe het ook zij, gestimuleerd door Van der Haeghen antwoordde Rooses op een prijsvraag uitgeschreven - wellicht op initiatief van Van der Haeghen - door de Klasse van Fraaie Letteren van de Koninklijke Academie van België. In 1912 herinnerde Max Rooses zich het volgende: ‘Mijn eerste boek in Antwerpen's dienst geschreven was mijn werk over Plantijn, naar zijn archief en naar de verzamelingen van zijn huis, naar het leven mag ik het wel heeten. Ik kende den man van hooren zeggen, ik had zelf zijn levensbericht geschreven vóór ik benoemd was’.Ga naar voetnoot7 Begin 1876 kwam het dossier Plantijn ook voor Rooses in een stroomversnelling: op 20 april werd het Plantijnse huis overgedragen aan de Stad Antwerpen; op 10 mei werd Rooses' verhandeling Plantijn en de Plantijnsche drukkerijGa naar voetnoot8 bekroond door de Academie van België. Inmiddels had hij zich kandidaat gesteld voor het conservatorsambt in het nieuwe museum. Rooses, die zich de afgelopen jaren te Gent in liberale richting had geprofileerd, kon te Antwerpen o.m. rekenen op de steun van Jan van Beers, wiens aanbeveling burgemeester Leopold de Wael voor zijn kandidatuur won en met- | |
[pagina 48]
| |
een mee de doorslag gaf bij de benoeming op 8 juli 1876. De bekroonde verhandeling, die ten grondslag lag aan zijn latere Plantijnstudies, werd door uitgeverij Buschmann in 1892 in een tweede bijgewerkte en geïllustreerde uitgave voor het grote publiek verspreid. Rooses' monografie was een eerste synthese op een ogenblik dat de historische literatuur over Plantijn en zijn Officina nog weinig omvangrijk was, juist omdat het archief slechts voor enkele intimi van de familie Moretus toegankelijk was en zich in ongeordende toestand bevond. Behalve het verslag van Van der Haeghen en het werk van Charles Ruelens kon de historicus zich vóór 1876 baseren op o.m. bijdragen van Felix van Hulst,Ga naar voetnoot9 J.H. Halbertsma,Ga naar voetnoot10 P.A. Tiele,Ga naar voetnoot11 J.B. van der StraelenGa naar voetnoot12 en M. Gachard.Ga naar voetnoot13 Vlak voor de opening van het museum publiceerde Léon Degeorge in 1877 een Franstalig boek over het gebouw, dat een jaar later opnieuw verscheen in een aangevulde uitgave met een bibliografie van Plantijnse drukken van 1555 tot 1589.Ga naar voetnoot14 | |
[pagina 49]
| |
Max Rooses werkte in de planning en uitvoering van zijn wetenschappelijke arbeid niet improvisatorisch. Van bij de aanvang van zijn conservatorsambt stond hem duidelijk voor ogen hoe zijn levenswerk in het Plantijnse huis zou verlopen. Een wetenschappelijk verantwoorde biografie van Plantijn en zijn opvolgers, en een grondige beschrijving van het gebouw met zijn artistieke en archivalische inhoud dienden tot stand te komen. Daarenboven was een bronnenpublikatie over Plantijn, i.c. zijn correspondentie, aangewezen.Ga naar voetnoot15 Na zijn beknopte monografie uit 1876-77 ging hij aan de slag voor een diepgaande Plantijnbiografie, bedoeld voor de professioneel geïnteresseerden en de kunstliefhebbers. Christophe Plantin. Imprimeur anversois (445 p.) verscheen bij Jos Maes te Antwerpen in 1882-83, in een oplage van 1.000 exemplaren. De prijs bedroeg 100 fr. Het contract met zijn uitgever stelde Rooses in de mogelijkheid het werk vijf jaar na het verschijnen te publiceren in een kleiner formaat, zonder illustraties en bij een andere uitgever.Ga naar voetnoot16 Hij droeg het boek op aan burgemeester Leopold de Wael, ‘l'ami éclairé des arts et des lettres qui contribua le plus efficacement à la création du Musée Plantin-Moretus’. In een persoonlijke brief aan De Wael noemde Rooses het bij het aanbieden van de eerste vier afleveringen ‘het eerste boek van eenig belang dat zijn ontstaan te danken heeft aan het Museum Plantin Moretus’ en waarbij de ‘uitgever heeft getracht het waardig te maken van den man waarover het handelt’.Ga naar voetnoot17 Emmanuel de Bom beschouwde het als ‘het eerste, zwaarwichtige en epoque makend resultaat van zijn onverdroten arbeid’.Ga naar voetnoot18 Voor historicus Paul Fredericq was het ‘een prachtwerk met heerlijke platen versierd, die uit houtgravuren en etsen van het Museum zelf bestonden. (...) In betrekkelijk korten tijd was het werk uitverkocht; maar de hooge prijs van 't folio-boekdeel maakte, dat het meer bij de liefhebbers van groote plaatwerken dan bij de geleerden bekend en naar waarde geschat werd’.Ga naar voetnoot19 | |
[pagina 50]
| |
In 16 hoofdstukken schetste Rooses de biografie van de drukker, uitgever en boekhandelaar, met bijzondere aandacht voor de boekproduktie en voor de intelligentsia die Plantijn omringden. Rooses heeft tot in 1897 gewacht om bij dezelfde uitgever een minder luxueuze editie op de markt te brengen. De oplage bedroeg 600 exemplaren; het boek bracht de schrijver 1.000 fr. honorarium op. Een nieuwe uitgave mocht niet verschijnen alvorens de recente was uitgeput. Vanzelfsprekend behoefde het nieuwe museum een catalogus. In 1881 kwam bij drukker-uitgever J.E. Buschmann te Antwerpen de eerste druk van de pers van de Catalogue du Musée Plantin-Moretus, waarvan in de Revue Artistique van 1878-79 al een aanzet was verschenen.Ga naar voetnoot20 Tijdens Rooses' leven verschenen in totaal 6 edities van de Franstalige versie.Ga naar voetnoot21 Een Engelse uitgave verscheen voor het eerst in 1894, gebaseerd op de 4de Franse editie.Ga naar voetnoot22 Een Nederlandstalige uitgave van Rooses' catalogus werd pas in 1909 gedrukt; het betrof een vertaling van de 6de Franse uitgave.Ga naar voetnoot23 Zonder exhaustief te zijn in het opsommen van de tijdschriftartikels over Plantijn en het Museum Plantin-Moretus verdienen een viertal monografieën onze aandacht, alvorens we Max Rooses aan het eind van zijn loopbaan de kroon op het werk zien zetten. In 1890 organiseerde Rooses in zijn Museum de Boekwezendag, die specialisten in de geschiedenis van het boek en bibliothecarissen uit verscheidene Europese landen naar Antwerpen voerden. Door contacten met zijn Portugese collega van de Nationale Bibliotheek van Lissabon kon hij daar in een fraaie editie de verzen van Plantijn gebundeld laten verschijnen.Ga naar voetnoot24 | |
[pagina 51]
| |
Onder de titel Le Musée Plantin-Moretus à Anvers. Texte par M. Max Rooses. Eaux-fortes et dessins par M.B. Kriéger (16 p.) bezorgde Rooses in 1894 bij de Brusselse uitgever Lyon-Claesen een bijzonder fraai foliowerk met 8 originele etsen. In 1901 en 1905 zagen twee iconografisch en kunsthistorisch waardevolle publikaties het licht, resp. Titels en portretten gesneden naar P.P. Rubens voor de Plantijnsche drukkerijGa naar voetnoot25 en Proeven der lettersoorten gebruikt in de Plantijnsche drukkerij.Ga naar voetnoot26
Voor de steeds methodisch werkende Rooses lag het voor de hand een alomvattende synthese te schrijven van zijn Plantijnstudies, verschenen in boekvorm en in tijdschriften. Een gelijkaardig opzet had hij toch verwezenlijkt met zijn monumentale Rubensbiografie uit 1903. Zo zou hij nog voor zijn pensionering dit studieterrein kunnen afsluiten met een standaardwerk. Op 26 mei 1911 stuurde de te Antwerpen werkende Italiaanse uitgever G. Zazzarini, die vooral Franse kunstboeken verspreidde, een brief aan Rooses om hem een onderhoud te vragen. Zazzarini wilde Rooses polsen over de uitgave van een boek over het Museum. Schepen van Schone Kunsten Frans van Kuyck (1852-1915), een intimus van Rooses, had al met de conservator over dit voornemen gesproken. De onderhandelingen werden op 18 januari 1912 met een contract afgesloten.Ga naar voetnoot27 Materiaal mocht worden geput uit het oude Christophe Plantin. Imprimeur anversois (1882-83; 2de druk 1897). Rooses moest zijn tekst inleveren tegen eind 1912; zijn honorarium bedroeg 3.000 fr. Een extrahonorarium zou worden toegekend bij het eventueel verschijnen van een Nederlandse uitgave, waartoe echter uitsluitend door de uitgever kon worden besloten.Ga naar voetnoot28 De tekst van de 16 hoofdstukken uit het werk van 1882-83 diende bijge- | |
[pagina 52]
| |
werkt, wat meteen het eerste en grootste deel (ongeveer tweederde) van het nieuwe boek vormde. Het is duidelijk dat de schrijver in het nakomen van zijn verplichtingen enige ruimte kreeg van de uitgever. In de zomer van 1913 was hij al een eind gevorderd. Vanuit zijn vakantieverblijf in Duitsland schreef hij aan Doka van Rijswijck, dochter van zijn betreurde vriend, burgemeester Jan van Rijswijck (1853-1906): ‘Alleen blijft mij nog een derde deel van mijn Histoire du Musée Plantin-Moretus af te werken. Ik denk dat mij dit zal nemen tot Paschen en dan ben ik vrij en geef ik mijn ontslag om te gaan reizen als ik er nog de kracht toe heb. Het is toch niet te voorzien dat ik de eene of andere mijn ga opzoeken of ontginnen om de handen vol te krijgen.’Ga naar voetnoot29 De vertraging is grotendeels toe te schrijven aan de twee andere projecten die hij toen had voltooid: zijn Flandre, in de reeks Ars Una-Species Mille. Histoire générale de l'art, dat in 1913 gepubliceerd werd door Hachette te Parijs. Het was een synthesewerk over de Vlaamse schilderkunst en werd in verscheidene talen verspreid. En daarnaast was er het tweedelige Vlaanderen door de eeuwen heen (1912-1913), waarvan hij de hoofdredactie waarnam en een tiental medewerkers rond zich schaarde. Op 12 februari 1914 meldde hij aan Doka van Rijswijck: ‘Ik heb ja in de laatste 12 maanden duchtig gewerkt en heb mijne taak volkomen afgedaan. M'n groot werk over het Museum Plantin-Moretus is voltooid.’Ga naar voetnoot30 Voor rekening van Zazzarini werd in juli 1914 bij Buschmann gedrukt: Le Musée Plantin Moretus. Contenant la vie et l'oeuvre de Christophe Plantin et de ses successeurs les Moretus ainsi que la description du musée et des collections qu'il renferme (411 p.). Wanneer het boek nog maar nauwelijks in druk was overleed Max Rooses na een korte ziekte op 15 juli 1914; op 4 augustus brak de eerste wereldoorlog uit. Bij een bombardement werd de omgeving van de Antwerpse Schoenmarkt, waar Zazzarini gevestigd was, zwaar getroffen. Een grote boekenvoorraad, inclusief een deel van de oplage van Max Rooses' boek, ging in vlammen op. De verkoop van de resterende exemplaren schijnt eerst in 1916 op gang te zijn gekomen.Ga naar voetnoot31 De oplage bedroeg 500 stuks, waarvan 50 in een luxe-uitvoering van de gravures op oud papier. Vijf luxe-exemplaren werden gemerkt van A tot E. | |
[pagina 53]
| |
De uitvoering is van een voor die tijd in Vlaanderen ongeziene pracht. De sierletters, illustraties, koper- en houtplaten werden zoveel als mogelijk afgedrukt met de originelen uit de Plantijnse werkplaatsen. Speciaal voor dit boek had Walter Vaes een reeks tekeningen van de tentoonstellingszalen van het Museum gemaakt, die in reproduktie werden opgenomen. Aan de basis lagen dus de 16 hoofdstukken van de oude Plantijnbiografie. De auteur voegde vijf hoofdstukken over de Moretussen toe en twee over het Museum. Hiermee bereikte de Plantijnstudie van Max Rooses zijn hoogtepunt. De als het ware planmatig afgehandelde lijst met wetenschappelijke opgaven werd nagenoeg volledig gerealiseerd. Men moet bovendien voor ogen houden dat Rooses op het vlak van de Rubensvorsing een zo mogelijk nog grotere staat van dienst kon voorleggen, dat hij tot in de jaren 1890, toen hij werd overschaduwd door de Van Nu en Straksers, dé leidende literaire criticus in Vlaanderen was, dat hij in de liberale partij van Antwerpen, en meer bepaald in de flamingantische vleugel ervan, een man van groot gezag was. De verwezenlijking van zulk programma is uitsluitend mogelijk geweest door een onafgebroken leven van studie. De vrijzinnige rationalist Rooses leunde in zijn literair-theoretische kritiek sterk aan bij de positivistische Franse school van Taine. Typisch Vlaams bij hem was de nadruk op het nationale element in kunst en letteren, wat de voedingsbodem vormde van zijn flamingantisch engagement, dat hem rond de eeuwwisseling tot een algemeen erkend leiderschap van de cultuurflaminganten bracht. De Plantijnstudie heeft sedert 1914 uiteraard heel wat weg afgelegd, maar de fundamenten werden reeds vóór de Eerste Wereldoorlog gelegd. De klassieke schrijfstijl van Rooses maakt dat veel van zijn historisch werk, al kan het op details worden aangevochten, alvast de esthetisch-kritische toets van de essayistisch ingestelde lezer kan doorstaan.
Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven Minderbroedersstraat 22 B-2000 Antwerpen |
|