De Gulden Passer. Jaargang 65
(1987)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| |
Schooluitgaven van de nomenclator van Hadrianus Junius
| |
1. Schooluitgaven zonder NederlandsDe wetenschappelijke, uitvoerige Nomenclator van Junius werd het eerst in het Duitse taalgebied voor schoolgebruik bewerkt. Als een handig schoolwoordenboek verscheen immers reeds in 1570 het Latijns-Duitse Nomenclatoris Hadriani Junii Medici Epitome (Leipzig, 112 ff.) van Adam Siber, schoolrector te Grimma bij LeipzigGa naar voetnoot1. Deze schrijft in de opdracht van zijn woordenboek dat de Nomenclator van Junius door de geleerden als een bijna volmaakt werk werd beschouwd; omdat deze | |
[pagina 56]
| |
Nomenclator echter, vooral door de equivalenten in zoveel verschillende talen, voor de scholen te uitvoerig is, bezorgt hij er een ingekorte bewerking van voor schoolgebruik. In de laatste decennia van de zestiende eeuw volgden nog verscheidene Duitse schooluitgaven van de Nomenclator. Uitdrukkelijk worden een bewerking van Junius' woordenboek genoemd: de Latijns-Duitse Nomenclator Hadriani Junii Medici clarissimi ad usum scholarum accommodatus (Augsburg, 1571, 280 pp.) van Matthias SchenckGa naar voetnoot2 en, zonder de naam van de bewerker, de Latijns-Duitse Nomenclator in compendium redactus (Heidelberg, Johann Maier, 1571, 112 ff.), de Latijns-Duits-Franse Nomenclator (Keulen, Peter Horst, 1588, 368 (recte 398) pp.) en de Latijns-Duitse Nomenclator in compendium redactus (Neustadt in der Pfalz, Matthaeus Harnisch, 1594, 75 (+? ff.). Daarnaast verschenen nog ingekorte vrijere bewerkingen van Junius' Nomenclator, inzonderheid het Onomasticon Latinogermanicum (Straatsburg, 1579, 12 ff., 502 kol., pp. 503-521) van Theophilus Golius en de Nomenclator Latinosaxonicus (Rostock, 1582, 8 ff., 626 kol.) van Nathan ChytraeusGa naar voetnoot3. Voor het Engelse taalgebied bezorgde John Higgins te Londen in 1585 een ingekorte, Latijns-Grieks-Frans-Engelse bewerking van Junius' Nomenclator (539 pp.). | |
[pagina 57]
| |
2. Overzicht van de Nederlandse schooluitgavenIn het Nederlandse taalgebied zag de eerste bewerking voor schoolgebruik van de Nomenclator omnium rerum in 1585 het licht bij Christoffel Plantijn te Leiden, die in 1567 te Antwerpen ook de eerste uitgave van het uitvoerige standaardwerk had uitgegeven. De volledige titel van de anonieme Latijns-Frans-Nederlandse schooluitgave uit 1585 luidt: Nomenclator, omnium rerum propria nomina duabus linguis explicata indicans. Multo quam antea brevior et emendatior: in usum scholarum; ze telt 287 bladzijden. De laatste regel van de titel staat duidelijk in tegenstelling tot die van de tweede en derde uitgave van de uitvoerige Nomenclator, in 1577 en 1583 eveneens door Plantijn bezorgd, waarin gezegd wordt: multo quam antea emendatior ac locupletior. Latere uitgaven van deze door Plantijn uitgegeven bewerking zagen het licht te Leiden in 1593 (in de Officina Plantiniana) en 1611 (bij Plantijns schoonzoon (en gelijknamige kleinzoon) Frans van Ravelingen), te Ieper in 1615 (bij Franciscus Bellerus), te Antwerpen in 1623 en 1630 (bij Martinus Nutius) en te Amsterdam in 1626 (bij Hendrick Laurensz). Een beknoptere, ook Latijns-Frans-Nederlandse bewerking van Junius' Nomenclator zag in 1618 het licht te Utrecht bij J. van Poolsum onder de titel Nomenclator, in quo propria rerum vocabula Gallicâ Belgicâque lingua explicantur, nunc demum contractior (160 pp.). Van deze anonieme bewerking voor schoolgebruik kennen we uitgaven die verschenen te Amsterdam in 1632 (bij I. Cloppenburg), 1640 (bij J. Janssonius), 1672 (bij J. Ravestein) en 1693 (bij J. Wolters) en te 's-Hertogenbosch in 1671. In zijn artikel heeft Rademaker de Amsterdamse uitgave uit 1693, die 174 bladzijden telt, besprokenGa naar voetnoot4. Nog beknopter, met alleen Latijn en Nederlands, was de bewerking van de Nomenclator die in 1700 te Middelburg door Michael van Hoekke werd uitgegeven; ze telt slechts 121 blad- | |
[pagina 58]
| |
zijden. Van deze bewerking zagen nog uitgaven het licht te Middelburg in 1726 (bij Hendrik van Hoecke) en te Amsterdam ca. 1730 (bij Lotten), in 1754 (bij J. Hafman), 1764, ca. 1770, ca. 1790 en in 1795 (de laatste vier uitgaven bij P. van Dorth). De uitgave van 1795 is de laatste die er van een bewerking van Junius' Nomenclator verschenen is. Intussen was er nog een viertalige bewerking van dit woordenboek verschenen te Rotterdam bij J. Doesburg, in 1721: Nomenclator Latinus, Belgicus, Graecus, Gallicus in usum Erasmianae Scholae. Een nieuwe uitgave van dit schoolwoordenboek zag in 1736, ook te Rotterdam, bij H. Kentlink het licht; ze telde 145 bladzijden. Het grote aantal zeventiende- en achttiende-eeuwse schooluitgaven van Junius' Nomenclator toont dat deze bewerkingen tot op het einde van de achttiende eeuw veel gebruikt werden bij de studie van het Latijn, blijkbaar vooral in Nederland. | |
3. De eerste Nederlandse schooluitgave van 1585In zijn inleiding draagt Plantijn de eerste schooluitgave van de Nomenclator van Junius in 1585 op aan de leraars en opvoeders (Magistris et paedagogis); hij schrijft dat dit compendium tot voordeel zal strekken van de studerende en onbemiddelde jeugd (compendio studiosae & inopis iuuentutis). Uit de uitvoerige Nomenclator heeft hij de ‘sieraden’ en toevoegingen (ornamenta & additamenta) weggelaten; hiermee bedoelt hij wel de vele Latijnse omschrijvingen en verklaringen en de verwijzingen naar klassieke auteurs. Ook neemt hij alleen maar vertalingen in het Nederlands en het Frans (Belgicam Gallicamque) over; wat voor nut hebben de andere talen immers voor de Nederlanders (Belgis), vraagt Plantijn, vooral voor hen die zich alleen maar op de kennis van het Latijn toeleggen? Daarom biedt hij deze ingekorte uitgave (compendium) aan de Latijnse scholen, aan de geleerde leraars en aan hen die Latijn studeren aan; ze hebben behoefte aan boeken. Tot hun voordeel geeft hij dit compendium van de allersierlijkste en zuiverste Nomenclator uit, aangepast aan hun begrip. | |
[pagina 59]
| |
Uit de grote Nomenclator werden in deze ingekorte uitgave over het algemeen de meeste Latijnse trefwoorden en synoniemen, alsook de Nederlandse en Franse equivalenten overgenomen. De verdere Latijnse uitleg, de Griekse woorden en de vreemde talen werden echter weggelaten. Zo kreeg men een handig en overzichtelijk schoolwoordenboek, waarin equivalenten in het Latijn, het Nederlands en het Frans naast elkaar staan. De zakelijke indeling van de Nomenclator bevorderde bovendien nog het memoriseren, daar telkens in een kort hoofdstukje de woorden die naar betekenis bij elkaar horen, samen gegroepeerd staan. Enige jaren geleden heeft C.S.M. Rademaker het hoofdstuk De homine et partibus humani corporis in de schooluitgave, Nomenclator contractior, uit Amsterdam, 1693, vergeleken met dat in de uitvoerige Nomenclator omnium rerum, uit Frankfort, 1591. Behalve met zijn gegevens heb ik ditzelfde hoofdstuk in de schooluitgave van 1585 ook vergeleken met dat in de uitvoerige Nomenclator van 1577 (Antwerpen, Plantijn). Van de 350 trefwoorden die dit hoofdstuk in 1577 telt, zijn er in 1585 nog 294 bewaard. De moeilijke of weinig voorkomende woorden waarvan Rademaker zegt dat ze in de schooleditie van 1693 niet meer voorkomen, bleven in 1585 evenwel alle nog behouden. Onder de woorden die in 1585 werden weggelaten, heb ik er daarentegen één gevonden dat in 1693 wel werd opgenomen: Malacia (Lust van vroukens die groot gaen). Aan de schooluitgave van 1585 werd achteraan, evenals aan de uitvoerige Nomenclator van 1577, een Appendix met aardrijkskundige namen toegevoegd, dat 74 bladzijden telt. Hierin vinden we bijna uitsluitend Latijnse namen, met slechts uitzonderlijk equivalenten in de volkstaal, van zeeën, golven, havens, meren en moerassen, rivieren en bronnen, eilanden, voorgebergten, bergen en dalen, bossen, landen, volkeren en steden. | |
4. De schooluitgave van 1630De schooluitgave van de Nomenclator die in 1630 te Antwer- | |
[pagina 60]
| |
pen bij Martin Nutius verscheen, telt 364 bladzijden, bijna 80 meer dan die van 1585; toch is ze wat beknopter, daar ze per bladzijde merkelijk minder tekst bevat. Het hoofdstuk De homine telt nu 287 woorden tegenover de 294 in de uitgave van 1585. Verscheidene woorden, vooral seksuele termen, vinden we in 1630 niet meer terug, o.a. Genitale, pudendum, verendum (De schaemte, de schamelickheydt), Genitura (Het natuerlick saet), Hirus (Stanck van de oxelen), Menses, menstruum (Der vrouwen siecte, oft stonden) en Penis (De manlickheyt, oft t' smans roede). Andere woorden die in de uitgave van 1585 niet voorkomen, werden daarentegen in 1630 opgenomen, bijv. Excrementum (Vuylicheyt des lichaems), Excrementum alui (Geuoech, mest, stront), Lotium, vrina (Vryne, pisse, oft zeyck), Papilla (Speene, tepel) en Vterus (De moeder). In de uitgave van 1630 werden eveneens de tien trefwoorden opgenomen waarvan Rademaker zegt dat ze in 1693 weggelaten werden; in 1693 werd het hoofdstuk De homine overigens tot nog ongeveer 150 trefwoorden gereduceerdGa naar voetnoot5. Het Appendix met aardrijkskundige namen werd in 1630 sterk ingekort; in plaats van de 74 bladzijden in 1585 telt het er nu nog slechts acht. Het is in twee hoofdstukjes ingedeeld, met plaatsnamen uit de Nederlanden (Nomenclator provinciarum, vrbium et opidorum Belgii, 6 blz.) en uit andere landen (Civitates externae, sed celebriores & notiores, 2 blz.); vooral dit laatste hoofdstukje werd sterk gereduceerd. In het eerste hoofdstukje merken we op dat volgens het humanistische taalgebruik Belgium, Belgica met Nederlandt. Pais bas wordt vertaald en Belga met Nederlander. Vn du pais bas. Onder de ‘Nederlandse’ namen vinden we de namen uit de Zeventien Provinciën, o.a. ook uit het noorden van het huidige Frankrijk, bijv. Camerijck, Veruin, uit Artesië Atrecht, Bapalme, Greuelinghe en Hesdin, uit Zuid-Vlaanderen Belle, Betuyne, Casselbergh en Rijssel, uit Zuid-Henegouwen Auenne, Bauais, Conde, Landresy, Mabeuse, Quesnoy en Valencijn en uit Zuid-Lu- | |
[pagina 61]
| |
xemburg Dietenhoue (Theonville). Uit het westen van het huidige Duitsland worden nog ‘Nederlands’ genoemd Calker, Cleue, Duren, Embden, Emmerick, Gulick, Munster, Oostvrieslandt, Santen, Wesel en Westfalen. Anderzijds valt ons op dat Ludick (Leodium, Liege) tot de civitates externae wordt gerekend. Het prinsbisdom Luik hoorde inderdaad niet tot de Zeventien Provinciën. Toch staan andere namen van plaatsen uit dit prinsbisdom wel bij de ‘Nederlandse’ namen, nl. Franckemont (de burcht Franchimont te Theux), Dinant, Hasselt (indien tenminste hiermee het Friese Hasselt niet wordt bedoeld), Hoey, S. Truyen en Tongren. | |
5. De nomenclator contractus van 1700De beknoptste bewerking van Junius' Nomenclator, in 1700 anoniem door Michael van Hoekke te Middelburg uitgegeven onder de titel Nomenclator contractus, telt 121 bladzijden en bevat alleen Latijn en Nederlands. Hoewel het hoofdstuk De homine in 1700 165 trefwoorden telt tegenover de ongeveer 150 in de uitgave van 1693, zijn er toch een aantal trefwoorden weggevallen die in 1693 nog behouden werden, bijv. Caeso (Die uyt sijns moeders lijf gesneden is), Cordus (Een kindt dat spade geboren wordt), Virgo exoleta (Een oude maeght, een oude jonckvrouwe), Virgo sororians (Een maeght, die de borstkens eerst wassen), Nasus resimus (Apen, of simmen neuse), Nasus aquilus (Een havicks of hooge neuse) en Coryphe (Het tippeken van de vingeren). Het hoofdstuk Dignitatum & muniorum sacrorum vocabula, dat in 1693 nog opgenomen was, is in 1700 geheel weggevallen. Rademaker merkt op dat de leerlingen in de door de Staten van Holland, naar de ‘Schoolordre’ van 1625, voorgeschreven bewerking van de Nomenclator nog allerlei typisch rooms-katholieke woorden konden lerenGa naar voetnoot6; in de bewerking van 1700 is dit, door het weglaten van het bovenvermelde hoofdstuk, niet meer het geval. | |
[pagina 62]
| |
In 1700 werd de lijst van aardrijkskundige namen vereenvoudigd tot een enkel hoofdstuk van zes en een halve bladzijde, met de titel Nomenclatura Regionum, Urbium, Populorum, &c. In vergelijking met de lijst van 1630 worden in deze nieuwe lijst echter veel namen van volksstammen of inwoners opgenomen, waarbij dan moderne en oude namen als equivalent worden gegeven, bijv. Aduatici, nunc Hannonii (Henegouwers), Allobroges, hodie Sabaudi (Die van Savoyen, Savoyaarts), Ambivariti, nunc Antverpienses (Die van Antwerpen, Antwerpenaars), Batavus (Hollander), Eburones (Luikenaars) en Gallus (Franschman); ook het boven al opgemerkte Belga (Nederlander) hoort in deze reeks thuis. Een exemplaar van de Middelburgse uitgave van 1700 berust in onze bibliotheek van het Lessius Universitair College, Minderbroedersstraat 11, Leuven, ingebonden samen met drie andere schoolboekjes uit ongeveer dezelfde tijd: Linguae Latinae Rudimenta (Middelburg 1710), een schoolboekje van 143 bladzijden met voorbeelden van Latijnse verbuigingen en vervoegingen, met telkens de Nederlandse vertalingen erbij, Puerilium Colloquiorum Formulae (Middelburg 1711), een Latijns-Nederlands gesprekboekje van 70 bladzijden, en Catechesis Religionis Christianae (Dordrecht 1686), een Latijns-Nederlandse catechismus van 104 bladzijden naar het voorbeeld van de Heidelbergse. Het eerste van deze drie schoolboekjes gaat in de band aan de Nomenclator van 1700 vooraf en was er zeker in 1720 al mee samengebonden. Op de laatste, onbedrukte bladzijde van de Rudimenta van 1710 is immers met inkt geschreven: ‘Leendert Clement begonnen met latijn te leeren den 5 junij 1720’ en een afdruk van de nog natte inkt werd overgebracht op het titelblad van de Nomenclator, zodat hij daar nu nog zichtbaar is. Een aantekening die erboven geschreven stond, ‘Johan naalhout is begonnen latijn te leeren den 19 maart anno 1720’, werd doorgestreept en de afdruk van deze inktstrepen (niet van de tekst) is eveneens zichtbaar op het titelblad van de Nomenclator. Blijkbaar hebben Leendert Clement en Johan Naalhout beiden de Linguae Latinae Rudimenta als schoolboek gebruikt. In | |
[pagina 63]
| |
dit werkje vinden we hiervan nog enkele sporen: op het schutblad voor het titelblad staat geschreven ‘Leendert Clement 1721’ en, in het handschrift van Naalhout, ‘den 19 maart ben ik begonnen met latijn te leren bij den rector P.F.D. Smit 1720’; op p. 27 van hetzelfde werk staat nog eens geschreven ‘Johan naalhout is begonnen den 19 meert anno 1720’. Naalhout schijnt dit boekje maar enige maanden gebruikt te hebben, van 19 maart tot uiterlijk 5 juni 1720 (heeft hij toen zijn studie van het Latijn opgegeven?), maar Clement heeft het zeker van juni 1720 tot in 1721 in gebruik gehad. Samen met de Rudimenta gebruikten deze twee leerlingen ongetwijfeld ook de ermee samengebonden Nomenclator van 1700. Op p. 16 van dit woordenboek vinden we bij de namen van de vissen ook een kanttekening in het handschrift van Naalhout: i.v. Acipenser. Steur heeft hij geschreven ‘ik wou dat ik er een op tafel voor mij had;’. Ook toen hadden leerlingen wel last om met hun gedachten altijd bij de Latijnse woordjes te blijven! | |
BesluitVan 1570 tot 1795 zag een hele reeks schooluitgaven van Junius' Nomenclator het licht. Meer dan twee eeuwen lang leerden leerlingen ‘Latijnse woordjes’ uit dit woordenboek. De systematische indeling ervan, met de woorden over een bepaald onderwerp samen in een hoofdstukje, vergemakkelijkte het memoriseren van de woorden. Daarnaast gebruikte men voor de studie van het Latijn ook grammatische werken en gesprekboekjes. Het schoolwoordenboek bekleedde echter een belangrijke plaats in het onderwijs. |
|