Regelnummers proza verbergen
| |
| |
| |
Epistolae Tullianae
Brieven van Hadriaan Beverland
(1650-1716) (II)Ga naar voetnoot*
door Dr. Rudolf de Smet
(Brussel)
[79 11 00]
16
Tobiae Coorne
2Etsi nunquam dubitabam quin abs te amarer, cunctari tamen
3coepi postquam meas epistolas praeceptori tuo de Vries exhi-4buisti. Si huic stulto operas tuas locasti, scelestam suscepisti
5provinciam. Tu qui tam arcto consanguinitatis vinculo mihi
6nexus es, inceptis meis impense faveres sincereque omnia in
7me intentata molimina annunciares ac praemoneres. Cave in
8posterum ne voluptate afficias inimicos meque maerore affligas.
9Vale.
Hoewel Beverland nooit aan de vriendschap van Coorne getwijfeld heeft, is hij daar nu niet meer zo zeker van, omdat deze zijn brieven aan De Vries heeft laten lezen. Indien Coorne zich aan die dwaas verknecht heeft, dan zit hij mooi op het verkeerde pad. Als bloedverwant had hij Beverlands ondernemingen kunnen steunen en hem waarschuwen tegen hinderlagen. Hij moet er in de toekomst voor opletten de vijand niet meer te plezieren.
| |
| |
| |
16. Commentaar
1: |
Tobiae Coorne: cf. supra brief 12. |
|
3: |
praeceptori de Vries: Gerhard de Vries was sedert 1674 hoogleraar in de wijsbegeerte te Utrecht. In 1685 werd hij daar ook tot buitengewoon hoogleraar in de theologie benoemd. (Cf. aa VII, p. 129-130; nnbw X, 1140-1141; c.l. thijssen-schoute, Nederlands Cartesianisme, Verhandelingen van de Koninklijke Nederlandse Akademie voor Wetenschappen, Afdeling Letterkunde, Nieuwe Reeks nr. 60, p. 226-228; f. sassen, Geschiedenis van de Wijsbegeerte in Nederland tot het einde der negentiende eeuw, Amsterdam-Brussel 1959, p. 147). In dit bewuste jaar 1679 fungeerde hij samen met Melchior Leydecker en Jacob Vallan als assessor van de Rector Johannes Voet (g.w. kernkamp, Acta et decreta... o.c., II, p. 42). |
|
5: |
consanguinitatis vinculo: de bloedverwantschap met Coorne is onduidelijk, evenzo met ‘Juffrouw Coorens’ bij wie Beverland in oktober 1678 in de ‘Nieuwstraet over de Vleyshal tot Uytrecht’ verbleef en die hij ‘cognata mea’ noemt (U.B. Leiden Ms. BPL 246 ad N. Heinsium). |
|
6-7: |
faveres... annunciares... praemoneres: th.j. meyer vat deze passus als volgt op: ‘Jij, die mij als verwant zo na staat, die mijn ondernemingen met raad en daad steunde, mij oprecht voor de gevolgen waarschuwde’. (Brieven... o.c., p. 53). De conj. imperfect, drukken echter geen realis uit doch in dit geval een potentialis van het verleden (cf. samenvatting). |
| |
[79 11 00]
17
Goyero
2Sollicitum te esse scribis de iudicis eventu. Comperendinatio
3ex compacto concessa. Video omnes (Άνταγωνισταὶ, homi-4nes quidem, sed hominum nomine indigni: plerique α῎θεοι ϰαὶ
5ἀλἀστοϱοι) in meam perniciem conspirare. Si qui boni sint,
6illos Syndicus Falerno, Theologi mendaciis a me abalienant.
7Quo itaque verser in loco, satis conicere potes. Τοὺς
8πλείστους εἶναι ϰαϰούς. Carceris squallorem depello lectione
9Catulli. Quid sibi velint illa Solet haec imaginosum, aeque scio
| |
| |
10ac Graevius. Opus habeo Oedipo Vianensi vel Delio Vindeso-11riensi, qui in hac militia veterani sunt. Erat proculdubio
12ϰασαλβὰς πόϱνη, quam Apostolus Iudas dixisset
13ἐϰποϱνευσαστὴν et Hesychius αἰσχϱοποιὸν. Vossio placuit
14Graecum reponere verbum et ore impuram (Saepe ille Christi-15nam) interpretari. Nosti quarundam cupiditates altius tendere.
16Rarus est locus apud Suidam. V[idesodes] Ἡταίϱηϰεν p. 1206
17οὐϰ εἶ δ᾽ ἄξιον τὸ ἱεϱὸν πῦϱ φυσᾶν, de Vestalibus intellige
18et Quarum non timet pater oscula. Vocem ἐμβασιϰοῖται nemo
19φιλολόγων explicavit. Solus et unicus eques Marino vertit
20bene: chi dormion stivalati la notte ancora. Huic crede, in hac
21palaestra multum tritus est.
22Iam editionem tertiam a fornace typographica calentem ad me
23fert Ianus a Gelder. Accipe prooemium novum quod nunc in-24ter spem et metum positus modestissimis ac purissimis verbis
25adornatum castigato opusculo adieci. Hoc est μνημόσυνον
26ἀντιδώϱου ἕνεϰα. Ὁσὸς ἐξ ὅλης τῆς ϰαϱδίας.
De Goyer schreef dat hij ongerust was over de uitspraak van de rechter. Er werd verdaging van het proces toegestaan. Beverland merkt dat allen tegen hem samenzweren. Zijn tegenstanders zijn de naam ‘mens’ niet waardig. De weinige goede lieden worden met wijn en leugens aan hem onttrokken. De muffe kerkersfeer verdrijft hij met de lectuur van Catullus. Hij weet even goed als Graevius wat de woorden ‘Solet haec imaginosum’ betekenen. Bij deze lectuur heeft hij het oordeel van ‘de Oedipoes van Vianen’ of ‘de Apollo van Windsor’ nodig. Ongetwijfeld is hier een lichtekooi bedoeld, waarover de apostel Judas en Hesychius gegevens verschaffen.
Vossius wil de Griekse term herstellen en interpreteren als ‘met een onzuivere mond’. De passage bij Hesychius in verband met Ἡταίϱηϰεν, moet op de Vestales betrokken worden. Geen enkele filoloog heeft ἐμβασιϰοῖται verklaard; enkel Marinus vertaalt correct. Jan de Gelder brengt zojuist de derde editie vers van de pers. De Goyer vindt ingesloten het nieuw ‘ad lectorem’ dat Beverland, geslingerd tussen hoop en vrees, in een allerzuiverst woordgebruik heeft opgesteld en aan het werkje toegevoegd.
| |
17. Commentaar
1: |
Goyero: Jacob de Goyer is ongetwijfeld de meest intieme vriend van Beverland geweest. Onder de Epistulae Tullianae bevinden er zich |
| |
| |
|
zeven die aan hem gericht zijn, onder de Ep. Familiares vijf. Hij is voor Beverland de ‘alpha amicorum’ of de ‘amicorum ocellus’, aan wie ook de brief is gericht die D.P.O. voorafgaat; hier heet hij een Elegantioris Sophiae Initiatus. Beiden leerden elkaar ongetwijfeld te Utrecht kennen waar De Goyer in 1672 tot licentiaat in de rechten promoveerde. Uit een brief van J.G. Graevius aan N. Heinsius van 30 mei 1679 kan men opmaken dat hij de zoon was van één van de Utrechtse burgemeesters (Consulis filius quodvis mereret, si hanc epistolam ei inscriptam posset oblitterare. p. burman, Sylloges... o.c. IV, p. 598 nr. DXXXVII). De familie De Goyer had te Utrecht bijzonder grote invloed en verscheidene van haar leden lieten zich met de stedelijke politiek in (Cf. g.w. kernkamp, Acta et decreta... o.c. I, passim).
Jacob de Goyer schreef ook een aanvulling op D.P.V. getiteld Paralipomena ad libros de Prostibulis Veterum. Het handschrift bevindt zich te Leiden (U.B. Mss. BPL 1716). Zijn overlijdensjaar is onbekend doch moet zeker tussen 1689 en 1702 gesitueerd worden, zoals uit de briefwisseling blijkt. De bibliotheek van De Goyer werd in 1706 te Utrecht geveild. Een exemplaar van de catalogus wordt bewaard in de British Library te Londen. De Universiteitsbibliotheek te Utrecht is in het bezit van college-dictaten van De Goyer bij de lessen van A. Matthaeus, J.G. Graevius en J. Gronovius, tevens van zijn handschrift Iter in Angliam. |
|
6: |
Syndicus: Pieter Burgersdijck, pensionaris. Cf. supra, brief 15. |
|
|
Falerno: Falernische wijn (Cf. Hor. C I, 27, 10; II, 11, 19; S II, 3, 115 e.c.). |
|
8-9: |
lectione Catulli: uit een brief van J.G. Graevius aan N. Heinsius blijkt dat de predikanten voor Beverland meer stichtende literatuur hadden voorzien: ‘Schultingius mihi scribit, eum petiisse librum solitudinis levamentum. Sacrum codicem praebuisse ministros, quem reiecerit, Iuvenalem poscens.’ p. burman, Sylloges... o.c., IV, p. 624, nr. DLXVII, van 22 oktober 1679. |
|
9: |
Solet... imaginosum: Cat. 41,8. Lezing van de Cod. Veronensis. |
|
9-10: |
aeque... Graevius: het is mij niet bekend welke bronnen Beverland raadpleegde om de lezing en het desbetreffende commentaar van Graevius (en Vossius, cf. infra) te kennen. De Catullus-editie van Graevius verscheen in 1680 te Utrecht: Catullus, Tibullus et Propertius... ex musaeo Joannis Georgii Graevii, ex officina Rudolphi a Zyll. Voorzien van de commentaren van Scaliger, Muretus, A. Statius, de |
| |
| |
|
Dousae e.a. Het bewuste vers en de desbetreffende commentaren vinden wij afgedrukt p. 64-66. De commentaren van Muretus en A. Statius werden afzonderlijk afgedrukt p. 638 sqq. |
|
10-11: |
Oedipo Vianensi... Vindesoriensi: N. Heinsius die te Vianen woonde en Is. Vossius, kanunnik van Windsor. |
|
13: |
ἐϰποϱνευσαστὴν: Jd. 7: ὡς Σόδομα...ϰαὶ αἱ πεϱὶ αὐτὰς πόλεις τὸν ὅμοιον τϱόπον τούτοις ἐϰποϱνεύσασαι... |
|
|
Hesychius: ϰασαλβὰς πόϱνη. αἰσχϱοποιεῖν, ἀπὸ τοῦ ϰαλεῖν, ϰαὶ σοβεῖν (Ed. i. albertus, rec. m. schmidt, Amsterdam 1965 (repr. 1860), vol. II, p. 418. |
|
|
Vossio: ook hier is Beverlands bron onbekend. De Catullus-editie van Is. Vossius verscheen pas in 1684 met medewerking van Beverland: Caius Valerius Catullus et in eum Isaaci Vossii observationes [Leiden - Londen]. Het bewuste Carmen met commentaar verscheen pp. 96-99. Vossius opteerde inderdaad voor de Griekse lezing ἐϰμαγείου όζειν. |
|
14-15: |
Christinam: allusie op koningin Christina van Zweden. Vossius had jarenlang als haar leraar Grieks en bibliothecaris gefungeerd. |
|
16: |
Suidam: Ἡταίϱηϰεν: ἠτάϰτησεν. ἡταιϱηϰέναι δὲ τοῖς ἄνω μέϱεσι τοῦ σώματος. οὐϰ εἶναι δ´ ἄξιον τὸ ἱεϱὸν πῦϱ φυσᾶν. (Ed. a. adler, Lexicographi Graeci vol. I pars 2, Suidae Lexicon, Stuttgart 1967 (ed. ster. 1931), p. 595 nr. 617. |
|
18: |
Quarum... oscula: niet geïdentificeerd citaat. |
|
18-19: |
ἐμβασιϰοῖται... explicavit: Beverland verwijst hier naar vers 7 van Catullus' Carmen 29: perambulabit omnium cubilia. Zelf had hij de door Scaliger hierop betrokken Griekse term als volgt verklaard in zijn D.P.V. fol. 38v.: ‘Conscendere alicuius cubile et lectum: Epigrammate XXX Catullo aliorum cubilia perambulare. Graecis ἐμβασιϰοῖται hinc Embasicoeta, qui inscendit grabatum’. Vossius gaf zijn verklaring in de Catullus-editie van 1684 p. 71. |
|
19-20: |
Marino... ancora: G.B. Marino (1569-1625), Napolitaans dichter die in de volkstaal schreef. (n.b.g. XXXIII, 780-783). |
|
22: |
editionem tertiam: de Universiteitsbibliotheek te München bezit een exemplaar van D.P.O. (1679) dat door Beverland werd gecorrigeerd |
| |
| |
|
met het oog op een derde uitgave. Gedrukte exemplaren van een derde editie zijn echter niet bekend. Die werden immers door de officier van Justitie, Van Vesaneveld, ten huize van Beverland later opgehaald (cf. infra). |
|
23: |
Ianus a Gelder: Jan van Gelder was als drukker te Leiden werkzaam tussen 1666 en 1683 (Cf. j.a. gruys en c. de wolf, Typographi et Bibliopolae Neerlandici usque ad annum MDCC, Den Haag 1980, p. 37, 143). |
| |
[79 11 00]
18
D[omino] Alexandro de Munck
Consuli Medioburgi
3Iacturam gravissimam promotionis me fecisse scribis quod
4Θεολόγους Dei legatos lenonesque procorum irritaverim.
5Quamquam non ignorem illos amoribus meis iniecturos obi-6cem, magnam tamen solacium ex optima conscientia. Levis
7dolor ex illa iactura. Malo Timone austerior, quam Labeone
8insanior audire. Vereor ne beatior vivam. Tametsi me impru-9dentiae insimulent amici. Malo tamen imprudens quam vecors
10esse. Prudentia in iuvene pusillanimitas, imprudentia virtus
11mascula. Quicquid in viro temeritatis, id in iuvene generosae
12indolis indicium. Quod si tamen ut in aliis rebus, ita et in hoc
13scripto publicando prudentiae habuissem rationem, expecto-14rassent tamen eam furialia Voetianorum et Cocceanorum bel-15la. Licet Wayeni ac Thileni linguas omnes admirentur, pectora
16tamen eorum ignorant multi. Si Coccei templum sine mallei
17stridore aedificassent filii novae lucis, eorum ferre potuissem
18expositiones; nunc cum ob virginem pinguissimam alter cym-19balorum alterum evertere studuerit, exindeque odia in eos cre-20verint furores ut patrias meas pessum dederint sedes, difficile
21mihi videbatur sensum in republica praesertim rectum depone-22re. Imprudentiae temeritatisque famam lubens cum Papiniano
23sustineo. Quis salutis publicae amans acerbas rivalium simulta-24tes sine stomacho ferre potest? Quoties patriae meae munda-25tionem agrorumque respicio vastationem, toties non possum
26non eorum toto corde, toto animo abhorrere malignitates.
27Tranquilissimum quemque ad indignandum impellerent ho-28rum ludibria, pontificiis explosa theatris. Nescio quo colore
29excusare, qua paenitentia deprecari indulgentissimi patris iram
| |
| |
30possint sponsi Penelopae. Laboranti patriae subvenit civis Me-31diob[urgus] W. Goeree, idque impune quia Coccei partibus
32stat. Ego cum in neutrius litigiosi castra transire voluerim et
33utrosque intempestivos blatrones damnare, debui poenas dare.
34Quis non bonae mentis amans pauperiem ranarum muriumque
35detestatur? Qui divitiis honoribusque invigilant, nolunt se ex-36ponere periculis: at ego meae spontis et fortunae meo arbitrio
37uti volui et barbariem cicurare insubidorum. Constabit nunc
38et peregrinis unde orta eorum dissidia, iurgia, rixae ac denique
39pugnae. Enitar interim virorum illustrium promereri favores.
40Mire scire concupisco quid dicant Dom[inus] Hubert ac D[o-41minus] Le Sage. Placuit Ioan[nis] le Fer in me meosque persecutores
42epigramma. Superest iudicium Rechtstootii, cuius
43comprobantis auctoritas pergrata erit commilitonibus. Tu si
44tam benignus esse volueris ut coeptis meis favere atque inge-45nium meum fovere digneris, te religiosissime venerabor. Vale
46et bene de me sentientes ac loquentes saluta. Athei maledictum
47non sorbeo solum, sed etiam concoquo.
k.a. 16 multi. [[Ἄνθϱωποι μιαϱοὶ. Si ex privata zelotipia orta dissidia, iurgia, rixas ac denique pugnas]]
De Munck had geschreven dat Beverland zijn toekomst had vergooid door de Theologen te provoceren. Deze is zich er wel van bewust dat zij zijn aspiraties zullen dwarsbomen, maar vindt troost in een vlekkeloos geweten. Hij wil immers liever doorgaan voor driester dan Timon, dan voor een grotere gek dan Labeo. Vrienden verwijten hem zijn onvoorzichtigheid, doch liever onvoorzichtig dan waanzinnig! Onvoorzichtigheid is een teken van mannelijkheid in een jongmens, en zelfs indien hij zich bij de publikatie van D.P.O. had voorgenomen de voorzichtigheid te hanteren dan hadden de waanzinnige oorlogen der Voetianen en Cocceianen hem daar wel van afgebracht. Eenieder bewondert de zoetgevooisde praatjes van Van der Waeyen en Thilenus, doch velen kennen hun ware aard niet. Indien deze ‘zonen van het nieuwe licht’ de tempel van Cocceius met wat minder geraas hadden gebouwd, had Beverland hun leerstellingen kunnen verdragen. Nu zij elkaar te lijf gaan om een ‘vette maagd’ en hiervoor het vaderland op stelten zetten, valt het moeilijk de zin hiervan goed te keuren. Wie kan er zonder braken hun verbeten rivaliteit verdragen en het algemeen welzijn liefhebben? Beverland veracht hun schandelijke praktijken. Er valt geen excuus te bedenken waarmee deze ‘vrijers van Penelope’ de woede van de Vader zouden kunnen afwentelen. W. Goeree kon ongestraft
| |
| |
tussenbeide komen omdat hij Cocceiaan is. Beverland moet boeten omdat hij in geen van beide kampen thuishoort. Wie uit is op geld of carrière wil zich niet aan gevaar blootstellen, hij heeft echter verkozen zijn oordeel te openbaren en hun barbaarse activiteiten aan de kaak te stellen. Graag had hij vernomen wat Huybert en Le Sage er over zeggen. Het hekeldicht van Le Fer viel in de smaak. Het gezaghebbend oordeel van Recxstoot zal de sympathisanten een hart onder de riem zijn. De blaam van ‘atheïst’ kan Beverland niet alleen goed verkroppen, maar laat hij zich zelfs welgevallen.
| |
18. Commentaar
1: |
Alexandro de Munck: (1655-1719) werd op 24-jarige leeftijd burgemeester van zijn geboortestad Middelburg na in 1675 te Leiden gepromoveerd te zijn. Zoals uit brief 26 ook blijkt, schaakte hij Henriette Thibaut, de echtgenote van François Velters. Hij werd te 's-Gravenhage gevangen gezet, maar kreeg in 1681 abolitie vanwege de Prins. Hij wist op te klimmen tot de hoogste posten van Zeeland. (Cf. p. de la rue, Geletterd Zeeland, 1741, p. 119-120; m.f. lantsheer & f. nagtglas, Zelandia Illustrata, Middelburg 1866-1880, I, p. 136); p.c. prins bloys van treslong vermeldt een glasraam in de St. Pieterskerk te Middelburg: ‘D.H. Mr. Alexander de Muynck, heer van Oost-Souburg. Regeerende burgemeester overdeken (1682)’ in: Genealogische en Heraldische gedenkwaardigheden in en uit de kerken der provincie Zeeland, Utrecht 1919, p. 186. |
|
7-8: |
Timone austerior... Labeone insanior: de Athener Timon is de geschiedenis ingegaan als de legendarische misantroop die bij zijn sterfbed zelfs geen arts toeliet (re, 12e Halbband c. 1299-1301).
Attius Labeo (1ste E.n.C.) vervaardigde een letterlijke doch dwaze Latijnse metrische vertaling van de Ilias en Odyssea Cf. Pers. I, 4-5; I, 50 (re, 4e Halbband c.2254). De term insanus voor Labeo werd door B. ontleend aan A. Turnebus, Adversaria XXVIII, 26: Ebria... Id est mea carmina nullam laudem captant, ut insana illa et elleboro digna Ilias Attii Labeonis. |
|
15-18: |
Wayeni... virginem pinguissimam: Johannes van der Wayen was van 1672 tot 1677 predikant te Middelburg en werd daarna aangesteld tot hoogleraar Hebreeuws te Franeker. Op 4 maart 1679 werd hij te Franeker Doctor in de theologie. Hij was een uitgesproken Coccejaan tegen wie o.a. Ds. Johan Thilenus en Leonard van Rijssen zich kantten. (nnbw X, 1148-1150; j.j. kalma, Johannes van der Waeyen |
| |
| |
|
(1639-1701): ‘predikant, professor, diplomaat’, bibliografie van en over hem, Leeuwarden 1983). Een passende commentaar op deze passus is te vinden bij w.b.s. boeles, Frieslands Hoogeschool, Leeuwarden 1889, II, p. 273: ‘Te Middelburg sloot hij een tweeden echt met de schone en zeer vermogende juffer Cornelia Veth. Een tijdgenoot teekende op, dat ds. Joh. Thilenus, die veele familiebetrekkingen in Middelburg had en tot de zoogenoemde prinsgezinde partij behoorde, ook naar hare hand wilde dingen, toen van der Wayen hem voorkwam en den “vetten brok” [Veth: virginem pinguissimam] voor den mond wegsnapte. Hieruit zou eene groote verwijdering ontstaan en daarin de drijfveer te zoeken zijn, die ds. Thilenus en de zijnen leidde tot de vervolging, waaraan van der Wayen aldaar was blootgesteld’. |
|
22: |
Imprudentiae... Papiniano: Aemilius Papinianus, laat-klassiek Romeins jurist die op bevel van Caracalla in 212 werd vermoord omdat hij, volgens de traditie, weigerde de moord op Geta goed te keuren (Cass. Dio 78,4,1-2; Hist. Aug. 13,8,5-6). |
|
30: |
Sponsi Penelopae: cf. Hor. Ep. I, 2,28: Sponsi Penelopae, nebulones... |
|
30-31: |
Medioburgus... W. Goeree: Willem Goeree werd te Middelburg geboren op 11 december 1635 en overleed te Amsterdam op 3 mei 1711. Door de vroegtijdige dood van zijn vader moest hij zijn studies staken en werd boekhandelaar. Hij schreef werken in de volkstaal over theologische en artistieke onderwerpen (nnbw VII, 479-480). |
|
34: |
ranarum muriumque: allusie op de Batrachomyomachia: cf. supra brief 15 r. 14. |
|
40: |
Dominus Hubert: th.j. meyer (o.c., p. 63) identificeerde hem als Anthony de Hubert (1645-1702), baljuw van Veere en raadsheer in de Hoge Raad. De familie de Huybert behoort tot de belangrijkste van Zeeland (cf. j.h. de stoppelaar, Dissertatio de Zelandica gente de Huybert, Lugduni Batav. 1851). |
|
40-41: |
Dominus Le Sage: Het is niet duidelijk welk lid van de Zeeuwse familie Le Sage bedoeld is. Mogelijk Willem Le Sage wiens grafsteen in de Nederlandse Hervormde Kerk te Oostkapelle bewaard werd met het opschrift ‘Ingangh van de tombe van den Ed-len Heer d'Heer Mr. Willem Lesage, heer van Oostcapelle, Rimmerswalle, Lodycke en gerepresenteert de Eerste Edele ter provintiale rekenkamer van Zeeland, natus XVIII Sept. 1646 denatus XXVI Augst. 1721’ p.c. prins bloys van treslong, Genealogische... o.c., p. 213. Er wordt |
| |
| |
|
ook melding gemaakt van het wapenschild van de familie in de Oostkerk te Middelburg (p. 180). |
|
41: |
Ioannis le Fer: Onder de Epistulae Tullianae bevinden er zich twee brieven aan hem gericht (25 en 30). In het Album Studiosorum van Leiden vinden wij Le Fer terug als Amstelo-Batavus ingeschreven in de Filosofie in 1659 (kol. 476). B. Noemt hem Hellenist en het is mogelijk dat hij aan de Latijnse school te Middelburg verbonden was. Dat hij in de volkstaal dichtte blijkt uit het epigram op Thilenus dat werd opgenomen achteraan alardi uchtmanni Vox Clamantis in Deserto ad Doctissimum iuvenem H. Beverlandum, Medioburgi s.a. (cf. infra brief 25). |
|
42: |
epigramma: mogelijk doelt B. op het epigram dat door f.g. freytag, Analecta Litteraria de libris rarioribus, Lipsiae 1750, p. 95 als anoniem werd overgeleverd: |
Hier leid de Heer van Beverland
Gevangen door een hoger Hand
Omdat hey onse beste Moer
Gemaeckt heeft tot een voule Hoer.
|
Rechtstootii: Dionysus Recxstoot was burgemeester van Tholen en rekenmeester van Zeeland (aa XVI, p. 129). |
| |
[79 11 00]
19
Iano Beverlando fratri dilecto bonum animum Hadrianus
2Exsulto quoties tuam manum video mi frater. Quamquam
3nonnihil cordolium mihi moverit tuus de me angor. Noli ru-4moribus aures praebere. Inimici dissonas seminant fabellas, ut
5me iis enecarent. Pessinuncius ille Loevesteinianus natus in
6gremio uxorum concionatorum atque in earum filiarum pecto-7ribus altus. Cum alumnorum Lugd[unensium] intestina inani-8tate murmurant, mulctabor summa pecuniaria, qua possint
9sibi panem emere. Haec tibi scribo, primum ut aliquid novi
10scriberem, deinde ut bono esses animo. Te tenerrime amo. Te
11quoque et me efflictim diligere credam ubi te hilarem esse cog-12novero. Plura vellem, sed obstant delatores
Quid prohibet Salve atque Vale brevitate parata Scribere.
| |
| |
Hadriaan is opgetogen telkens hij het handschrift van zijn broer herkent. Toch zet de angst van jan om zijn lot een domper op die blijdschap. Hij moet die onheilspellende geruchten niet geloven; zij worden door vijanden verspreid om hem klein te krijgen. Wanneer de maag van de Leidse academici van honger begint te knagen, zal hij wel tot een geldboete veroordeeld worden, waarmee zij zich brood kunnen kopen. Hadriaan verlangt innig naar zijn broer. Pas wanneer hij zal vernemen dat Jan opnieuw blijgezind is, zal hij geloven dat hun vriendschap wederkerig is. Meer kan hij niet schrijven wegens de verklikkers.
| |
19. Commentaar
1: |
Iano Beverlando: Hadriaan had twee broers Christoffel, wiens dochter hij in zijn testament gedenkt en Johan die hem waarschijnlijk het nauwst aan het hart lag zoals uit de briefwisseling blijkt. De Ep. Tullianae bevatten 4 brieven aan hem gericht, de Ep. Familiares 1. Volgens p. de la rue (o.c., p. 12) is Johan Beverland eerst predikant geweest in de Nederduitse gemeente te Groot Yarmouth in Norfolk en daarna in de Nederlanden te Waterland. Hij publiceerde in 1679 De Heerlykheyt van den Tempel... dat werd opgedragen aan Mary Stuart. |
|
2-3: |
Quamquam... angor: th.j. meyer (o.c., p. 54-55) vat deze passus als volgt op: ‘alhoewel ik jouw boosheid jegens mij niet goed kan zetten’. Angor kan hier echter onmogelijk boosheid betekenen doch angst voor de afloop van het proces. |
|
13-14: |
Quid-Scribere: Aus. Ep. XVIII, 29,32 (Ed. h.g.e. white, London, 1967). |
| |
[79 11 00]
20
Eidem
2Scribis Dom[inos] collegas tuos aegerrime ferre quod etiam in
3legitimo toro inesse peccatum instituerim probare. Dixi. Licet
4concessum esset matrimonium, tamen fieri non posse quin ei-5dem illi levis peccati macula esset adspersa ex contagio propa-6gatae infirmitatis. Ipsi temperantissimi dum res faciunt marito- | |
| |
7rum, diffiteri non possunt se mentem simul et corpus inquina-8re. Dum nervum tendunt ardore furioso calescunt, dum ardo-9rem excernunt, titillatione libidinosa fruuntur. Hac ratione in
10calore coitus concipiunt feminae atque in illo subinde refo-11cillato fovent conceptum. Nemo mortalium est, ne regenerati
12quidem vestri, qui hoc audet inficiari. Quod si sanctissimi
13hanc veritatem fateantur, quid non hos oportet confiteri qui
14peccant ad praemia. An tu putas illos qui Florali tuba incitan-15tur ad proelia uxores gravidas relinquere intactas? Si se totos
16excuterent et conscientiam, uti loquuntur, examinarent, vide-17rent se non semel pudico in lecto inconcessa legisse gaudia.
18Quis enim se frigide moveret, ubi praemiis accenditur? Indig-19nor quod, cum nos homulli ob sumptus rei familiaris differe-20mus nuptias, illi statim ubi paganum assecuti sunt beneficium
21soleant perficere. Confundor quod videam ipsa muneris sacer-22dotalis professione accendi ac incitari voluptates. Licet iam
23Ordines stipendiis occurrant misellis, tamen videmus illos in
24spem esuritionis omnibus nervis incumbere ut rempublicam
25augeant mendicis. Dicunt beatos pauperes spiritu et corpore.
26Ut itaque spiritu corporeque pauperibus affluat respublica,
27semper procerum valvas uxorumque fatigant vul...
28Tam male illos caelibatus vexatio habet, ut cum monachi ple-29rumque sint avarissimi, potius deserere maluerint divitias
30quam continentiae vota persolvere. Nam nisi sacerdotes nup-31tiarum aucupio fuissent instigati et ditissimarum virginum po-32tiundi spe inescati nunquam instituissent aut promovissent re-33formationem. Non equidem iis invideo coniuges, sed vellem
34viverent temperantiores nec in hac palaestra cum proletariis
35certarent Theologi.
36Palma nec ex aequo ducitur illa iugo.
37Plura vellem, sed cum epistola non debeat in tergum excresce-38re, differam cetera. Vale. Scribebam non in pistrino Plautino,
39sed camera studiosorum, ubi cum Van der Perre, Verpoorten
40ac Smitmanno aliisque allucitis diem et noctem findimus face-41tiis.
Jan schrijft dat zijn collega's er zeer zwaar aan tillen dat Hadriaan heeft willen bewijzen dat de zonde ook in het gelegitimeerd huwelijksbed bedreven wordt. Dit is ook zo. De meest beheersten kunnen niet ontkennen dat zij bij de geslachtsdaad hun ziel en lichaam bezoedelen. Door een razende gloed geraken zij opgewonden en genieten van de libidineuze prikkel. Op deze wijze ook worden de vrouwen zwanger in het vuur van de coïtus. Geen sterveling durft dat te ontkennen. Indien
| |
| |
de meest godvruchtigen deze waarheid beamen, waarom dan niet zij die zondigen voor de kinderbijslag? Mochten zij zich eens aan een zelfonderzoek onderwerpen, dan zouden zij merken dat zij vaak ongeoorloofde geneugten hebben geplukt in hun huwelijksbed. Beverland is beschaamd wanneer hij merkt dat het predikantenambt zelf tot wellust aanzet. De Staten mogen wel de arme drommels helpen met toelagen, maar men merkt dat die predikanten alles in het werk stellen om de staat te verrijken met bedelaars. Het celibaat schrikt hen af. Liever zien zij af van rijkdom, dan de gelofte van kuisheid af te leggen. Zij hadden de Hervorming nooit gesteund tenzij uit verlangen naar de huwelijksdaad en hun drang naar rijke juffers. Beverland benijdt hen niet om hun eega's, doch de theologen zouden zich wat matiger mogen gedragen. Geschreven vanuit de studentenkerker, waar hij in gezelschap van Van der Perre, Verpoorten, Smitman en anderen met grappen de tijd doodt.
| |
20. Commentaar
14: |
Florali tuba: cf. Iuv. VI, 249-250: dignissima prorsus / Florali matrona tuba. B. besprak de Floralia uitvoerig in D.P.V. cap. IV § 8 (fol. 27 sqq). Op fol. 28 v. noteert hij: Ad Floralia per tubam convocabantur prostibula, mimae aliaque propudia, quae praeter verborum praetextatorum lasciviam, vestes exuebant, et sic nudis corporibus aliisque crurum ac lumborum motibus, additis citharis lyrisque, populum ad nauseam detinebant. |
|
27: |
vul... sc. vulvas. |
|
36: |
Palma... iugo: Prop. III, 9,8. |
|
38: |
in pistrino Plautino: volgens getuigenis van Varro zou Plautus verplicht zijn geweest in een molen te werken (Varro apd. Gell. Noct. Att. III, 3,14). |
|
39: |
Van der Perre: waarschijnlijk Jacob Van der Perre, Zeelandus, die in 1674 als twintigjarige rechtsstudent te Leiden was ingeschreven (Album Studiosorum o.c., kol. 591). |
|
Verpoorten: mogelijk Johan Verpoorten van Middelburg, die zich in 1662 te Utrecht had ingeschreven (Album Studiosorum. o.c., kol. 55). |
|
40: |
Smitmanno: Jacob Smitman, eveneens Middelburger, had zich op 20 september 1666 als theologie-student te Leiden ingeschreven. (Album |
| |
| |
|
Studiosorum... o.c., kol. 532). In 1670 duikt hij te Utrecht op. (Album Studiosorum... o.c., kol. 65). |
| |
[79 11 00]
21
Iacobo Goyero
2Implevitne epistola dedicatoria sinistram legentis Graevii ma-3num? Implevit proculdubio et tamen obtrectantibus facem
4subdere non desistit. Quare non impetus mei moderatorem se
5gessit, cum scripti mei rudimentum ei exhiberem? Laudavit
6quod aliquid annis viribusque potentius susceperam. Palpum
7obtrusit. Et postquam alam ieci, inimicis tela subministrat.
8Poteratne in illum tam degener incidisse animus. O deceptam
9spem! Quid non interpositus dies, quid non absentia commu-10tat! Cum multitudine liberorum premitur, cogitur cum irrita-11tis βομβυλιάζειν. Scio illum continuatione vorsura et uxore
12prodiga strangulari. Verum nonne satius esset modum prae-13scribere familiae, quam ob panem famamque ecclesiae vomicas
14ad sidera tollere. Libros inscribit beatis, qui literarum huma-15niorum sunt rudes. Quae assentatio effecit ut bruta illa armen-16ta putaverint virtutem non in eruditione sed in divitiis consis-17tere. Indignor quoties video doctissimos a bestiis τὸ χϱυσίον
18ϰαὶ τ´ἀϱγύϱιον mendicare, cum iam eorum dedicationes has
19aureas pecudes fecerint celebriores, quam omnes earum divi-20tiae. Colant illas ob nummos et lucrum opifices et servi: nos
21qui non ab illis sustentamur, vili pendamus beatos in multico-22pia egentes. Sunt inter doctos nonnulli qui cum divites emun-23gere non possunt vendendo, assentando tamen prandium eri-24piunt. Talis fuit iste parasitaster Menagio σύγχϱονος qui ob
25reduvias Trimalcionis admodum exstitit ridiculus atque face-26tus. Miror qui Polyd[orus] Virgilius omiserit annotare primum
27dedicationum auctorem fuisse censu parasitum et tribu mendi-28cum, cum nulla non libri inscriptio hoc testetur. Lege Graevii
29editiones et fateberis vera esse quae dico. Certe si didicissent
30viri boni pane et pollenta contra fortunae insultus se tueri (ut
31in Anglia Dodwellus) iam patientia parcae frugalitatis ornati,
32ipsis etiam diis controversiam facere potuissent. Vale.
Heeft Graevius de opdrachtbrief uit D.P.O. gescheurd?
Ongetwijfeld heeft hij dat gedaan en toch is hij er nog niet
| |
| |
mee gestopt de aanklagers in de kaart te spelen. Waarom heeft hij Beverland niet gewaarschuwd toen die hem zijn basismateriaal toonde? Eerst loofde hij de onderneming en nu helpt hij de vijand. Kon hij dan zo afvallig worden, in die korte tussentijd? Zijn kroostrijk gezin dwingt hem met de geschokte heren mee te huilen. Beverland weet dat hij door een lening en een spilzieke echtgenote wordt geteisterd. Ware het dan niet beter geweest een maat voor zijn familie voor te schrijven dan om den brode en de eer de braaksels van kerk te loven? Zijn boeken draagt hij op aan ongeletterden. Het ontstemt Beverland telkens hij merkt dat geleerden bij druiloren gaan bedelen. Mensen van het slag van De Goyer en hijzelf, die niet van hen afhankelijk zijn, kijken met minachting neer op hen die in hun rijkdom arm zijn. Men vindt er onder de geleerden wel die met pluimstrijkerij hun brood verdienen. Het is verwonderlijk dat Polydorus Virgilius niet heeft aangestipt dat de ontdekker van de ‘dedicationes’ een bedelaar is geweest. Lees de edities van Graevius en je zal het beamen. Indien de geleerden met een karig maal tevreden waren, dan waren ze in staat geweest zelfs met de goden een controverse aan te binden.
| |
21. Commentaar
2-32: |
De kritiek die B. in deze brief uitbrengt op de houding van Graevius blijkt niet uit de lucht gegrepen. Ook tegenover Spinoza was hij allesbehalve standvastig geweest. k.o. meinsma, Spinoza en zijn kring... o.c. p. 334, merkt op: ‘Nog een anderen philoloog zien wij weldra tusschen Spinoza's kennissen opduiken: de Utrechtsche professor Johan George Graeveius [...] waarschijnlijk werd hij door Vossius met Spinoza in aanraking gebracht. Geleerd moge hij geweest zijn, maar hij bleek allesbehalve een karaktervol vriend’. Op p. 346 citeert hij in vertaling een brief van Graevius aan Leibnitz: ‘In het vorige jaar verscheen hier een allerverderfelijkst boek, waarvan de titel luidt Discursus Theologico-Politicus. De schrijver heeft den weg van Hobbes gevolgd, doch daarvan dikwijls en verre afwijkende, stelde hij een alleronrechtvaardigst natuurrecht op, en, na het gezag der Heilige Schrift op losse schroeven gezet te hebben, opende hij het venster zoo wijd mogelijk voor het atheïsme. Men wil, dat de schrijver een Jood is, Spinoza met name, reeds sedert lang wegens zijne monsterachtige meeningen uit de Synagoge gestooten’. |
|
2: |
epistola dedicatoria: van de 3e editie van D.P.O. |
| |
| |
2: |
Graevii: J.G. Graevius, cf. supra, brief 4. |
|
10: |
multitudine liberorum: Graevius had achttien kinderen. |
|
24-26: |
Talis... facetus: de controversen van Gilles Ménage met zijn tijdgenoten zijn haast spreekwoordelijk geworden. Zonder twijfel is hier echter Pierre de Montmaur bedoeld die door Ménage in twee satires werd gehekeld, opgenomen in de Miscellanea, te weten: Mamurrae, parasito-sophistae, Metamorphosis en Gargilii Mamurrae, parasito-paedagogi. (Cf. n.b.g. 36, 330-333). |
|
26: |
Polydorus Virgilius: De Italiaanse geleerde (1470-1555), die jaren in Engeland vertoefde, schreef o.a. een werk over de uitvinders, getiteld: De inventoribus rerum libri VIII (Bazel 1521-Amsterdam 1671), m.e. cosenza, o.c., dl. 4, p. 3615-3619. |
|
31: |
Dodwellus: Henry Dodwell (1641-1711), Engels humanist en theoloog, die in 1666 zijn fellowship aan Trinity-College diende op te geven omdat hij weigerde tot priester gewijd te worden. (dnb, XV, 179-181). |
| |
[79 11 00]
22
Eidem
2Si oblivione tui existimes me distulisse responsum dare, vehe-3menter erras, amicorum ocelle. Multae sunt causae quae me
4retinuere. Iugulo intenti varii exploratores delatoresque. Fage-5lius maxime se fatigat. Misit D[ominum] Maasium. Iste sycop-6hanta puro puto charitatis fuco congressus variis me strophis
7pellexit in tentationem, ut meum in Fagelium aut Burgersdic-8kium odium indignationemque testarer. Oblatis in hamo fa-9bellis me palpavit Rooseboomius: ceteri poculis torserunt ut
10ex nudo pectore linguaque soluta aliquid elicerent. Licet nihil
11quicquam fuerim locutus mali, tamen cum hilario, ut fieri so-12let, nonnihil exciderit faceti, illi omnia in sequiorem interpre-13tati sublestissime retulerunt ad D[ominos] Ordines. Quae ta-14men facile potuissem diglutire, nisi consul Vander Marck om-15nium bonorum opinione impurissimus Aretalogus interstre-16puisset et contaminati spiritus stridore totum tribunal imple-17visset. Advocatus galbanatus Ravens nescio quale stellionatus
18criminis me reum introduxit. Licet ranae Ravennates dulcius
| |
| |
19cantent, tamen hic corvus crocitando ita omnes confudit ut sa-20num stringere non ausi fuerint iudicium. In tota iudicum col-21luvione D[ominus] Craane unicus fuit qui aequitatis normam
22praeposuit. Hunc virum usque ad finem tragoediae sine dis-23pendio iustitiae mansurum constanter aequum credo. I[ohan-24nes] Van Balen ex mea parte peroravit. Verum cum ille exosus
25erat omnibus rudem ei dedi, meamque ipse tutatus sum cau-26sam. Lis procrastinata. Utinam blandiloquentia Wayeni, Hy-27mettio melle dulciore, tinctus essem, nullus dubito qui omnes
28potuissem ad aequitatem flectere. Nunc cum forum mihi tur-29baretur ac lacesserer, mascula audacia lenire non potui feros.
30Nam cum iuventus nativo vigore intrepide et incaute omnem
31propulsare soleat iniuriam quid non illum facturum putas, qui
32indignis provocatur modis?
33Plura non possum. Ecce fores pulsant rumigeruli. Differo om-34nia usque dum huc excurras.
35Vale, voveo tibi prospera omnia fortunamque dissimillimam
36meae. Ἐν Κέῳ τὶς ἡμέϱα
k.a. 34 excurras. [[Interim si infelici tuo Theseo nonnihil impertiri queas consilii atque solacii, fac id sodes citissime.]]
De Goyer moet niet denken dat Beverland hem vergeten is en dat daarom zijn antwoord zo lang uitblijft. Voortdurend wordt hij door verklikkers lastig gevallen. Raadpensionaris Fagel heeft Maas op hem afgestuurd om hem zijn haat tegen Fagel of Burgersdijck te doen bekennen. Ook Rooseboom is met wat mooie verhaaltjes komen hengelen. Anderen probeerden met drank iets los te krijgen. Hoewel Beverland niets verkeerds heeft gezegd, doch zich wel eens iets grappigs liet ontvallen, hebben zij alles in de kwalijke zin geïnterpreteerd en aan de Heren Staten overgemaakt. Hij had dat makkelijk kunnen weerleggen indien burgemeester Van der Marck er niet was gaan tussenkrijsen en de gerechtszaal had gevuld met het geknars van zijn verziekte geest. De advocaat Ravens is begonnen met Beverland schuldig te verklaren. Slechts Craane heeft de maatstaf van de billijkheid voorgesteld. Van Balen had de verdediging op zich genomen, maar toen hij zich de haat van allen op de nek haalde, heeft Beverland hem ontslagen en zelf zijn zaak in handen genomen. Had hij maar het vleiende, honingzoete taaltje van Van der Wayen kunnen hanteren, dan zou hij allen tot billijkheid hebben kunnen bewegen. Met zijn gespierde durf heeft hij de wilde dieren niet kunnen bedaren. Meer kan hij nu niet schrijven gezien de spionnen.
| |
| |
| |
22. Commentaar
4-5: |
Fagelius: Gaspar Fagel, raadpensionaris (nnbw III, 382-384). |
|
Maasium: Jacob van der Maas, was lid van het Leidse stadsbestuur en burgemeester in 1681 (p.c. molhuysen, Bronnen tot de Geschiedenis der Leidsche Universiteit, R.G.P. nr. 38, deel 3, 's-Gravenhage, 1918, p. 356, 360, 368, 370). |
|
7-8: |
Burgersdickium: Pieter Burgersdijck, cf. supra, brief 15. |
|
9: |
Rooseboomius: Hubert Roseboom uit Leiden, promoveerde er op 9 juli 1652. Vanaf 1682 werd hij gedeputeerde van de Hoge Raad en op 13 januari 1694 curator van de Universiteit. (p.c. molhuysen, Bronnen... o.c., dl. 3, p. 8, 15). |
|
14: |
Vander Marck: Johan Vander Marck, burgemeester van Leiden. |
|
17: |
Advocatus Ravens: Arent Ravens was procurator van de Leidse universiteit en vanaf 1690 pensionaris (p.c. molhuysen, o.c., dl. 3, p. 143*, 145*, 165*; dl. 4, p. 79*, 107*, 150*). |
|
21: |
Craane: Theodoor Craanen (1620-1689) was sinds 1670 hoogleraar in de filosofie en geneeskunde te Leiden. Hij maakte samen met de professoren Witichius en Bokelman deel uit van de Academische Vierschaar als assessor. (Cf. Universiteyds Crimineel Clagt-Boek, litt. E, Rijksarchief 's-Gravenhage. Inv. nr. 13, fol. 116 B; c.l. thijssenschoute, o.c., p. 271-273). |
|
23-24: |
Johannes Van Balen: volgens het handschrift Paralipomena ad Libros de Prostibulis Veterum (U.B. Leiden Mss. BPL 1716 fol. 42r.) advocaat te 's-Gravenhage. Auteur van het Lof-Digt Ter Eeren van Mr. Adriaan Beverlant... |
|
26: |
Wayeni: Van der Wayen, cf. supra, brief 18. |
|
26-27: |
Hymettio melle dulciore: de berg Hymettus bij Athene stond in de Oudheid bekend om zijn honing. (Cf. Hor. S II, 2, 15). |
|
36: |
Ἐν Κέῳ...: niet geïdentificeerd citaat. |
| |
| |
| |
[79 11 00]
23
D[omino] Bernardo van Deynsen Flissingam
2Satis mirari nequeo, dilectissime cognate, qui tanto agmine at-3que animis contra me incedant tribuni plebis. Dicunt me lasci-4vissima fabella scandalum praebuisse theologis. Querelis scan-5dala sibi ipsis faciunt graviora. Dolent forsitan quod in eorum
6foro litigo atque πολυπαιδίας sicilire proventus intento. Hinc
7illi, quibus ad infimum ventrem adhaerent libido et fames, in-8sidias struunt. Certe non ego is sum, qui ipsis damnum dare
9velim. Eorum lucris utroque pollice faveo. Id solum iis ar-10duum, quod dixerim peccatum propagari coitu coniugioque.
11Vident viri omnium callidissimi magno se fore periculo si iste
12stimulus haberetur pro inquinamento naturae Hic nigrae loli-13ginis succus. Non tantum Prophetarum filii irascuntur, sed et
14Oolibae monitori sunt asperae, quod ego adolescens ausus
15fuerim praecepta temperantiae praescribere matronis. Profecto
16nemo inter theologos unquam sacris vulneribus tam salutare
17praescripsit remedium. Intelligo tamen Lutheranos, lucida in-18tervalla nactos, agnovisse veritatem atque approbasse nostram
19suspicionem. Si aliquid maius annis ausus fuerim, non tamen
20ob aetatis lubricum tam crudeliter me persequi deberent Ho-21seae nepotes. Sola haec nostra aetas innocentiae esset patroci-22nium. Quod si haec mea innocentia eorum expugnare non
23possit misericordiam, submittam eorum vigori. Satis magnum
24posteritati theatrum alter alteri erimus. Faxit modo iudex su-25premus ut quicquid pedanei statuant, id in salutem meae ani-26mae cedat. Vale. Leydae. An[no] P[acis] C[hristi]. Tuus fide
27Mattiaca.
Het verbaast Beverland te merken hoe gek de ‘volkstribunen’ tegen hem te keer gaan. Zij beweren dat hij met zijn uiterst obsceen geschrijf de theologen heeft beledigd. Dat is een ernstiger vergrijp dan hun twisten! Waarschijnlijk kunnen zij niet verkroppen dat Beverland zich op hun domein heeft begeven en de kinderrijkdom heeft willen indijken. Nu spannen zij hinderlagen. Het valt hen zwaar dat Beverland heeft beweerd dat de zonde wordt voortgeplant door de coïtus en het huwelijk. De meest viriele van alle mannen voelen zich bedreigd indien die prikkel zou beschouwd worden als een bezoedeling van de natuur. Ook de wellustige vrouwen zijn razend omdat hij het heeft aangedurfd de dames tot matiging aan te sporen. Nooit heeft een theoloog zo een heilzaam middel voor de hei- | |
| |
lige wonden voorgeschreven. Beverland merkt nochtans dat de Lutheranen de waarheid kennen en zijn these hebben goedgekeurd. Mocht hij wat ouder zijn geweest dan hadden de theologen hem niet zo hardnekkig moeten vervolgen. Moge de opperste rechter maken dat wat zij ook beslissen, dit bijdraagt tot het heil van Beverlands ziel.
| |
23. Commentaar
1: |
Bernardo van Deynsen: Bernard van Deynse was Beverlands oom langs moederskant en zoon van de Veerse predikant Gideon van Deynse. Zelf werd hij in 1668 predikant te Vlissingen. Hij overleed in 1706 (Cf. g. vrolikhert, Vlissingsche Kerkhemel... Vlissingen-Middelburg 1758, p. 162-168). |
|
12-13: |
Hic... succus: Hor. S I, 4,100. |
|
13: |
Prophetarum filii: sc. theologi. |
|
14: |
Oolibae: in Ezechiel c. 23 wordt Jeruzalems ontrouw tot God voorgesteld door de allegorie van de lichtekooi Oholibah. |
|
23-24: |
Satis... erimus: Cf. Epicurus bij Seneca Ep. 7: Haec ego non multis, sed tibi: satis enim magnum alter alteri theatrum sumus. |
|
27: |
Mattiaca: i.e. Selanda (Zeeuws). De Mattiaci (Tac. Germ. 29) werden door Hadrianus Junius ten onrechte in Zeeland gelokaliseerd. |
| |
[79 11 00]
24
Iacobo Goyero
2Tu quidem honestissime dicis meam salutem in eo consistere,
3ut pro tempore simulem. Doles quod accidit et times ne peiora
4accidant.
5Exosculor hunc tuum amorem, qui non nisi tua morte potest
6finiri. Nam si ego morte mulctarer, non posses tamen quem
7viventem ita amasti etiam atque etiam mortuum deperire. Or-8tus est hic erga me tuus amor ob elegans ingenium meum ut
9et in idem, quo tu caperis studiorum literarumque genus con- | |
| |
10sensus. Ah! mi Goyere! Utinam nescivissem literas! Est vul-11gus nebulonum hominum, qui cum se sanctissimae disciplinae
12nomine munitos sciunt, nihil non religionis praetextu in inimi-13corum exitium attentant. Nemo qui opes vel honores ambit
14illos audet attingere. At ego, cum utrumque dudum despexi,
15religionem esse putavi histrionibus assentari. Cum videant ita-16que se neque lucri neque honoris spe me posse perducere ad
17eorum obsequium, provenere ad minas. Crudos iam quoque
18contra me inflammant proceres. Variis praeiudiciis meam gra-19vant causam operamque dant ut per vitam isti carceri darer,
20quod non ungulis, sed cista percussit Grotius. Haec ad te mi
21Goyere. Apud te pectoris mei arcana promo. Tantum tibi con-22fido quantum mihi. Quare hoc secretum et inter nos quoque
23pereat rogo. Vale.
De Goyer had Beverland gevraagd in de gegeven omstandigheden maar beter te veinzen. Hij betreurt wat er gebeurt en is bang dat het nog erger wordt. Deze genegenheid ligt Beverland nauw aan het hart. Zij is bij De Goyer ontstaan wegens Beverlands elegant genie, zoals ook de eensgezinde drang naar het zelfde soort studie en literatuur. Was Beverland maar ongeletterd gebleven! De theologen beramen de ondergang van hun tegenstanders onder het mom van de religie. Niemand die naar rijkdom of carrière streeft durft hen te raken. Beverland die beide steeds heeft afgewezen, is tot de slotsom gekomen dat religie erop neerkomt deze acteurs naar de mond te praten. Gezien omkoperij heeft gefaald, zoeken zij hun toevlucht tot bedreigingen. Zij spannen zich in opdat hij voor altijd zou opgesloten blijven.
| |
24. Commentaar
1: |
Iacobo Goyero: cf. supra, brief 17. |
|
20: |
cista... Grotius: allusie op het feit dat Hugo De Groot verstopt in een boekenkist uit het slot Loevestein bij Gorinchem wist te ontsnappen. (Cf. o.a. h. vollenhoven, Broeders gevangenisse, Dagboek van Willem de Groot betreffende het verblijf van zijnen broeder Hugo op Loevestein, 's-Gravenhage, 1842; c.s.m. rademaker, Books and Grotius at Loevestein, in: Quaerendo 2, 1972, p. 2-29). |
| |
| |
| |
[79 11 06]
25
Iano le Fer
Medioburgum
3Ex quo incubis barbam volsella evulsi, me indignis afficere
4poenis statuere glabri. Athei fuligine me perfricant. Ne illatam
5hanc iniuriam vindicem operam dant ut in arce Loevesteiniana
6exhalam animam. Musice vivo. Animum ipse meum erigo cum
7totus sum in histrionibus larvam detrahendo et irrisui atque
8execrationi omnes exponendo. Miserrimum est cum animum
9moriendi proieceris, non habere vivendi. Amici vigiliis, ser-10monibus atque fabellis me cotidie reficiunt. Incidit non semel
11de singulari tua eruditione ac acumine mentio. Dolorem meum
12levant tua epigrammata quae olim in Van Aalst, Gools, Van
13Gaveren, le Maire composuisti. Impatienter videre gestio om-14nia publici iuris facta. Si tam acre ingenium aestimaretur, me-15rito Zelandi suis diffisi viribus opinarentur te eodem, quo Cu-16naeum et Boxhornium susceptum semine. Rogo ut unicoleum
17Versluysium admoneas ne tam temere ac insulse de me lo-18quendo se totum prostituat. Erit non mediocre mihi solacium
19si absentem tuo patrocinio adiuveris. Vale.
20Scripsi Leydae postridie Nonar[um] quae inter dies atros nu-21merari solent.
Sinds het moment dat Beverland de spoken de baard heeft geplukt, hebben ze besloten hem met straffen die hij niet verdiend heeft, klein te krijgen. Ze wrijven hem atheïsme aan. Om hem de kans te ontnemen dit onrecht te wreken willen zij dat hij in slot Loevestein de geest geeft. De strijd houdt hem recht. Vrienden pogen hem dagelijks op te beuren. Vaak is er sprake over de eruditie en scherpzinnigheid van Le Fer. Zijn schimpgedichten op Van Aalst, Gools, Van Gaveren en Le Maire verlichten Beverlands smart. Graag had hij die gedrukt gezien. Le Fer moet Versluys wat minder laten roddelen over Beverland.
| |
25. Commentaar
1: |
Iano le Fer: cf. supra, brief 18. |
|
5: |
arce Loevesteiniana: slot Loevestein dat dienst deed als staatsgevangenis (cf. supra brief 24). |
| |
| |
12-13: |
tua epigramma... le Maire: voor zover bekend is geen van deze epigrammen bewaard. Exempli gratia citeer ik het epigram van le Fer op Thilenus dat werd opgenomen achteraan de Vox Clamantis o.c. |
't Was Broer Thilenus, die wel eer:
Langs 't molewater dee een keer.
En Ockers Vrouwtje dorst aen randen:
En Borsjes taste met sijn handen.
Die yder oordeelt onbevleckt,
Maer Broeders 't is' er mee gegeckt.
Een Man die gaerne gaet uyt nayen,
En laet hem met geen Borsjes payen,
Maert uyt te springen als een stier,
Om aen het oude Formelier,
Met Coelman sich niet te verbinden,
Soo weet hij staegs wat nieuws te vinden.
|
12-13: |
Van Aalst: mogelijk Johan Van Aalst (1620-1686), predikant te Bergen-op-Zoom. (nnbw II, 1). |
|
Gools: Jacobus Golius (1596-1667), professor te Leiden. (nnbw X, 287-289). |
|
Van Gaveren: niet geïdentificeerd. |
|
le Maire: waarschijnlijk Isaac le Maire (1623-1692) predikant te Amsterdam. (nnbw VII, 832). |
|
15-16: |
Cunaeum: Peter van der Kun of Cunaeus (1586-1638), was van Vlissingen afkomstig. Hij werd later hoogleraar te Leiden. Cunaeus was niet alleen een groot geleerde, maar tevens een scherp satiricus die in zijn Sardi venales, satyra menippea in huius saeculi homines plerosque inepte eruditos (Lugd. Bat. 1612; met inleiding en comentaar uitgegeven door c. matheeussen & c.l. heesakkers, Two Neo-Latin Menippean Satires, Justus Lipsius: Somnium, Petrus Cunaeus: Sardi venales, Textus Minores LIV, Leiden, 1980) scherp van leer trok tegen de theologasters. (Cf. bhapb, p. 379, nr. 4525). |
|
Boxhornium: Marcus Zuerius Boxhorn (1612-1653) werd te Bergen-op-Zoom geboren, maar al snel te Breda onder de hoede van zijn grootvader geplaatst. Hij studeerde te Leiden en werd er ook hoogleraar. Hij staat bekend als een groot geleerde en Neo-Latijns dichter. (Cf. bhapb, p. 258, nr. 3294-3295). |
|
16: |
unicoleum: unicoleus: B. verklaarde de term in D.P.V. fol. 96v. (r. 5858-5860): nam Sulla et Cotta unicolei dicuntur eiusmodi fuisse habitu corporis, quod unum testem habuerint. (Gebaseerd op Iust. Dig. 49, 16, 4. Ed. t. mommsen, Berlin 1954: Qui cum uno testiculo natus est quive amisit, iure militabit secundum divi Traiani rescriptum: |
| |
| |
|
nam et duces Sulla et Cotta memorantur eo habitu fuisse naturae. Versluysium: waarschijnlijk Cornelis Versluys, uit Vlissingen die zich in 1672 te Leiden inschreef (Album Studiosorum... o.c., kol. 578) en in 1675 tot lic. utr. iuris promoveerde. (p.c. molhuysen, Bronnen... o.c., dl 3, p. 322). |
|
20: |
postridie... atros: de dies atri, waren in de Oudheid de dagen die op de Kalenden, Nonen en Iden van elke maand volgden. Op deze 36 dagen mocht er niets nieuws ondernomen worden. In tegenstelling tot de andere dies religiosi mochten zelfs de ceremoniën van de staatscultus niet op deze dagen georganiseerd worden. (Cf. h.h. scullard, Festivals... o.c., p. 46). |
| |
[79 11 00 - 79 12 00]
26
Iacobo Goyero
Per te per superos et conscia numina veri Fer si qua est, properanter opem.
4Cum videant inimici omnia iis esse impervia decretoriis me ag-5gressi sunt armis. Iubent ut libros de P[rostibulis] V[eterum]
6exhibeam magistratui. Verentur ne uniuscuiusque in iis com-7pareat nomen, cum se strenuos sciant esse adulteros. Puero-8rum sunt similes, plorant antequam vapulant. Quid faciam?
9Exhibendi sunt. Patientia omnis devoranda tyrannis. Quae
10omnia tamen non obstant quo minus ubi in alium ab hoc nos-11tro translatus fuero orbem, exornem Spartam. Ubi liberiorem
12nactus fuero Iovem minimo provocabo adversarios. Nos inter-13im amicitiae nostrae sacra constanter excolamus. Desiderant te
14equidem oculi mei, tuumque adventum inexplebili desiderio
15praestolantur initiati, sed cum periculosum sit mappa prorita-16re, satius est sub alis tuae matris permanere. Meticulosum
17quoque ad me accedere. Dicunt enim te nostri furoris concita-18torem. Coalescunt literarum glutine semper nostri animi.
19Conturbentur epistolae, quibus nisi consignatis credamus. Si
20valetudinis meae sis curiosus scias me neque aegrotare neque
21valere. Te interim athletice vive et vale. Consul de Munck
22postquam strenue Felderi uxorem permoluit, illam tandem
23apoloctizavit atque Hagam reversus est. Res memoranda novis
24annalibus. Naumachiam trium fratrum Vander Poorte iam
25proculdubio ex Mercurio Harlemensi intellexisti. Vale. Flos
26iuventutis delibate!
| |
| |
Indien De Goyer een mogelijkheid ziet om hulp te bieden, laat het dan snel gebeuren! Omdat zij zien dat zij niets bereiken komen zij met verordeningen aanzetten. Zij bevelen dat Beverland zijn boeken D.P.V. aan de magistraat moet uitleveren. Zij zijn bang erin herkend te worden. Wat kan Beverland ondernemen? Hij moet ze uitleveren. Dat neemt echter niet weg dat hij later ergens anders zijn literaire arbeid zal verderzetten. Hij verlangt De Goyer te zien. Ook de ingewijden kijken naar zijn komst uit. Toch is het veiliger dat hij thuis blijft. Men beweert immers dat hij de aanstoker is van Beverlands waanzin. Met de gezondheid gaat het noch goed noch slecht. Burgemeester De Munck heeft Felders vrouw aan de deur gezet na zich aan haar vergrepen te hebben en is naar Den Haag teruggekeerd.
| |
26. Commentaar
1: |
Iacobo Goyero: cf. supra, brief 17. |
|
2-3: |
Per... opem: vrije adaptatie van Verg. Aen. II, 141-142:
Quod te per superos et conscia numina veri,
per si qua est quae restet adhuc mortalibus usquam
|
|
8-9: |
Quid... exhibendi sunt: th.j. meyer, o.c., p. 57 interpreteert: ‘Wat moest ik doen? Afgeven natuurlijk’. Faciam geeft echter een deliberatieve vraag in het heden aan. Dus ‘Wat moet ik doen’ Het zelfde geldt voor ‘exhibendi sunt. Zij moeten uitgeleverd worden’. Deze nuance heeft haar belang omdat B. het Ms. De Prostibulis Veterum slechts in maart 1680 aan het gerecht heeft uitgeleverd. |
|
11: |
exornem Spartam: cf. supra, brief 8. |
|
15: |
initiati: cf. supra, brief 2. |
|
21: |
Consul de Munck, cf. supra, brief 18. |
| |
| |
| |
[79 11 00 - 79 12 00]
27
Viro incomparabili Isaaco Vossio Windesoram
2Non eram nescius, incomparabilis Vossi, fore ut hic noster Pe-3tronianus in epoptas impetus suas pateretur censuras, cum
4quae theologi ad se pertinere putant, eam ego iuris studiosus
5susceperim provinciam. Cum tu, vir politissime, veniam apud
6doctos sis consecutus, quod in eorum, qui ipsimet nihil bonae
7frugi praestare poterant, falcem immiseris messem, sperare li-8cet me apud te benignius subiturum numen. Video philologos
9in sacris fuisse Argos, cum meri theologi sint ϰήϱυϰες τοῦ
10Ἄϱγους. Atri corvi ad ravim usque occinunt illud ἄθεος. Sed
11iampridem ad σόλοιϰον istud aeque ac tu occallui. Gratulor
12quod te gentilem habeam. Quamquam sciam te mitiorem pio-13remque omnibus istis qui pii mitesque videri affectant. Vale
14lux aevi et illud numen quod in solari totius universi centro
15suum thronum fixit, oremus ut nos contra maledicentissimos
16hos diabolos protegat.
Beverland wist wel dat hij, de tweede Petronius, zou moeten boeten voor zijn onstuimige publicatie. Als rechtsstudent heeft hij zich immers op een terrein gewaagd dat de theologen tot hun eigendom rekenen. Hij hoopt op een gunstiger onthaal bij Vossius. Onder de geleerden is hij immers de man die de toestemming heeft bekomen de akker van de theologen te bewerken omdat ze zelf niet in staat zijn er iets op de kweken.
Tot Beverland schreeuwen die zwarte raven zich schor met het verwijt ‘atheïst’. Evengoed als Vossius is hij daar echter ongevoelig voor geworden; het doet hem genoegen tot het zelfde ras te behoren. Hij bidt tot de god die zijn troon in het zonnecentrum van het universum heeft geplaatst hem tegen die duivels te beschermen.
| |
27. Commentaar
1: |
Isaaco Vossio: cf. supra, brief 8. |
|
2-3: |
Petronianus: deze band met Petronius werd ook later gelegd door j.g. schelhorn, Amoenitates Literariae, Francofurti & Lipsiae, 1727, VII, p. 168: Hadriani Beverlandi, purissimae impuritatis scriptoris, een epitethon dat Petronius van Lipsius meekreeg in zijn Ad Annales Corn. Taciti Liber, Commentarius sive Notae, Lib. XVI, Antwerpen, 1581, p. 473. |
| |
| |
11: |
aeque ac tu: i.v.m. de theologische geschillen van Is. Vossius, cf. d.j.h. ter horst, o.c., p. 28; j.c.h. lebram, o.c., p. 21 sqq. |
| |
[79 11 00 - 79 12 00]
28
Bernardo van Deynse
2Scribis synedrii vestri antistites me damnasse ἑτεϱοδοξίας nec
3non anathemate proscripsisse. Praevidi hoc, mi cognate: at
4ego flocci facio quid de me sentiant aut statuant homiliastae,
5caprimulgi, meri stupores. Quod nugivenduli me vulgari athei
6amburant fulmine non possum non id mihi ducere honori.
7Quippe qui displicet ἀμούσοις, placere plerumque solet viris
8doctissimis. Isti, quibus invisa est elegantissimarum omnium
9dearum venustissima Σωφία, non possunt nisi elegantia dam-10nare ac fastidire. Cum Scaligero, Casaubono, Grotio, Salma-11sio, Cunaeo et utrique Vossio semper intulerint iniurias theo-12logi, quod Gratiis fuissent operati, facile et me consolor quod
13eandem cum eruditionis omnis principibus experiar fortunam.
14Nihil moror ferales hos tympanistas, in quorum insubidos
15mores bilem suam expuere non desistunt bene nati ac educati.
Haec mea, si causa miraris epistola quare
Alterius digitis scripta sit: aeger eram.
Van Deynse had geschreven dat zijn Synode Beverland schuldig had bevonden aan ketterij en de banvloek had uitgesproken. Beverland had dit voorzien, maar hij bekommert er zich weinig om wat die troep geitenmelkers en domoren over hem denken. Dat die leurders hem atheïsme aanwrijven, kan hij slechts als een eerbetuiging beschouwen. Wie immers bij de ongeletterden niet in de smaak valt, doet dat meestal wel bij de geleerden. Aangezien de theologen Scaliger, Casaubon, Grotius, Salmasius, Cunaeus en de Vossii steeds hebben belasterd, is het voor Beverland een troost met de prinsen van de wetenschap hetzelfde lot te ondergaan. Van Deynse moet zich niet verwonderen over het andere handschrift, Beverland was ziek.
| |
| |
| |
28. Commentaar
1: |
Bernardo van Deynse: cf. supra, brief 23. |
|
10: |
Scaligero: Jozef Justus Scaliger had zich, door zijn werken over de chronologie, de haat van de theologen op de hals gehaald, in het bijzonder van de Jezuïeten. |
|
C. Scribanius viel hem aan in zijn Amphitheatrum honoris in quo Calvinistarum adversus societatem Iesu criminationes iugulatae en G. Scioppius in de Scaliger hypobolimaeus, hoc est Elenchus Epistolae Iosephi Burdonis Pseudoscaligeri De Vetustate et splendore gentis Scaligerae (Cf. j. bernays, Joseph Justus Scaliger, Berlin, 1855, p. 73 sqq., p. 203 sqq.). |
|
Casaubono: ook Isaac Casaubon had met de theologen af te rekenen gehad. Zowel in Frankrijk als in Engeland moest hij zich tegen Jezuïeten en Puriteinen te weer stellen. (d.n.b. IX, p. 257-261). |
|
Grotius: als een gevolg van de Grote Synode van Dordrecht (1618) werd de Remonstrantse leer veroordeeld (1619). Het orthodoxe Calvinisme zegevierde. In mei 1619 werd Hugo De Groot veroordeeld tot levenslange opsluiting, maar wist, zoals gezegd, uit gevangenschap te ontsnappen. (Voor de politico-religieuze context cf. c.s.m. rademaker, Life and work of Gerardus Joannes Vossius, o.c., p. 125 sqq.). |
|
Salmasio: Salmasius had meer dan eens het odium theologorum gevoeld. Getuige hiervan zijn De Episcopis et presbyteris, dat te Leiden onder het pseudoniem Wallo Messalinus verscheen. (nbg, XLII, 360-364). Over de onafhankelijke houding van Salmasius in godsdienst-aangelegenheden, zie ook d.j.h. ter horst, o.c., p. 10. |
|
11: |
Cunaeo: ook Petrus Cunaeus (cf. supra, brief 25) werd bij de Synode van Dordrecht aangeklaagd op grond van Remonstrantse sympathieën die uit zijn Sardi venales, o.c., en zijn De Republica Hebraeorum Libri III, Lugd. Bat. 1617, zouden zijn gebleken (aa, I, 282-283; nnbw, I, 658-660). |
|
utrique Vossio: th.j. meyer interpreteert als Cunaeus en Vossius. Toch moet utrique op de beide Vossii slaan, te weten vader Johan Gerhard Vossius en Isaac Vossius. Over de theologische verwikkelingen van Isaac heb ik het reeds gehad. Ook vader Vossius had sterk geleden onder de represailles na de Synode van Dordrecht tegen de Remonstranten. Daarenboven was hij een trouwe vriend van Grotius, wat hem niet in dank werd afgenomen (c.s.m. rademaker, Life and work of Gerardus Joannes Vossius... o.c., p. 125-148, 212-213, 238). |
|
16-17: |
Haec... eram: Ovid. Tr. III, 3, 1-2. |
| |
| |
| |
[79 11 00 - 79 12 00]
29
Isaaco Vossio
2Vix dixerim quanto mihi fuerit gaudio quod ex D[omino] Sr
3Bern[hardo] de Gomme vitrico meo resciverim te coram prin-4cipe Ruperto non modo inimicorum meorum exstitisse ulto-5rem, verum pollice utroque nostram approbasse opinionem.
6Licet a congenita iudicii sagacitate ob metum vel lucrum non
7soleas facere divortium, tamen cum hisce in angustiis veritatis
8tenacem te monstraveris, non possum non id mihi summopere
9emolumento ducere atque honori. Malevolorum voces facile
10praeterlabi sino; modo mea innocentia tuo patrocinio sarta
11maneat et tecta. Rogo ut tenuis nostri profectus digneris sem-12per esse praeco ac defensor.
13Vale maxime Vossiadum et immerenti tuum conserva favorem.
14Plura alias, si hoc tibi non ingratum fuisse cognovero.
Het valt nauwelijks tot uitdrukking te brengen hoe groot de vreugde was toen Beverland van zijn stiefvader, Bernhard de Gomme vernam dat Vossius bij Prins Rupert niet alleen tegen zijn vijanden de verdediging heeft opgenomen, maar zelfs zijn these heeft bevestigd. Hoewel Vossius niet gewend is uit angst of winstbejag het pad van zijn aangeboren kritische zin te verlaten, beschouwt Beverland het toch als een grote steun en eer, dat hij zich in deze netelige aangelegenheid, trouw aan de waarheid heeft getoond. Lasterpraat kan Beverland niet deren; indien zijn onschuld onder Vossius bescherming maar veilig blijft.
| |
29. Commentaar
1: |
Isaaco Vossio: cf. supra, brief 8. |
|
3: |
Bernhardo de Gomme: cf. inleiding. |
| |
| |
| |
[79 12 04]
30
Iano le Fer Ἑλλενιστῇ Hadrianus Ἀποσυνάγωγος εὐτύχειν
2Tandem sententiam pronuntiarunt scabiosi. Iusserunt ut disce-3derem e Batavia usque dum Ioves obsequio reddidissem propi-4tiores, denique in expensas me damnarunt omnes. Hamae
5meae inusta est turpitudo nulla. Neque relegationis aut exilii
6mentio ulla facta. Misertus sum fratris mei, qui vitae meae
7spem pretio redimere volebat. Licet non sine patrimonii iactu-8ra (constat haec tricandi tergiversatio septies centenis et trigin-9ta flor[enorum]) Charybdim simul et Scyllam sim emensus:
10parvi tamen facio omnia modo non invenissent sanguisorbae
11laceras aversariorum reliquias. Si praesaguissem fimbriam a
12tela sua iri revulsum, promulsidiare elegantioribus instruxis-13sem cupediis. Vellem prosecta nunc Vulcano consecrarent rec-14tor et praetor. Ceterum quos nunc de me sermones serant ci-15ves, rustici, parabolani, puritani, tribuni plebis, sacrificuli,
16meretrices et altera canalja, vehementer ex te scire cupio.
17Scripsi illa nocte qua ex stagnis Acherontis redii. Pridie No-18n[as] Decembr[es]. Intraveram VII Kal[endas] Octob[res]
19CIƆIƆCLXXIX. 26 Octob[ris] 4 Decemb[ris] 1679.
Eindelijk heeft de schurftige troep uitspraak gedaan. Beverland moet Holland verlaten tot hij de ‘goden’ gunstig heeft gestemd met gehoorzaamheid. Daarenboven moet hij de volledige proceskosten betalen. Over daadwerkelijke verbanning is er geen sprake. Hij zit er wel over in dat zijn broer zo veel geld heeft uitgegeven om zijn leven te redden. Behalve het feit dat de bloedzuigers zijn filologische aantekeningen hebben gevonden, deert al de rest hem weinig. Indien hij bij voorbaat had geweten dat het werk onvoltooid van het getouw zou moeten gehaald worden, dan had hij het zeker wat meer opgesmukt. Dat de rector en de officier van justitie het nu maar verbranden. Wat vertellen de burgers, boeren, verplegers, puriteinen, volkstribunen, predikantjes, hoeren en ander canalja over hem? Geschreven in de nacht waarin hij uit de onderwereld is teruggekeerd.
| |
| |
| |
30. Commentaar
1: |
Iano le Fer: cf. supra, brief 18. |
|
2: |
Tandem... pronuntiarunt: hoewel deze brief op 4 december werd gedateerd, was het vonnis geveld op 25 november 1679, zoals uit de geciteerde processtukken (bij brief 22, fol. 116 v.) blijkt ‘ende gepronuncieert ten selven daghe’. De getekende verklaring van B. zelf, die bij de processtukken is gevoegd (fol. 116c), draagt echter als datum IV December 1679. Mogelijk heeft dit iets te maken met het feit dat de opgelegde geldboete niet werd vereffend of, wat ik eerder vermoed, met het feit dat één van de eisen van het gerecht niet ingewilligd kon worden: de inlevering van het handschrift De Prostibulis Veterum. In de veroordeling wordt immers gesteld: Dat hij Gedetineerde voorts seker tractaet bij hem geconcipieert de prostibulis veterum aen handen vanden Heer Eyscher sal overleveren (fol. 116v.). In de verklaring van B. luidt het echter: Dat ik wyders binnen den tyt van drie maanden aan handen van Heer Promotor Vesanevelt sal overleveren seker tractaat by my de prostibulis veterum geconcipieert. Dat is ook gebeurd zoals uit een bijgevoegde aantekening blijkt, gedateerd op 20 maart 1680. |
|
9: |
Charybdim... Scyllam: de maalstroom Charybdis en het zeemonster Scylla (kp I, 1140) |
|
10: |
modo non: heeft hier de betekenis van modo ne of dummodo ne: indien maar niet... |
|
11-13: |
laceras... prosecta: de dubbelzinnigheid van B. i.v.m. zijn filologische aantekeningen is ongetwijfeld bedoeld om de indruk te wekken dat ook het manuscript D.P.V. in handen van het gerecht was gevallen. In werkelijkheid heeft hij in de tussentijd van drie maanden een copie gemaakt en dan pas het origineel ingeleverd. Uit een schrapping in brief 38 aan Joh. Godinus, weten wij dat hij van plan was het werk in Engeland te voltooien: Opus de P.V. quod Lugduni inchoatus sum, in Anglia exornabo. Brief 42 aan G. Thomasius laat blijken dat hij in 1685 nog steeds in het bezit was van het materiaal om D.P.V. uit te geven. (Cf. r. de smet, De Prostibulis Veterum van Hadriaan Beverland (1650-1716), een Thesaurus Linguae Eroticae, in: Handelingen van de Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis, XXXIX, 1985, p. 47-61). |
|
18: |
Octobres: bedoeld is VII. Kal. Nov. |
|
-
voetnoot*
- De eerste vijftien brieven van de brievenbundel werden in de vorige jaargang van De Gulden Passer uitgegeven. Voor de aldaar geciteerde literatuur vindt men hier een bekorte verwijzing.
|