Regelnummers proza verbergen
| |
| |
| |
Epistolae tullianae
Brieven van Hadriaan Beverland
(1650-1716) (I)
door Dr. Rudolf de Smet
(Brussel)
Hadriaan Beverland, Beverlandus of Barlandus, zoals hij zijn naam latiniseerde, vindt men in de diverse bio- en bibliografieën, die enkele regels aan hem gewijd hebben, gerangschikt onder de meest uiteenlopende rubrieken, variërend van theoloog tot atheïst, over filosoof, filoloog en juristGa naar voetnoot1. De meest in het oog springende superlatief aangaande zijn persoon treft men aan in de Biographie Universelle: l'homme le plus libertin de son siècleGa naar voetnoot2. Of deze extreme uitspraak al dan niet klopt wil ik in het midden laten; zeker is echter wel dat hij behoorde tot de denkrichting die zich ten allen prijze heeft afgezet tegen het fanatisme van de geïnstitutionaliseerde theologie.
Bovendien was zijn interesse voor de erotiek en inzonderheid voor de literatuur van de antieke erotici een passie, die hem uiteindelijk bracht tot zijn erotisch-pantheïstische filosofie. Toch heeft hij zijn denkbeelden nooit expliciet en analytisch op papier gezet, zoals Spinoza of Descartes dat deden, maar verhuld
| |
| |
in een dubbelbodemige tekst vol satirische geladenheid en gesteld in een zeer moeilijk Latijn. De wisselwerking tussen deze elementen heeft bewerkt dat Hadriaan Beverland, door enkelen om zijn kennis geloofd, maar door velen verguisd of doodgezwegen, reeds tijdens zijn leven in de marge van de intellectuele wereld is terechtgekomen.
Spijts het speurwerk van Dingwall en Meyer blijft hij tot op heden een ‘obscurus’Ga naar voetnoot3. Een korte biografische noot lijkt daarom telkens weer noodzakelijk wanneer men iets over hem publiceert, zo ook nu, bij de uitgave van zijn Epistolae Tullianae.
Gezien de omvang van de brievenbundel (42 brieven), is het niet mogelijk alle epistolae in één jaargang uit te geven. Ik beperk mij daarom in deze bijdrage tot de eerste vijftien brieven, alle geschreven in 1679, het meest bewogen jaar van Beverlands bestaan.
| |
Curriculum tot 1679
Hij werd in Zeeland geborenGa naar voetnoot4, naar alle waarschijnlijkheid te Middelburg tussen 20 september en 14 december 1650Ga naar voetnoot5. Hier genoot hij ook zijn basisopleiding aan de Latijnse schoolGa naar voetnoot6 om zich later, in 1669 aan de Friese universiteit te Franeker in te
| |
| |
1. Portret van H. Beverland in gezelschap van een minnares, die verdiept is in de lectuur van De Prostibulis Veterum (Toegeschreven aan A. de Vois; Rijksmuseum Amsterdam).
| |
| |
schrijvenGa naar voetnoot7. Zeer jong, mogelijk zelfs vóór hij ter wereld kwam, stierf zijn vader, maar zijn moeder, Catharina van Deynse, hertrouwde met Bernhard de Gomme, die na de Restauratie in Engeland inspekteur-generaal der vestingen werd. Dit verklaart de invloedrijke relaties waarop Hadriaan later een beroep kon doen. Reeds te Franeker vatte hij de idee op om een thesaurus van de erotiek samen te stellen, waarin alle citaten van de antieken, die op het domein van Venus betrekking hadden, zouden vervat zitten en worden toegelicht. In 1672 trok hij, mogelijk op uitnodiging van De Gomme, naar Engeland. Anthony Wood, bibliothecaris van de Bodleian Library te Oxford, getuigt dat hij er zich met veel zwier als ‘Dominus Zelandiae’ liet inschrijvenGa naar voetnoot8. Het volgend jaar vinden wij hem als student te Leiden terugGa naar voetnoot9 om hem in 1676 opnieuw te Franeker te zien opduikenGa naar voetnoot10. Deze reislust heeft ongetwijfeld te maken met zijn onverzadigbare leeshonger en het feit dat bepaalde werken, maar vooral manuscripten, met overal voorhanden waren. In 1677 schreef hij zich te Utrecht in en promoveerde er op 22 maart van hetzelfde jaar tot licentiaat in de rechtenGa naar voetnoot11. Willem Frijhoff heeft er in zijn artikel Wetenschap, beroep en status ten tijde van de republiek: de intellectueelGa naar voetnoot12 op gewezen dat de beroepsgebondenheid van een academische opleiding in de zeventiende eeuw vrij gering was. Dit geldt ook voor Beverland. Een loopbaan als ernstig advocaat trok hem weinig aan. De ouderlijke
| |
| |
2. Het Ad Lectorem en fol. 1 van De Prostibulis Veterum.
| |
| |
erfenis die hij in 1675 had mogen opstrijken stelde hem in staat zorgeloos zijn studentenbestaan verder te zetten en zich volledig te wijden aan de Latijnse erotische literatuur. In 1678 schreef hij zich daarom opnieuw te Leiden inGa naar voetnoot13 en redigeerde er tussen mei en augustus zijn eerste boek De Prostibulis Veterum (Prostitutie bij de antieken), waarvan er drie gepland waren (Afb. 2). De titel dekt echter zeker niet de volledige lading. De Prostibulis is een ware encyclopedie van de erotiek, waarin Beverland, met een fabuleuze belezenheid, zijn panerotische visie uiteenzet. Het werk wemelt van de citaten uit de antieke auteurs, maar ook de Bijbel (600 verwijzingen!) en de literatuur van zijn tijd, vooral de humanistische commentaren, zijn erin vertegenwoordigdGa naar voetnoot14. In het tweede hoofdstuk van dit manuscript verklaart Beverland dat met alleen de dieren door de allesoverweldigende kracht van Eros worden beroerd. Ook het goddelijke dier, de mens, is vanaf zijn schepping door de duivel tot de geslachtsdaad overgehaald. Wist de slang er Eva immers niet toe te overreden de vrucht van de boom ‘die oprijst in het midden van Adams lichaam’ te plukken? Beverland heeft zijn interpretatie van het Genesis-verhaal van de zondeval der aartsouders ondersteund met talrijke citaten waaruit moet blijken dat termen als ‘boom, vrucht, eten, appel, tak...’ vaak symbolisch gebruikt worden in de antieke literatuur en een erotische lading dekken. Zo ook in de Bijbel.
De zondeval van Adam en Eva is niets anders geweest dan de coïtus van de aartsouders. Hierdoor werd de prikkel (pruritus) als straf van de ouders op de kinderen overgedragen; d.i. het peccatum originale, de erfzondeGa naar voetnoot15. Eind 1678 wisten enkele vrienden hem er toe te overtuigen dit hoofdstuk om te werken tot een autonoom boekje dat in dat zelfde jaar verscheen als:
| |
| |
Peccatum Originale ϰατ᾽ έξοχὴν sic nuncupatum, Philologice
ΠΡΟΒΛΗΜΑΤΙΚΩΣ elucubratum a Themidis Alumno.
Vera redit facies, dissimulata periit,
Psalmographus Ps. LVIII commate IV.
Abalienati sunt impii inde a vulva, erraverunt ab utero; loquentes mendacia.
Proba merx facile emptorem reperit, tametsi in abstruso sita sit loco.
Eleutheropoli - Extra plateam obscuram, sine privilegio Auctoris, absque Ubi et Quando.
slechts ondertekend met de initialen A.B. Deze editie wordt vaak vermeld in de briefwisseling. Het is echter ook duidelijk dat hij vanuit alle hoeken zware kritiek op dit werkje moest incasseren, waarvan die van de filologen hem het meest dwars zat. Het is immers in een zeer zwaarbeladen Latijn gesteld, wentelend van de rariora verba en lange, soms onevenwichtige volzinnen. Daarom distantieerde hij zich algauw van de eerste editie en bereidde een tweede voor, waarin meer aandacht zou worden besteed aan de stijl. Zij verscheen in 1679 (waarschijnlijk september) onder de titel:
Hadriani Beverlandi J.U. Licentiati de Peccato Originali ϰατ᾽ έξοχὴν sic nuncupato Dissertatio Psalmographus Ps. LVIII.
commate IV.
Abalienati sunt impii inde a vulva, erraverunt ab utero;
loquentes mendacia.
Ex typographeio MDCLXXIX.
Wat er zich tussen de twee uitgaven in het leven van Beverland heeft afgespeeld, de moeilijkheden die hij ondervond en die tenslotte tot zijn arrestatie leidden, zijn houding tijdens zijn opsluiting enz... kan beter uit de brieven zelf worden afgelezen.
| |
| |
| |
De brievenbundel Epistolae Tullianae
De minuten die te Leiden in de Universiteitsbibliotheek bewaard worden onder signatuur BPL 204, dragen als titel ‘Epistolae Tullianae Leydae conscriptae anno 1679, Deo Tardipedi sacratae sunto. H[adrianus] B[everlandus]’Ga naar voetnoot16. Dit stemt niet volledig met de inhoud overeen: de laatste elf brieven zijn niet meer te Leiden geschreven en zeven daarvan na 1679. De brievenbundel overspant in werkelijkheid de periode 1679-1685. Het is moeilijk uit te maken hoe en wanneer het boekje te Leiden is terecht gekomen; mogelijk via Gronovius, Perizonius of Spanheim aan wie hij vanuit Engeland later zijn teksten toestuurde, maar zeker na 1689 zoals blijkt uit de tekst die hij in de bundel op de achterzijde van zijn wapenschild neerschreef en waar gewag gemaakt wordt van de dood van Jacob de Goyer.
Th.J. Meyer besprak in 1971 in het Leids Jaarboekje dertien van deze brieven, te beginnen bij brief 15Ga naar voetnoot17. Jammer genoeg ontbreekt in dat artikel de Latijnse tekst en moeten wij ons tevreden stellen met een, zij het dan vlotte, Nederlandse parafrase. Zoals men echter zal merken is het Latijn van deze brieven de moeite waard en vaak onontbeerlijk om de pointe van Beverlands uitlatingen te snappen. De talrijke allusies hebben een summiere commentaar noodzakelijk gemaakt.
| |
| |
| |
Brieven
79 04 21
1
Ulrico Hubero
Viro clarissimo
S[alutem] P[lurimam] D[icit]
Hadrianus Beverland
5Quo tempore prima mihi lanugo vestiebat genas, saepe peccati
6originalis fontem sollicite cum animo meo ruspabar, sed cum
7latices in profundo Democriti puteo sitos esse viderem, nec
8ἄντλημα satis longum quo limpidi quid haurire poteram, ha-9berem, coepi memet infra aquam submergere, terramque digi-10to scalpere, donec salientem hereditariae nostrae infirmitatis
11aperuerim venam. Cum iam diu in tenebris versatus essem tan-12demque ad incunabula nostra descenderem demersa veritas
13emersit in lucem. Cum scirem theologos plerumque in sui ve-14nerationem ac utilitatem omnia comminisci eorum ϰύϱιας
15δόξας semper habui suspectas. Nolui itaque ab eorum pendere
16dictatis, sed ipse in veritatem inquisivi. Quod simulae facerem,
17repentinum lumen accendit libidinis catholicae pharus. Lege
18praefationem et in ea totam peccati primi ac propagati naturam
19in brevi quasi tabella depictam invenies. Indignuntur Theologi
20minanturque se sermoni isti Milesio Anubim opposituros la-21trantem. Faciant per me licet quicquid voluerint Isiaci, modo
22tuum a me non abalienent amorem. Si iurisperitus aut medicus
23huius morbi causas rationesque indicasset, iam non credendo
24credidissem: at cum miselli trivialia semper in pulputis reci-25tent, debui a vulgari via recedere. Proculcatam opinionem te
26iam olim reiecisse, non est quod dubitem. Praesertim cum in
27iure civili te nova verioraque quotidie in cathedra docentem
28non semel auritus percepi. Vale togatorum Βῆτα meque favo-29ris tui radiis irrigare dignare. Scribebam Lugduni Batavor[um]
30ipsis Paliliis Anno 1679.
| |
| |
Reeds vanaf zijn jeugd heeft het probleem van de erfzonde Beverland geboeid. Het was hem echter niet mogelijk in een handomdraai de ware toedracht van het Genesis-verhaal te ontsluieren. Slechts na lang onderzoek heeft hij inzicht gekregen in de symbolische betekenis van het bijbelse relaas over de zondeval van de aartsouders. Die waarheid heeft hij zelf, onafhankelijk aan het licht gebracht omdat hij geen vertrouwen had in de stellingen van de theologen die steeds alles uit eigengewin naar hun hand zetten. Huber zal in de praefatio de kerngedachten van Beverlands theorie terugvinden. De theologen zijn reeds gaan dreigen met represailles, wat Beverland overigens weinig imponeert. Hij twijfelt er niet aan dat Huber reeds lang de traditionele verklaring van de erfzonde heeft verworpen.
| |
1. Commentaar
1: |
Ulrico Hubero: Beverland had Ulricus Huber te Franeker leren kennen, waar hij vanaf 1665 als hoogleraar in de rechten fungeerde. Huber zelf had te Franeker gestudeerd, waar hij zich aanvankelijk op de klassieke letterkunde had toegelegd, om later naar de rechtsgeleerdheid over te stappen. In 1655 promoveerde hij er tot licentiaat in de rechten, waarna hij een peregrinatio academica doorheen Duitsland ondernam. Te Heidelberg werd hij in 1657 doctor in de rechten. De curatoren van de Friese Academie benoemden hem daarop tot hoogleraar in de welsprekendheid en geschiedenis. Bij de dood van Wissenbach volgde hij hem op als hoogleraar in de rechten. Zijn De Iure Civitatis (1673) is opgedragen aan sommige studenten waaronder Beverland. Deze van zijn kant droeg aan Huber op: Hadriani Beverlandi Justinianaei de Stolatae Virginitatis Iure, lucubratio academica, Lugduni Batavis, typis Joannis Lindani 1680. (Cf. aa, 8ste deel, vol. 2, 1375-1382; nnbw, dl. 1, 1165-1168; t.j. veen, Recht en nut. Studiën over en naar aanleiding van Ulrik Huber (1636-1694), Zwolle 1976, Proefschr. Groningen, ook vcrsch. als Fryske Akademy nr. 493; Ulrici Hubert Oratio [III], qua disseritur; quamobrem ius publicum olim in Academia nostra professione publica non sit honoratum. Habita domi ipsius, ante primam collationem doctrinae de jure civitatis cum politica Prid. Non. Maj. CIƆIƆCLXXXII. Ulrik Huber. Redevoering waarin wordt uiteengezet waarom vroeger het publiekrecht aan onze Academie niet met een professoraat vereerd is. Gehouden ten zijnen huize, voorafgaande aan de eerste vergelijking van de wetenschap van het staatsrecht met de staatkunde op 6 mei 1682. Vertaald door f. akkerman, t.j. veen en a.g. westerbrink. Geanno- |
| |
| |
|
teerd, ingeleid en van een bijlage voorzien door t.j. veen. Zwolle, 1978; t.j. veen, De lege regia, opmerkingen over de interdependentie van geschiedbeschouwing, politieke theorie en interpretatie van Romeins recht bij Ulrik Huber, in Universiteit te Franeker 1585-1811, Bijdragen tot de geschiedenis van de Friese hogeschool, red. g.th. jensma, f.r.h. smit en f. westra, Fryske Akademy 648, Leeuwarden, 1985, p. 321-334. |
7: |
in profundo Democriti puteo: de uitdrukking werd door B. ook gebruikt in De Prostibulis Veterum (D.P.V.) fol. 9r. 528. Hoewel men in die passage de indruk krijgt dat de put van Democritus vooral te maken heeft met het satirisch karakter van het traktaat (Democritus: philosophus ridens; cf. Hor. Ep. II, 1, 194; Senec. De Ira, II, 10; idem. de tranquil. anim. I, 15; Iuv. X, 28-29; idem X, 33) moet men hier concluderen dat het een verwijzing is naar de diep verborgen waarheid, die slechts via een grondige filosofische aanpak aan het licht kan gebracht worden. |
9-10: |
digito scalpere: cf. Iuv. IX, 133: qui digito scalpunt uno caput. |
18: |
praefationem: de eerste, noch de tweede editie van De Peccato Originali bevatten een ‘praefatio’ in de strikte zin van het woord. B. duidt echter op de brief die als inleiding fungeert. In de eerste editie wordt de naam van de geadresseerde niet onthuld. Wij lezen enkel: Nobili consultissimoque viro Domino N.N. Elegantiori Sophia Initiato. Ook de datering ontbreekt. In de tweede editie daarentegen wordt Jacob de Goyer (cf. brief 17) voluit als geadresseerde vermeld, met als datering ‘XXI Manias 1679’. |
20: |
sermoni isti Milesio: de uitdrukking is ontleend aan Apulcius' Metamorphoses I, 1: sermone isto Milesio, waarmee een satirisch en prikkelend verhaal is bedoeld in het genre dat door Aristides werd gehanteerd in de 2e eeuw v. Christus en te Rome door Sisenna in de 1e eeuw v. Chr. werd geïntroduceerd. Cf. j. gwyn griffiths, Apuleius of Madauros: the Isis-Book (Metamorphoses, Book XI) epro 39, Leiden, 1975, p. 2; h.j. mason, Fabula Graecanica: Apuleius and his Greek sources, in Aspects of Apuleius' Golden Ass, ed. b.l. hymans jr. & r.th. van der paardt, Groningen, 1978, p. 8, 10; l. callebat, La Prose des Métamorphoses: Genèse et Spécificité, Aspects... o.c., p. 170, 177. |
| |
| |
20-21: |
Anubim... latrantem: cf. Verg. Aen. IX, 698:
Omnigenumque deum monstra, et latrator Anubis;
Ov. Met. IX, 689: Et regale decus; cum qua latrator Anubis. |
|
De Egyptische godheid Anubis werd voorgesteld door een hond of jakhals. Over zijn aanwezigheid bij de Isis-processic cf. j. gwyn griffiths, o.c., p. 116 sqq. |
|
28: |
togatorum βῆτα: Hugo Grotius gold nog altijd als de onovertroffen ἄλφα togatorum. |
|
30: |
ipsis Paliliis: de Parilia of Palilia waren in oorsprong oude Romeinse vruchtbaarheidsfeesten ter ere van de Pales goden. Tijdens de republiek kregen ze een officieel karakter en werden gevierd op 21 april, de legendarische stichtingsdag van Rome. Cf. h.h. scullard, Festivals and ceremonies of the Roman Republic, London, 1981, p. 103-105. |
| |
79 04 28
2
Hadriano Molenario S[alutem]
2Quamquam infinitis propemodum obruar curis negotiisque
3quae in causa sunt quominus te de scripto hoc publicando po-4tuerim consulere, nolui tamen te iam impressi ac vulgati sche-5dii exsortem permanere. Accipe foetum hunc abortivum,
6quem canis festinantis instar parturivi. Constitueram hoc pri-7mum opusculum si non in nonum annum, at saltem in nonum
8mensem differre, sed cum continua prensatione me molesta-9rent aliis super alias epistolis, quin lacesserent Initiati, coactus
10fui illud vulgare. Quod si Priscianus subinde vapulet, nullus
11dubito quin pro veteri tuo candore ac ingenuitate illi medicam
12adhibueris manum, utpote qui soloecismos meos, calente cala-13mo natos, pluries quam puella mea expertus semper in corri-14gendo promptus atque amabilis exstitisti. Plura vellem, nisi
15importuna me videndi cupidorum salutatione obrutus, cogerer
16sigillo ceram subdere. Vale. Ipsis Floraliis.
Hoewel Beverland door enorm veel werk en zorgen overmand is, wil hij toch niet nalaten aan Molenaar een exemplaar van zijn D.P.O. ter inzage te geven. Hij drukt op de onafgewerktheid van het werkje, die te wijten is aan het feit dat vrienden op de publikatie hebben aangedrongen, terwijl Beverland die
| |
| |
nog wat wou uitstellen.
Mocht hij een uitgave van Priscianus hebben willen verzorgen dan is hij er van overtuigd dat Molenaar hem met raad en daad zou hebben bijgestaan, zoals hij dat gewend is.
| |
2. Commentaar
1: |
Hadriano Molenario: Over Hadriaan Molenaar ben ik weinig meer te weten gekomen dan het feit dat hij te Franeker rechtsgeleerdheid gestudeerd heeft. (s.j. fockema andreae en th.j. meyer, Album Studiosorum, o.c., 5878: Adrianus Molenarius, Flissinga Zelandus Iur.). De uitlating van B. si Priscianus subinde vapulet wijst er op dat hij zich met de Latijnse grammatici heeft ingelaten. |
|
5: |
foetum hunc abortivum: De metafoor van het miskraam om een onafgewerkt boek aan te duiden werd ontleend aan Plinius N.H. praef. § 28. B. gebruikte de uitdrukking ook in zijn ‘ad lectorem’ bij D.P.V. r. 7. ‘quaesumus ne et nostram abortus secundinam dedignetur lambere’. |
|
9: |
Initiati: Zij vormen de intieme vriendenkring, die over de nodige buigzaamheid en geesteskracht beschikken om zijn filologische arbeid te begrijpen en te appreciëren. Zij zijn a.h.w. ingewijd in de geheimenissen van Beverlands pan-erotische visie. Cf. brief 26: Desiderant te equidem oculi mei; tuumque adventum inexplebili desiderio praestolantur Initiati; brief 32: Inopina haec demissio tanto omnes Initiatos cumulavit gaudio... Ook zijn vriend Jacob de Goyer gebruikt de term in een onuitgegeven brief aan B. (Bodleian Lib., Oxf., Ms. Tanner 89, nr. 215): Initia Initiatis aperuisti. Hiertegenover staan de prophani: D.P.O. (1679) Ep. ad Goyerum: scire aveo ecquid Venusina lucerna dignum indicaverint prophani; D.P.V., titelpagina r. 12-13 Procul hinc, procul este prophani (verstrengeling van Verg. Aen. VI, 258: Procul o, procul este prophani en Ov. Am. II, 1,3: procul hinc procul este severi); Orgia quae frustra cupiunt audire prophani (Cat. 64, 261). |
|
16: |
Ipsis Floraliis: De Ludi Florae werden gehouden op 27 april (28 april volgens de Juliaanse kalender), ter ere van Flora, de oude Italiaanse godin van de bloemen en de gewassen in het algemeen. |
|
(Cf. h.h. scullard, o.c., p. 110-111). B. besprak deze feesten grondig in D.P.V. cap. IV § 8, fol. 27r. sqq. |
| |
| |
| |
79 06 01
3
Jacobo Gronovio
2Ex quo parentis tui monitis phrases et rariora verba nimio sub-3linere coepi, nihil antiquius esse putavi, quam eadem nunc in
4usum meum convertere. Scio Graevium omnia illa affectata
5respuere, utpote quae saepe omnem in rythmo absorbent nito-6rem, at vero cum scripti mei materia admodum sit delicata, de-7bui in lubricis paulisper musinari. Non ignoro insolenter illos
8facere, qui quaesitas voces minusve usitata verba obtorto collo
9rapiant, scriptisque suis infarciunt, quo magis alta sapere vide-10rentur plebi: seu cum ego arcana Veneris revelo, oportebat me
11sublimiora loqui.
12Nam magna numina Romae
13Non ita cantari debent ut ovile Menalcae.
14In epistolis ϰαϰόζηλα non aucupor. Aspernor stridorem.
15Amo Ciceronis facilitatem. Stylum verto atque exerceo in imi-16tanda divina illius perspicuitate. Semina naturae sequor sca-17brumque meum scriptum nunc ritu ursino formo.
18Curre sed instructum comitetur pumice librum
19Spongia -
20Primum promulsidare excipiet brevi sanioris coloris et saporis
21prandium. Licet non dubitem quin non pauci te offenderint
22lapilli, curabo tamen ut in editione altera rosas violasque calca-23veris. Si quis velit ut campus niteat floribus, fieri non potest
24quin primo quoque is sentibus horreat. Saxa nunc sarrio,
25erunco vepres. Interim si qui sint callipedes, quibus nostri ob-26fuere calculi, illos rogo tuo tibicine sustenta usque dum mea
27caederim vineta. Libellus sicut extrema decerpitur faba.
28Optant τυπογϱαφῶν παῖδες, ut eorum glisceret lucrum, illum
29interdictum iri.
30Si quid naufragio dedit, probatur.
31Odi lucripetas. Vale. Scribebam cal[endis] Fabariis.
Onder impuls van Gronovius' vader is Beverland uitgesponnen volzinnen en rariora verba gaan inlassen in zijn taalgebruik. Hij is er zich echter van bewust dat Graevius dit afkeurt omdat de sierlijkheid van het ritme er door teniet gedaan wordt. Voor Beverland is het echter het onderwerp zelf dat hem tot de gehanteerde stijl heeft genoopt en niet de idee om bij het gewone volk voor een buitengewoon wijs man door te gaan.
Bij het onthullen van Venus' geheimenissen moest een verhe- | |
| |
ven taal gebruikt worden. In brieven vermijdt hij dit echter en streeft naar de helderheid van Cicero.
Hij is volop in de weer met het aanbrengen van verbeteringen in de eerste editie en verzekert dat de tweede uitgave een streling voor het oog zal worden. Indien Gronovius figuren zou kennen die het boekje misvallen is, dan moet hij hen maar wat geduld laten oefenen tot het ‘snoeiwerk’ aan de eerste editie is afgelopen.
De drukkers zouden het op prijs stellen dat het boekje door de censuur verboden wordt om zo hun winsten te zien groeien.
| |
3. Commentaar
1: |
Jacobo Gronovio: Met Jacob Gronovius heeft Beverland steeds goede contacten onderhouden. Brief 36 van deze bundel is eveneens aan hem gericht. Gronovius is ook de geadresseerde van 6 brieven ‘Epistulae Familiares’ van Beverland (K.B. 's-Gravenhage, Hs. 131 G 25 waarvan 2 uitgegeven in Hadriani Beverlandi, elegantioris sophiae magistri Epistolae XII [...], Amstelodami [= Berlijn] 1747, nr. 6-7 en overgenomen in [uhle] Sylloge Nova, Norimbergae, 1770, vol. I. Lib. II p. 423-426, nr. 97-98). Zij behandelen hoofdzakelijk filologische onderwerpen. Jacob Gronovius had aan de Leidse universiteit rechten en klassieke talen gestudeerd; had reizen ondernomen doorheen Duitsland, Engeland, Frankrijk en Italië, vooraleer hij te Leiden in maart 1679 tot hoogleraar in de geschiedenis en de Griekse taal werd aangesteld. (aa dl. 7, 440-444; nnbw, dl. 1, 986-989). |
|
2: |
parentis tui: Johannes Fredericus Gronovius was tot zijn dood (1671) hoogleraar Grieks en geschiedenis geweest aan de Leidse Academie als opvolger van Daniel Heinsius. Cf. a. gerlo & h.d.l. vervliet, Bibliographie de l'Humanisme des Anciens Pays-Bas, avec un répertoire bibliographique des humanistes et poètes néo-latins, Instrumenta Humanistica 3, nrs. 4192-4193, p. 348 (= bhapb). |
|
p. dibon, h. bots & e. bots-estourgie, Inventaire de la correspondance de Johannes Fredericus Gronovius (1631-1671). Archives Internationales d'histoire des idées, nr. 68, La Haye, 1974. |
|
p. dibon & f. waquet, Johannes Fredericus Gronovius. Pèlerin de la République des Lettres. Recherches sur le voyage savant au XVIIe siècle, Hautes études médiévales et modernes, Genève, 1984. |
|
4: |
Graevium: Johannes Georg Graevius, cf. infra, brief 4. |
| |
| |
12-13: |
Nam... Menalcae: Calp. Sicul. Ecclog IV, v. 10-11. |
|
18-19: |
Curre... Spongia: Mart. IV, 10, 5-6. |
|
30: |
Si... probatur: Niet geïdentificeerd citaat. |
|
31: |
Fabariis: de Kalenden van juni werden in de volksmond ook Kalendae Fabariae genoemd, omdat op die dag rijpe bonen werden geofferd. (Cf. h.h. scullard, o.c., p. 128). |
| |
[79 00 00]
4
Jano Georgio Graevio S[alutem] D[icit]
2Displicuit tibi libelli mei stylus; placuit materia. Istud homun-3cionum genus quod se divino spiritu afflatum venditat, damnat
4materiam, stylum laudat, praeconiisque extollit. O saeculum
5insipiens! Mirifica res. Homo homini quid praestat? Pro captu
6lectorum habent sua fata libelli. Vere iudicas variorum diversis
7saeculis inventorum vocabulorum farraginem olere linguam
8hodiernam Francam. Gronovius F[ilius] tamen ut cocus multa
9iura confundit. Gratissima mihi fuit tua instructio eritque eo
10gratior quo crebrior, adeoque quoties typis exponere quid me-11ditor, rogo parturienti calamo succurras. Mittam ad te apolo-12getica scripta mea simulatque has ad te perlatas esse cognove-13ro. Properantiae meae poenas quotidie luo. In posterum no-14num in mensem cogitata premam orationemque uno eodem-15que filo detexam.
Beverland heeft gemerkt dat Graevius de stijl van zijn werkje afkeurt, maar het onderwerp interessant vindt. De theologen daarentegen verachten de inhoud, maar loven de stijl. Wat een tijd! De waarde van een boek wordt afgewogen naar de instelling van het lezerspubliek. Graevius heeft opgemerkt dat het amalgaam van woorden uit diverse perioden van de oudheid geput, naar het moderne Frans ruikt. Toch vermengt Gronovius ook diverse sausjes. De kritiek van Graevius is Beverland zeer aangenaam geweest en hij zal niet nalaten hem in de toekomst inzage te geven van het manuscript alvorens iets te publiceren. Hij is overigens zinnens in september zijn verbeterde versie te laten drukken.
| |
| |
| |
4. Commentaar
1: |
Jano Georgio Graevio: Graevius werd in Saksen geboren, maar op een uitstap naar Holland kwam hij te Deventer in contact met Joh. Fred. Gronovius, die hem zo wist te boeien dat hij zijn leerling werd. Na een hoogleraarschap te Duisburg en te Deventer werd hij in 1661 aan de universiteit te Utrecht aangesteld, waar hij tot zijn dood (1703) doceerde als politices, historiarum et eloquentiae professor (aa dl. 3, 108-109; nnbw, dl. 4, 669-670). De Epistulae Tullianae bevatten 2 brieven aan hem gericht, de Epistulae Familiares 4, waarvan 1 gepubliceerd in de Epistolae XII, o.c. (nr. 10) en overgenomen door uhle, Sylloge Nova, l.c. p. 422-423, nr. 96. |
|
Dit betekent echter geenszins dat de verstandhouding tussen de eerbiedwaardige professor en Beverland steeds goed is geweest. Zo had Graevius op 30 mei 1679 aan Nicolaas Heinsius geschreven: ‘Libellum illum sacrum et detestabilem de originali peccato nemo hic vidit, nec in nostris bibliopoliis conspicitur. Egi tamen de illo hodie cum nostris Theologis, qui, simul ac in illorum manus pervenerit, ut iuguletur et luce interdicatur, providebunt. Et sane dolendum est, tam foedos ac prophanos libros in his terris publicari ac tolerari, quae nostrae genti notam inurunt turpissimam’. (p. burman, Sylloges Epistolarum, Leydae, 1727, dl. 4, p. 598 nr. DXXXVII). Hij matigt echter zijn houding wanneer hij voelt dat Heinsius achter Beverland staat. |
|
5-6: |
Pro... libelli: Ter. Maur. Syll. 1286 (ed. keil, dl. VI, 363). |
|
7-8: |
linguam... Francam: het Frans (Francia: Gallia a Francis, qui eam invaserunt, et Romanis abstulerunt, du cange, Gloss. Med. et Inf. Lat., dl. 3, p. 590.) |
|
8: |
Gronovius Filius: Jacob Gronovius. |
|
8-9: |
ut cocus... confundit: Cf. Plaut. Most 1, 3, 120: itidem olent, quasi cum una multa iura confudit cocus. |
|
11-12: |
apologetica scripta: een verbeterde versie van D.P.O. dus, met de bedoeling dat Graevius emendaties zou aanbrengen. |
|
14: |
orationemque: waarschijnlijk doelt hij op het werkje over het maagdenrecht De Stolatae virginitatis iure o.c., dat weliswaar als jaartal 1680 draagt, maar zeker in 1679 verschenen is, zoals uit de processtukken van de Vierschaar (cf. infra) blijkt. |
| |
| |
| |
[79 00 00]
5
Eidem
2Non bene consuluisti honori meo, mi Graevi, quod fabellas
3nostras Milesias ad Magliabequium miseris adhuc calentes.
4Perculit aures nostras rumor eas in ipsius Pontificis Max[imi]
5pervenisse manus. Quam vellem te inhibuisse hoc tuum pro-6positum usque dum editio secunda epithetorum sordibus pur-7gata lucem adspexisset. Iam totus sum in ingenioli abortum
8lambendo, horridioremque quam ex celeritate contraxerat,
9emolliendo locutionem. Vereor ne senex Tarpeius offensus
10foetore recentis congressus chartas illas ad sedem suam sterco-11rariam ablegaverit. Caveat tamen ne piperatae torreant nates
12eius visceraque inflamment. Redolet haec editio hircum: se-13cunda Veneres spirabit elegantiores. Sed cum ipse Cato ponti-14ficibus taetrior huic aetati meae suos concesserit ludos, nullus
15dubito quin et Innocentius XI et cursum suum meae iuventuti
16indulsurus sit. Novit vir naris emunctae omnibus per pueri-17tiam interesse ad virile robur. Flosculis nitere, sententiolis las-18civire, subindeque turgescere adolescentum est. Magis expedi-19tam animi mei vim exsequor, quoties veteris scriptoris senten-20tiam in suffragium adopto. Iuvenes talia non indecent. Vale ti-21bique persuade, te mihi quidem esse carissimum, sed multo
22fore cariorem, si impetus mei saepius moderator esse digneris.
Graevius heeft er volgens Beverland geen goed aan gedaan zijn ‘Milesische fabels’ vers van de pers aan Magliabechi over te sturen. Hij heelt zelfs vernomen dat ze in handen van de paus zelf zijn terecht gekomen. Waarom heeft hij toch niet gewacht tot de tweede editie klaar was, waaraan Beverland hard aan het werken is? De Middelburger is bang dat de eerbiedwaardige ouderling de bladen naar zijn toilet zal verbannen. Hij moet er dan wel voor opletten dat het gepeperde papier zijn billen niet verschroeit en zijn darmen verzengt. Deze eerste editie stinkt als een bok, de tweede zal een aanlokkelijker geurtje verspreiden. Beverland twijfelt er niet aan dat Innocentius XI hem zijn Spielereien zal toestaan. Zij vormen immers een kenmerk van de jeugd, die schittert door haar bont taalgebruik, dartele zinnetjes en een gezwollen stijl hanteert. Graevius zal Beverland nog nauwer aan het hart liggen, indien hij nog vaker dan voorheen als zijn leidende hand wil optreden.
| |
| |
| |
5. Commentaar
2-3: |
fabellas Milesias: cf. supra 1, 20. |
|
3: |
Magliabequium: Antonio Magliabechi (1633-1714) de geleerde bibliothecaris van groothertog Cosimo III van Florence, die zelf een ontzaglijke bibliotheek bezat, onderhield ook contacten met Nicolaas Heinsius. (Cf. m.e. cosenza, Biographical and bibliographical dictionary of the Italian humanists and the world of classical scholarship in Italy, 1300-1800, Boston, 1962-1967, dl. 3, p. 2072-2074). |
|
14-16: |
nullus dubito... indulsurus sit: Toen Leonard van Ryssen zich in 1680 geroepen voelde Beverlands stellingen te weerleggen met zijn Iusta Detestatio Sceleratissimi Libelli Adriani Beverlandi werd dit werk te Rome wel op de Index librorum prohibitorum geplaatst. fr. h. reusch, Index der Verbotenen Bücher, Band 2, Bonn 1885, p. 862, maakt hierbij de bedenking ‘Aber das ist doch auffallend, dass zum Beispiel von den unfläthigen Schriften des Holländers Hadrian Beverland, die von 1678 an Lateinisch erschienen, keine im Index steht, wohl aber ein gegen ihn gerichtetes Schrifteken des Holländischer Theologen Ryssenius...’ |
|
16: |
vir naris emunctae: scherpzinnig, raak: |
|
cf. Phaedr. 3,3,14: |
|
Aesopus ibi stans, naris emunctae senex |
|
Hor. S. I, 4,8 (Lucilius) |
|
Emunctae naris, durus componere versus. |
| |
[79 00 00]
6
Nicolao Heinsio S[alutem]
2Ex quo facilitatem tuam in scribendo mecum ipso perpendi,
3nihil in votis habui magis quam illam aemulari. Licet nihil mi-4nus quam tersissimi tui characterismi nitorem sim assecutus,
5tamen haud modicum me profecisse sensi, postquam tua legere
6vestigia coepi. Fateor me scabritiem necdum exuisse omnem,
7quam tamen si tua lima non graveris reddere fluidiorem, spero
8me brevi politiorem stylum scripturum. Quod si mature indi-9caveris qua ratione modoque assequi illam facultatem queam,
10praeparabo novam editionem scabrosque omnes lapillos fecun-11diori obnubam gleba, ita ut claudis offendiculo non longius
| |
| |
12futurus sit noster libellus. Vale ἐνσαϱϰους οίϰονομίας
Zodra Beverland met de vlotte schrijfstijl van Heinsius heeft kennis gemaakt wenst hij niets intenser dan die te kunnen evenaren. Hoewel hij beseft dat hij er nog ver van af is de schittering van Heinsius' pen te hebben bereikt, voelt hij toch dat hij een flinke vooruitgang geboekt heeft, zodra hij in zijn voetspoor is gaan wandelen.
Indien Heinsius hem met raad en daad zou willen bijstaan dan mag men verwachten dat hij op korte tijd een meer beschaafde stijl zal kunnen hanteren. Mocht zijn patronus hem aanwijzingen hiervoor willen geven dan zal hij een nieuwe, gezuiverde editie verzorgen, ontdaan van alle struikelsteentjes waarover kreupelen vallen.
| |
6. Commentaar
1: |
Nicolao Heinsio: Samen met Isaac Vossius (cf. infra) mag N. Heinsius (1620-1681) zeker tot de trouwste patroni van Beverland gerekend worden. In de Epistulae Tullianae bevinden er zich 5 brieven aan hem gericht. In de Epistulae Familiares slechts 1, wat te verklaren is door het feit dat Heinsius in 1681 overleed. Deze brief werd uitgegeven in de bundel Epistolae XII, o.c., nr. 8 en overgenomen in uhle, Sylloge Nova, l.c. p. 426 nr. 99. In de U.B. te Leiden vindt men in de collectie Burm. F 6 A nog 11 onuitgegeven brieven van B. aan Heinsius, in BPL 246 nog 1. |
|
Nicolaas Heinsius was voor Beverland niet alleen als beschermheer belangrijk, maar door zijn enorme bibliotheek ook een nuttige informatiebron. Deze schat had hij in de loop van zijn zeer bewogen leven weten te verzamelen. Heinsius had immers, vooraleer zich te Vianen terug te trekken ontelbare reizen gemaakt doorheen Engeland, Frankrijk, Italië, Duitsland en Rusland; maar het is vooral zijn verblijf aan het Zweedse hof in dienst van Christina, samen met zijn vriend Vossius, dat de meest turbulente periode van zijn leven is geweest. Als filoloog mag hij tot de grootsten van zijn tijd gerekend worden. Cf. a. gerlo en h.d.l. vervliet, bhapb, nrs. 4352-4356a, p. 362; r. bray, Jean Chapelain, soixante-dix-sept lettres inédités à Nicolas Heinsius (1649-1658), publiées d'après le manuscrit de Leyde avec une introduction et des notes. Archives internationales d'histoire des idées, nr. 13, La Haye, 1966; h. bots, Correspondance de Jacques Dupuy et de Nicolas Heinsius (1646-1656). Archives internationales d'histoire des idées, nr. 40, La Haye, 1971. |
| |
| |
2: |
facilitatem tuam: p.h. peerlkamp, berucht om zijn scepsis sluit zich bij deze visie aan wanneer hij de stijl van Heinsius als volgt beschrijft: ‘Omnia et singula Heinsii Carmina tanto nitore, ea numerorum concinnitate, ingenii ubertate, et sententiarum pondere sunt perpolita, at non macilenta quaedam species, sed sanguine et succo Romano corpus perpastum appareat’ Liber de vita, doctrina et facultate Nederlandorum qui carmina latina composuerunt. Ed. altera emendata et aucta, Haarlem, 1838, p. 428. |
| |
79 00 00
7
Eidem
2Ex quo Ciceronis perspicuitas meum pertentavit animum, an-3xia Gronovii scrupulositas mihi displicere coepit. Orationis
4virtus unica perspicuitas. Hanc itaque semper sectabor asse-5qui. Neque concipere aut edere partum mens potest nisi clare
6et distincte perspicueque seipsam explicet. Graevius perspicui-7tatem simul et nitorem dictionis invenit, simulae Fr[ancisci]
8Junii ac Gevartii monitis Gronovianam scabritiem sprevit at-9que omisit. At vero Gratiis non litavit Germanus. Utinam in
10convictu tui atque Vossii vobiscum quoque Gratiis litare didi-11cisset. Dictiones tuae ludicrae percellunt cor meum atque ie-12cur. Quam elegantes quam festivae sunt tuae argutiae de Ale-13x[andro] Moro, Claudio Salmasio eiusque comuge Messalina,
14Britannico atque Miltono. Plura vellem. Sed obruor. Cetera
15alias. Vale. Tuis extis lac et mei. Leydae anno salutis nobis per
16Christum partae 1679.
Zodra de heldere stijl van Cicero Beverland heeft aangegrepen voelde hij zich niet meer aangetrokken tot de ruwe uitdrukkingswijze van Gronovius. De enige waardemeter van een redevoering is de helderheid. Die zal hij in de toekomst steeds trachten te bereiken. Elk gewrocht van de menselijke geest moet op een heldere en geordende wijze zichzelf verklaren. Graevius bereikte tegelijk klaarheid en een fraaie vormgeving zodra hij op aanraden van Junius en Gevaerts afstand deed van de stijl van Gronovius. Elegant mag men Graevius uitdrukkingswijze echter niet noemen. Had hij dat maar geleerd in zijn contacten met Heinsius en Vossius! Hoe fijnzinnig zijn immers Heinsius' verzen over Alexander Morus, Claude de Saumaise, zijn echtgenote, Britannicus en Milton!
| |
| |
| |
7. Commentaar
3: |
Cronovii scrupulositas: bedoeld zijn de wijd uitgesponnen volzinnen, soms met een onevenwichtige constructie en het gebruik van rariora verba; cf. brief 3. |
|
7-8: |
Francisa Junii: Franciscus Junius, François du Jon, oom van Isaac Vossius, bij wie hij in 1677 te Windsor overleed. Graevius schreef zijn vita die opgenomen werd in de 2de uitgave van De Pictura Veterum van Du Jon. (Cf. bg, dl. 26, p. 887-889). Gevartii: Gaspar Gevaerts (1593-1666), vermaard Antwerps filoloog en Latijns dichter (Cf. bhapb, nrs. 4102-4106, p. 339-340). |
|
9-10: |
in convictu tui atque Vossii: de vriendschap tussen Heinsius en Graevius dateerde uit de vijftiger jaren, zoals uit hun uitgebreide correspondentie, deels uitgegeven door p. burman, o.c. Sylloge IV, blijkt. Wanneer Heinsius zich te Vianen heeft teruggetrokken is het de familie Graevius met hun achttien kinderen, die inspringt wanneer hij in moeilijkheden verkeert. Cf. f.f. blok, Nicolaas Heinsius in dienst van Christina van Zweden, Delft, 1949, p. 116-120. |
|
Met Vossius heelt Graevius ook vriendschappelijke contacten onderhouden, zij het dan minder intens dan met Heinsius. Cf. brief van Vossius aan Heinsius van 20 augustus 1654: ‘Graevius, qui mihi Amstelodami adest, cuiusque utor opera in concinnandis operibus paternis, describit Ovidianas lectiones Gruteri...’ p. burman, o.c., dl. 3, Ep. 93, p. 676). k.o. meinsma, Spinoza en zijn kring, historisch-kritische studiën over Hollandsche vrijgeesten, 's-Gravenhage, 1896, p. 334, veronderstelt dat Graevius door Isaac Vossius met Spinoza in contact werd gebracht. |
|
12-13: |
Alexandro Moro: Alexander More (1616-1670), bekwam op voorspraak van Salmasius (cf. infra) te Middelburg een leerstoel, na te Genève Grieks gedoceerd te hebben. Daarop werd hij te Amsterdam aangesteld. Evenals Salmasius geraakte hij betrokken in het conflict met Milton (cf. infra), wat resulteerde in zijn werk Fides publica contra calumnias J. Miltoni scurrae (1655). De argutiae waarop B. alludeert kunnen zowel de in 1666 uitgegeven Silvae van Heinsius zijn, onuitgegeven Epigrammen of de toen nog onuitgegeven brieven van Heinsius i.v.m. Morus. Bij een oppervlakkige lectuur vindt men in de Sylvae geen verwijzing naar Morus. Toch blijkt uit een brief van J.Fr. Gronovius aan Heinsius (29 mei 1652) dat het laatste vers van het epigram In obitum Fr. Spanhemii (Silvarum III, p. 191) Crede vel Invidiae. Livor et ipse dolet, eerder betrekking heeft op Morus dan op Salmasius. Gronovius schrijft: ‘... quem ex Allobrogibus ar- |
| |
| |
|
cessivit [sc. Salmasius] hac solum de caussa, ut male faceret, quem postea mortuum Momus et ipse, nosti cetera.’ (p. burman, o.c., dl. 3, p. 295). Dat Heinsius bij de publicatie ‘Momus’ in ‘Livor’ wijzigde komt vast te staan uit een voetnoot van Burman bij een brief van Heinsius aan Gronovius (Syll. III, p. 218): Adjunctum erat epigramma... ita clauserat carmen: Momus (Livor in edito) et ipse dolet. De slechte verhouding tussen Morus en Spanheim blijkt verder ook uit een brief van Heinsius aan Gronovius (21 maart 1653 - p. burman, o.c., dl. 3, p. 313-314): ‘Nam de Moro dubitari non potest, cum lis Hagano foro iam sit credita. Nostras ille partes miro studio conciliare sibi nunc studet. Utinam in vivis esset Spanhemius!’ |
|
Eind 1652 was de verstandhouding tussen Morus en Salmasius verstoord, door het feit dat Morus de meid van Salmasius had verleid en weigerde haar te huwen. Dit verhaal was natuurlijk koren op de molen van Heinsius die het in zijn briefwisseling met Gronovius en Vossius vol genoegen opdist. Mogelijk heeft B. inzage gehad van de correspondentie ten huize van Heinsius. |
|
13: |
Claudio Salmasio: Claude de Saumaise (1588-1653) is een van de merkwaardigste filologen van zijn tijd. Na een tijd te Leiden gedoceerd te hebben trok hij, evenals N. Heinsius en Is. Vossius naar Zweden. Door een oude vete met vader Heinsius kon hij ook diens zoon niet luchten. Beiden bekladden elkaar aan het Zweedse hof (Cf. f.f. blok, Nicolaas Heinsius... o.c., p. 165 sqq). Nicolaas liet zijn schotschriften op Salmasius eerst onder vrienden circuleren vooraleer ze in 1666 na de dood van zijn rivaal onder zijn Poemata (Sylvae) te publiceren. Het meest bekende is wel het Scazon in Alastorem (p. 165-177). Ook in de briefwisseling (burman, o.c., Sylloge III) wordt met de regelmaat van een klok de draak gestoken met Salmasius. |
|
|
coniuge Messalina: de echtgenote van Saumaise, la chaudronnière, zoals Huygens ze placht te noemen, of Xantippe volgens Vossius en Heinsius (Cf. p. burman, Sylloge III, p. 663) heeft in het conflict van haar echtgenoot met Heinsius niet bepaald een verzoenende rol gespeeld. |
|
14: |
Britannico atque Miltono: Salmasius was door de verbannen Charles II gevraagd een Defensio regia te schrijven. Deze werd echter door de woordvoerder van het Engelse parlement, J. Milton beantwoord in zijn Pro populo Anglicano defensio (1651), alweer tegengesproken door een anoniem traktaat Clamor regii sanguinis dat aan Morus werd toegeschreven en de Ad Johannem Miltonem Responsio van Salmasius, die echter pas na zijn dood in 1660 verscheen en nog voorafgegaan was door een Defensio secunda van Milton. Salmasius was de |
| |
| |
|
mening toegedaan dat Heinsius aan Milton informatie had doorgespeeld, hoewel Heinsius hem zelfs niet kende. Wel had hij de fraaie stijl van zijn werk geloofd (p. burman, o.c., Sylloge III, p. 270: Ego vero et dixi et dicam porro, malam a Miltono causam tam bene actam, quam Regis infelicissimi causam pessime egit Scribonius [i.e. Salmasius]. Dat hij de moord op Charles I wel degelijk afkeurde blijkt uit zijn Sylvae III, p. 192 (ed. 1666): Carolus eius nominis primus Britanniarum Rex nefarie a suis trucidatus, dat als volgt eindigt: Antiphata dignus Rege Britannus erat. Dat hij de restauratie toejuichte kan men opmaken uit El. III, 10; Georgio Monckio oppressae rei Britannicae liberatori. |
|
Ook hier is het onduidelijk of B. op de Poemata doelt, of op onuitgegeven stukken van Heinsius. |
| |
79 00 00
8
Isaaco Vossio
2Ab eo momento, vir politissime, quo tuum de Rythmis per-3volvi librum ipsi genitori meus displicuit abortus. Nam simul-4ac vim tuam periodicam animadverti, omnia mea verso stylo
5induxi ac delevi. Indies scabritiem meam, tuam mellimelam
6eloquentiam imitando, emollio. Quamquam ab archetypo tuo
7laboro, tamen vides me in hac editione castius scripsisse. Nihil
8in principio suo perfici solet. Spartam exorno. Rogo ut pri-9mum, quod rapido amne torrentius excluserat ingenium, con-10secres Neptuno. Ista omnia aetatis calorem secutus impetu ra-11paci, prout poetam, philosophum, theologum aut oratorem le-12geram, velocissime susdeque conieceram in chartam. Nunc
13quoties sub incudem revoco ὑπόθεσιν plausibiliora obrepunt
14argumenta, quibus prima suspicio augeri ac firmari possim,
15sed nolo idem tentare vadum. Sufficit σχεδίασμα primum in-16tra septimanae spatium subito calore conceptum nunc per to-17tum mensem fotum non fugere lectorem. Cum Colomesium
18singulari olim mactasti humanitate, quaeso et mihi sternas
19viam, qua me quoque humo tollere possim. Nihil quicquam
20ipse de me sperare aut promittere possum quamdiu non tuo
21ungue expoliar. Graevium Tolliumque tu perpolivisti, te au-22tem Grotius atque Salmasius. Quod si me voti damnes effi-23ciam ut ubique beneficiorum collatorum bracteatum audies
24perenne echo. Iube ut trans marc ad tua Tempe Vindesoriensia
25transvolem. Vale decus Belgii, unio Britanniae, meliore saecu- | |
| |
27lo ac regione dignissime. Scribebam Leydae anno a C[ondito]
28m[undo] iuxta exactissimum tuum calculum 7679.
De lectuur van Vossius' De Rythmis heeft Beverlands ontevredenheid over de onafgewerktheid van zijn traktaat in de hand gewerkt. Zodra hij de kracht van de periodische zinsbouw van Vossius heeft ervaren is hij terstond al zijn eigen geschriften gaan verbeteren naar het paradigma van de meester. Vossius zal merken dat de tweede editie, hoewel nog ver van volmaakt, in een meer zuivere stijl is gesteld. De eerste, die te snel tot stand is gekomen mag hij vernietigen. Hoewel hij nog tal van argumenten had kunnen toevoegen om de hypothese te staven volstaat het hem dat de tweede editie, waaraan een volle maand is gewerkt, de lezer op stilistisch gebied met tegenvalt. Beverland vraagt dat Vossius hem zou begeleiden, zoals hij dat met Colomies, Graevius en Tollius heeft gedaan, en zoals Vossius zelf door Grotius en Salmasius is gevormd. Hij moet maar een seintje geven en Beverland komt naar Windsor.
| |
8. Commentaar
1: |
Isaaco Vossio: Isaac Vossius (1618-1689) was de zoon van de bekende humanist Gerard Johan Vossius. Zoals zijn vriend Nicolaas Heinsius maakte hij talrijke studiereizen naar het buitenland en verbleef geruime tijd als bibliothecaris aan het hof van Christina van Zweden. Na de troonsafstand kwam hij naar Holland terug en werd kort daarop aangesteld tot kanunnik van Windsor, waar hij vanaf 1680 Beverland onderdak verschafte. (r. de smet & w. elias, Isaac Vossius, in Woordenboek van Belgische en Nederlandse Vrijdenkers, dl. 2, Brussel, 1982, p. 149-183). |
|
2: |
de Rythmis: De Poematum cantu et viribus rythmi van Vossius verscheen anoniem te Oxford in 1673. Hij bespreekt er zowel het poëtisch als het prozaïsch ritme van de Latijnse taal in, maar daarenboven is dit technisch werkje in een buitengewoon heldere stijl gesteld. |
|
8: |
Spartam exorno: Ik beperk mij tot het belangrijkste. De uitdrukking is spreekwoordelijk cf. Cicero Att. 1, 20 en IV, 6. Beverland gebruikte ze ook in D.P.V. fol. 47r. 2781. |
|
9-10: |
consecres Neptuno: verdrinken, dus vernietigen; cf. consecrare Vulcano: verbranden. |
| |
| |
10-12: |
impetu... chartam: de werkmethode van B. is in D.P.V. duidelijk te merken. Rond een bepaald thema van de erotiek schaarde hij alle mogelijke citaten zoals die hem, bij de lectuur van de antieken, toepasselijk leken. De gebrekkige ordening van D.P.V. werd meermaals in D.P.O. overgenomen. |
|
17: |
Colomesium: Paul Colomies (1638-1692) was een Franse protestant die in 1664 te Parijs met Isaac Vossius bevriend was geraakt. Vossius nodigde hem daarop naar Holland uit, waar hij één jaar verbleef alvorens naar Frankrijk terug te keren. In 1681 zal hij naar Engeland komen en er met Vossius en Beverland nauwe contacten onderhouden. Hij publiceerde o.a. een keuze uit de brieven van Isaac Vossius' vader: Gerardi Joannis Vossii et Clarorum Virorum ad eum Epistolae Collectore Paulo Colomesio Ecclesiae Anglicanae Presbytero, London, 1690 (2de ed. 1691, 3de 1693), (dnb, dl. 11, 397-399; c.s.m. rademaker, Life and work of Gerardus Joannes Vossius (1577-1649), Assen, 1981, p. 309, 349, 331, 376, 409, 411-412, 421). |
|
21: |
Graevium: cfr. supra. |
|
Tolliumque: De familie Tollius was haast onatscheidelijk verbonden met de Vossii. Alexander Tollius was secretaris geweest van J.G. Vossius; zijn broer, Cornelius, zijn student en vriend geweest. Hun jongste broer, Jacobus, was opgeleid door Isaac Vossius alvorens secretaris te worden van Nicolaas Heinsius, Rector te Gouda en hoogleraar te Duisburg. (c. burmannus, Trajectum eruditum, Utrecht, 1738, p. 368-374; aa, dl. 7, p. 53-54; c.s.m. rademaker, o.c., p. 344, 346, 406, 409, 429). |
|
21-22: |
te autem Grotius: Isaac Vossius had in 1643 bij Grotius te Parijs gelogeerd. Deze maakte de belangrijkste bibliotheken voor hem toegankelijk en gaf hem onderricht in de rechtskunde. Vossius promoveerde er tot licentiaat in de rechten in 1644. (g. chauffepie, Nouveau Dictionnaire Historique et Critique, Amsterdam, 1756, dl. 4, p. 615-616). |
|
22: |
atque Salmasius: Sinds 1638 had Vossius in nauw contact gestaan met Saumaise, die hem vooral raad gaf in verband met zijn geografische werken. Door de moeilijkheden i.v.m. N. Heinsius aan het Zweedse hof bekoelde de vriendschap. |
|
(d.j.h. ter horst, Isaac Vossius en Salmasius, 's-Gravenhage, 1938, p. 9 sqq). |
|
24: |
Tempe Vindesoriensia: Hoewel Vossius een huis te Londen had, verbleef hij met zijn bibliotheek te Windsor. |
| |
| |
26-27: |
anno a Condito Mundo... 7679: Vossius had in 1659 te 's-Gravenhage een verhandeling gepubliceerd Dissertatio de vera aetate Mundi, qua ostenditur natale Mundi tempus annis minimum 1440 vulgarem aeram anticipare; een Nederlandse vertaling verscheen te Amsterdam in 1666. De auteur verdedigt hier de chronologie van de Septuagint die volgens hem op een meer correcte Hebreeuwse versie teruggaat dan de Hebreeuwse Masoretentekst van het O.T. Vossius geraakte hierdoor verwikkeld in een controverse met de Duitse historicus Georg Hornius. Dit conflict resulteerde in de publicatie van: De LXX Interpretibus, eorumque tralatione et chronologia Dissertationes, 's-Gravenhage, 1661. Vossius berekende dat de geboorte van Christus in 5636 moest gesitueerd worden en dat de Joden de Bijbelse chronologie met ongeveer 1400 jaar hadden ingekort. |
|
(Cf. j.c.h. lebram, Ein Streit um die Hebraïsche Bibel und die Septuaginta, in: Leiden University in the seventeenth century, ed. Th.H. Lunsingh Scheurleer & G.H.M. Posthumus Meyjes, Leiden, 1975, p. 21 sqq.) |
| |
[79 00 00]
9
Nicolao Arnoldo
2Cum elegandorum hominum sermones scriptum meum com-3probasse videantur, scire velim quare soli Theologi tot Tyria
4concitent maria. Declamant contra me in cathedris atque sug-5gestibus, nec non in subsellis. Cum positiones nec argumenta
6mea refutare non possunt, unico illa athei calumnia delent.
7Suppuderet illos tam impudentis mendacii ac maledicti. Nonne
8singula primae periodi verba ponunt, docent ac statuunt
9Deum? Si quidam hoc condecorandi essent elogio, certe nulli
10istud melius mererentur quam improbi sacerdotes, qui ficta
11sanctitate sub religionis norma illudunt homines. Dabitur oc-12casio qua probe docebo primos omnium atheorum fuisse sa-13cerdotes, et sacerdotum fraudes facere ut prophani quoque
14evadant athei. Denique totum mundum ab inclinabilis suis
15semper egisse histrioniam atque quoque in finem acturum nul-16la causa est quod dubitem. Athei itaque maledictum non sor-17dio solum sed etiam concoquo. Crabronum, Vesparum et Fu-18corum aculeios nihil moror.
Beverland vraagt zich af waarom de Theologen zo heftig te keer gaan tegen zijn werk, terwijl de mensen met wat literaire
| |
| |
smaak het goedkeuren. Vanaf de kansel varen ze tegen hem uit en beschuldigen hem van atheïsme daar zij niet in staat zijn zijn stellingen te weerleggen. Zij zouden zich hierover moeten schamen. Indien iemand de eretitel van atheïst verdient dan zijn zij het wel, die onder het mom van de godsdienst de mensen voor de gek houden. Beverland is er zeker van nog wel eens de gelegenheid te zullen krijgen te bewijzen dat zij de eerste goddelozen geweest zijn. Hij is dus allerminst bekommerd om hun verwijten aan zijn adres.
| |
9. Commentaar
1: |
Nicolao Arnoldo: Nicolaas Arnoldi (1618-1680) werd te Lesna in Polen geboren. In 1641 kwam hij naar de Nederlanden waar hij te Franeker, Groningen, Leiden en Utrecht studeerde. De Classis van Franeker stelde hem in 1645 tot predikant van Beetgum aan. In 1651 werd hij tot zijn dood hoogleraar in de theologie te Franeker (aa, dl. 1, p. 383-385; bwpgn, dl. 1, p. 252-259; s.h.m. galama, o.c., passim). |
|
Tijdens zijn studies te Franeker had Beverland in het huis van Arnoldi gelogeerd (e.j. dingwall, Very peculiar pcople, o.c., p. 147). |
|
3-4: |
Tyria maria: spreekwoordelijk voor groot onheil, gevaar: Fest. L. XIX, ed. w.m. lindsay, Leipzig, 1913, repr. Hildesheim, 1965, p. 484: Tyria maria in proverbium deductum est; quod Tyro oriundi Poeni adeo potentes maris fuerunt, ut omnibus mortalibus navigatio esset periculosa. Afranius in Epistola: ‘Hunc in Serrium autem maria Tyria conciet’. |
|
9: |
hoc elogio: sc. athei. |
| |
[79 00 00]
10
Nicolao Heinsio
2Quamquam laudari me abs te non exspectaram, cum intra
3spem veniae me peccasse non ignorarem: luit tamen Heinsia-4nus iste candor mihi pergratus quod de solito tuo erga imme-5rentem favore nihil quicquam diminueris hoc temporis articu-6lo, cum te a me abalienare fatagerent proci Penelopes, nebulo-7nes. De praecoci ingenioli mei abortu tam benigne iudicas ut
| |
| |
8blanda percuti possim φιλαυτίᾳ. Nunc cum tenuitatis meae
9sim conscius cunctaque mea supellex omnibus sit nota, salvus
10evasi. Vides enim me primam editionem non agnoscere pro
11mea. Cum illam nimio erga me studio extorserant amici, fer-12vore illo intermisso, mearum partium esse putabam eam casti-13gare ac emendare et miscellanei styli ambitu involvere. Licet
14nec haec ultimam receperit manum volui tamen emendatiorem
15priori ad te mittere. Nisi lenociniis etiamnum phrasium deten-16tus fuissem, potuissem nitidiorem concinnare contextum:
17nunc cum iuvenibus hoc proprium sit insolentes et a communi
18usu remotas aucupare voces differendum est usque dum cum
19corpore virili masculum quoque indeptus sim animum.
20Quadraginta stylo polita dicas
21Quinquaginta velim diserta scribas.
22Interim hoc patrimonium quod mihi honesto rumore conflas-23ti, nunquam dissipabo. Vale et ut consuevisti lingua animoque
24fave.
Het heeft Beverland bijzonder genoegen gedaan te merken dat de vriendschap van Heinsius jegens hem in genen dele is afgenomen, spijts de pogingen van de theologen om hen van elkaar te verwijderen. Het oordeel van Heinsius over de eerste editie is zo mild dat Beverland zich door zijn eigenliefde haast gestreeld zou voelen. Hij erkent die uitgave immers niet als de zijne, daarom heeft hij het tot zijn taak gerekend haar te zuiveren. Het is best mogelijk dat ook de tweede editie nog niet de perfectie heeft bereikt, maar toch wil hij niet nalaten ze aan Heinsius over te maken. Indien hij niet vastgekluisterd had gezeten aan de lange periodes had hij ongetwijfeld een meer vloeiende tekst kunnen samenstellen. Het gebruik van rariora verba is echter eigen aan de jeugd en het redigeren van een evenwichtige brok literatuur zal naar de volwassenheid moeten verschoven worden. Beverland zal pogen de goede faam die hij bij Heinsius geniet niet te schaden.
| |
10. Commentaar
6: |
proci Penelopes: sc. Theologi. |
|
15-16: |
Nisi... contextum: de 2e editie is inderdaad in dezelfde zwaarwichtige stijl als de eerste gesteld. |
|
20-21: |
niet geïdentificeerd citaat. |
| |
| |
| |
79 07 07
11
Nicolao Blancardo
2Cum tu iam olim in Graecis meus exstiteris magister, officii
3erga te mei ratio postulabat ut simulae industriae meae speci-4men ederem, illud imprimis ad te transmitterem. Fateor sty-5lum non per omnia tuae respondere institutioni. At sciendum
6sacroprophana non una forma percudi posse. Placebunt tamen
7verba si senectutem discusseris atque adolescentiam scriptoris
8intuitus fueris. Evae raptum hucusque caligine involutum ego
9detexi, nec tot impendi faces quot in Proserpinae indagine Ce-10res. Theologi qui patentibus oculis se nihil videre dicunt, aegre
11ferunt me in Edenis horto ἡδονήν natam ac propagatam asse-12ruisse. Nolunt ut, quod hucusque in altissimo silentio cubare
13sivere sacrorum antistites, ego revelem prophanus. Si aliquid
14culpandum sit, id tantum foret quod iuvenis inculco frugalita-15tem. Etsi insulsum hoc videri possit puellis, quod ἐν ἀϰμῇ
16cum libidine litigem, litigabo tamen cum ea, etiamsi me pater-17nae alacritatis redarguerent degenerem. Atqui dicunt studiosi
18me imprudentissime fecisse, quod oraculorum divinorum lega-19tos, quos Apostolus ἀγγέλους Iustinus lenones appellant, irri-20tem, qui plerumque dotatam nobis sororem conciliant. Profec-21to malui Iunonem despicere quam pro ea amplecti longius nu-22bem. Cum in Tullio legeram prudentiam in adolescente teme-23ritatem vocari, malui adolescens prudentiam sequestrare ne ad-24fectasse viderer temeritatem. Scio inter casus conscientiae e-25narratores virtutis esse quaedam nescire: at ego quoque non
26ignoro non minoris esse virtutis elementa non nescire prima.
27Quorum cognitio cum sit maxime necessaria, non a meo offi-28cio alienum putabam, si primi peccati et propagatae infirmita-29tis nostrae causas rationesque revelarem. Quod si Bremensis
30Ὀνειϱοϰίτης fecisset, iam ab eius ore omnes pependissent
31neophyti. Sed cum ego non sim initiatus eorum sacris, ideo
32vapulo. Video magnae artis esse vitare censoria supercilia. Plu-33ra alias. Vale. Dabam ipso ancillarum festo. 1679.
Beverland heeft het tot zijn plicht gerekend aan zijn oud-leraar Grieks het resultaat van zijn studie over te maken. De stijl zal misschien niet in alle opzichten overeenkomen met de ideeën van Blanckaert, maar hij moet wel bedenken dat geprofaneerde heiligheden niet zomaar met één geijkte stijl kunnen uitgedrukt worden. Om het tenvolle te genieten moet men de blik van de oude dag van zich afzetten. Beverland heeft een licht
| |
| |
geworpen op de zondeval van Eva. De theologen tillen er zwaar aan dat hij heeft aangevoerd dat het lustgevoelen in de tuin van Eden is ontstaan en er zich heeft voortgeplant. Wat hen het meest dwars zit is dat een jongeman, een profaan, zich op hun geheiligd terrein heeft begeven om de waarheid aan het licht te brengen. Het traktaat kan de meisjes wel opbraken omdat hij met het primaire lustgevoelen afrekent, maar dat is onoverkomelijk. Sommige studenten verwijten hem zijn onvoorzichtigheid door zich op het vlak van de theologie te hebben begeven; toch heeft Beverland verkozen zijn eigen weg te gaan liever dan een ‘huwelijk’ met de kerk te sluiten. In Cicero heeft hij gelezen dat de voorzichtigheid bij de jeugd ‘roekeloosheid’ heet, daarom heeft hij als jongeman de voorzichtigheid maar aan de kant gezet. Sommigen beweren dat het goed is bepaalde dingen niet te weten, het is echter nog beter de primaire elementen wel te kennen, daarom precies moest de problematiek rond de erfzonde uit de doeken gedaan worden. Indien een of andere droomwichelaar uit Bremen dit had ondernomen dan zouden zij allen aan zijn lippen gehangen hebben; nu razen ze omdat het een profaan is.
| |
11. Commentaar
1-2: |
Nicolao Blancardo... tu olim... magister: Beverland had Nicolaas Blanckaert te Middelburg leren kennen, waar hij van 1650 tot 1666 als hoogleraar in de geschiedenis doceerde. Ook te Franeker heeft Beverland de lessen van Blanckaert gevolgd. Sinds 1669 was hij er tot hoogleraar Grieks aangesteld, (nnbw, dl. 4, p. 154-156). |
|
20-22: |
Profecto... nubem: de beeldspraak van de Theologen als koppelaars wordt volgehouden. Iunonem despicere duidt op de afwijzing van het ‘huwelijk’ met de kerk. (Iuno, als godin van het huwelijk cf. Verg. Aen. IV, 166-167: Prima et Tellus et pronuba Iuno / dant signum; Petr. c. 25: Iunonem iratam). Amplecti nubem: cf. Hor. A.P. 230: nubes et inania captare, iets onwerkelijks, leugenachtigs aangrijpen. |
|
22-23: |
prudentiam... temeritatem: Cic. Sen. c. 20: temeritas est videlicet florentis aetatis, prudentia senescentis. |
|
29-30: |
Bremensis Ὀνειϱοϰιτης: Het Gymnasium illustre van Bremen stond bekend om zijn theologische fakulteit, waar o.a. Balthasar Willius en Ludwig Crocius gedoceerd hebben. (Cf. h.w. rotermund, Lexikon aller Gelehrten die seit der Reformation in Bremen gelebt |
| |
| |
|
haben, Bremen 1818; w. von bippen, Geschichte der Stadt Bremen, Bremen, 1898, dl. 2, p. 277 sqq). |
|
Beverlands allusie slaat echter niet op de Theologia Bremensis in haar geheel, maar wel op de figuur van Johannes Cocceius die in 1603 te Bremen geboren werd en er in 1629 tot hoogleraar Hebreeuws werd aangesteld, vooraleer in 1636 naar Franeker en in 1650 naar Leiden te trekken. Hij was in 1669 overleden. Zijn theologische interpretaties baarden nogal wat opzien en werden heftig bestreden door Voetius (bwpgn, dl. 2, p. 123 sqq). |
|
33: |
ancillarum festo: Het feest van de dienstmeiden werd te Rome gevierd op 7 juli (Cf. h.h. scullard, o.c., p. 161-163). |
| |
79 10 00
12
Tobiae Coorne
2Si etiamnum ea tibi sederit opinio, ut inceptum tuum in Theo-3logicis studium meo tibicine fulciri posse existimes, habe quae-4so telamonem, quo tute ipse incessum tuum possis compone-5re. Dicitis primum peccatum fuisse inobedientiam. At inobe-6dientiam illam in actuali constitisse transgressione fateamini
7necesse est. Primum autem concupitum oportet ut in posteris
8inseverint maiores. Quod si ex catholica hominum propensio-9ne ad particulare aliquod peccatum, colligere volueris proto-10plastarum crimen, rem habebitis confectam. Quodsi hanc nos-11tram admiseritis opinionem, pristini mali furores per puella-12rum pellem, non secus ac Thuscus auruspex, perspicietis. Qui
13uterini furores cum Tertullianum ac Hieronymum latuerint,
14factum est ut caecus in luscum uterque impegerit. Θεολόγοι
15qui vulgare peccati originalis defendunt dogma, infinitis impli-16cantur absurdis. Deum ob reatum primi peccati innocuos pu-17nire filios crudele putant Sociniani ac Arminiani, qui tamen
18nec nodum solvunt. Nimia subtilitas veritati infesta est. Hunc
19scrupulum exemptum cognosces ex praefatione. Quod si Do-20m[inus] Wittius aliquid comminiscatur probabilius, istud
21rogo, impertire desideranti. Si vir candidus omnia mea diluere
22valeat argumenta, lubens opinionis meae commentum delebo.
23Interim fac quaeso resciscar quales apud vos de me excitentur
24turbellae aut fabulae spargantur. Quod si insulsi nonnulli tri-25viale Athei convitium mihi adfricent, rogo iis dicas me occal-26luisse iam dudum ad has nugas simulque absentis innocentiam
| |
| |
27tueare. Vale meque gnaviter detende. Ipsis feriis vindemiali-28bus. 1679.
Indien Coorne nog steeds de mening toegedaan is dat hij zijn theologische studie met Beverlands ideeën kan schragen, dan heeft hij nu al het materiaal om uit te putten.
De theologen verklaren dat de eerste zonde de ongehoorzaamheid was; maar ze moeten wel toegeven dat die ongehoorzaamheid heeft bestaan uit een daadwerkelijke overtreding.
Een eerste begeerte moet er geweest zijn met de bedoeling dat de voorouders die zouden overplanten in het nageslacht. De zaak wordt klaar wanneer men uit de door de Katholieken erkende neiging van de mens tot de zonde in het algemeen, de zonde van de aartsouders alleidt. Door het feit dat de erotische drang Tertullianus en Hieronymus ontgaan is, geraakte de theologie op een dwaalspoor. Ook de Socinianen en Arminianen bieden geen steekhoudende oplossing. Beverland vraagt Coorne hem ogenblikkelijk op de hoogte te stellen mocht professor Witsius een meer plausiebele verklaring hebben. Mocht die autoriteit zijn argumenten kunnen weerleggen dan is hij terstond bereid de proeve van zijn opinie te vernietigen. Graag zou hij vernemen welke roddels er te Utrecht over zijn persoon verspreid worden.
| |
12. Commentaar
1: |
Tobiae Coorne: Th.J. Meyer wist Tobias Coorne te identificeren: ‘Tobias Coorne werd op 13 december 1660 te Zierikzee geboren als kind van Pieter Coorne en Margrieta Cortgenet; cf. RA Middelburg, Verz. Geneal. Hs. 46. Hij studeerde sedert 1677 theologie te Utrecht, werd predikant te Krabbendijke en nadien te 's-Gravenpolder, alwaar hij in 1704 overleed’. Brieven uit de studentenkerker, o.c., p. 63 voetn. 24. |
|
12: |
Thuscus auruspex: de Etruskische waarzeggers stonden in de oudheid bekend om hun kundigheid in het voorspellen van de toekomst uit ingewanden. Cf. oa. Cic. Div. II,35,75; Leg. II,9,21. |
|
17: |
Sociniani: theologische stroming genoemd naar haar grondlegger, de Italiaanse theoloog Fausto Sozzini (1539-1604). De leer bloeide aanvankelijk in Polen, maar werd door de aanvallen van de Jezuïeten ten onder gebracht. De aanhangers vluchtten toen naar Nederland waar het Socinianisme echter lang als een zware ketterij gold. |
| |
| |
|
Arminiani: volgelingen van Jacobus Arminius (1560-1609), de Nederlandse theoloog, die met zijn collega Gomarus te Leiden hevige twisten uitvocht in verband met de predestinatie en de vrije wil: (cf. Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlandse Protestantisme, onder red. van d. nauta (e.a.), Kampen, 1983, dl. 2 p. 33 sqq). |
|
19: |
praefatione: cf. brief 1; gezien in september 1679 de tweede editie van de pers was gekomen, zal deze hier bedoeld zijn. |
|
20: |
Wittius: waarschijnlijk doelt B. op Herman Witsius (1636-1708) die eerst te Franeker naast Arnoldus theologie doceerde en later te Utrecht werd aangesteld (nnbw, dl. 3, p. 1445-1448). Het is echter onmogelijk dat Coorne Wits in 1679 te Utrecht heeft weten doceren. Uit de Acta van de universiteit blijkt immers dat Wits pas in 1680 naar Utrecht is gekomen (g.w. kernkamp, Acta et decreta senatus, Vroeaschapsresolutiën en andere bescheiden betreffende de Utrechtsche Academie in: Werken uitgegeven door het historisch genootschap gevestigd te Utrecht, derde serie, II nr. 68, p. 49). Ofwel onderhield Coorne dus persoonlijke contacten met Wits ofwel was het reeds eind 1679 duidelijk dat Wits naar Utrecht zou overkomen. |
|
27-28: |
vindemialibus: hoewel Mommsen 15 oktober voorstelt voor de vindemialia meent h.h. scullard, o.c., p. 189 dat de precieze datum niet vastligt. |
| |
[79 00 00]
13
Eidem
2Peream! Audio Leydeckerum visa quaternione prima adiisse
3L. Bestiam et Caninium Gallum cum Apulei asino ad decurio-4natum promotos atque illos rogasse ut me simul cum libello
5meo vivum tardipedi darent Vulcano. Hollebekium retentum
6spiritum remisisse atque publice in templo S[ancti] Petri in me
7detonasse. Prima occasione coria ista elephantina clava Hercu-8lis malacissabo. D[ominus] Kmbbius contra naturam theolo-9gorum in me mitis est. Ceteros atra bile gravatos cottidiano
10ad mansuetudinem perduco poculo. Tu modo cave ne cui-11quam vulturum retuleris quantum nummorum vel agrorum
12possideam. Accepi a cognato Tresell[io] libr[as] L. quas con-13stitueram in itinere consumere Britannico: verum ne ex mala
| |
| |
14conscientia me talaria induisse spargant malevoli, istud distuli
15propositum.
16Officiosam salutem matri fratribusque, sorori autem cum offi-17cio. Ταχίστα.
Tuus χϱῆσει ϰαὶ ϰτῆσει
H[adrianus] B[everlandus]
Beverland heeft vernomen dat Leydekker bij het zien van de eerste katern van D.P.O. naar Lucius Beest, Hondjes Haan en de Ezel van Apulcius is getrokken om hen te vragen dat ze de auteur en zijn boek zouden verbranden. Verder kwam hij aan de weet dat Hollebeek vanaf de kansel tegen hem is uitgevaren. Zij krijgen nog wel hun deel! Knibbe is gematigd en de anderen worden met een beker wijn zoet gehouden. Coorne moet er zich voor hoeden aan die gieren maar niet te verklappen hoe rijk Beverland wel is. Van zijn familielid Tresellius, heeft hij nog 50 pond ontvangen die hij zou opmaken op zijn reis naar Engeland, mocht het niet lijken dat een slecht geweten hem die aftocht heeft ingegeven. Daarom heeft hij die reis maar uitgesteld. De groeten aan de moeder van Coorne, de broers, maar vooral aan de zus!
| |
13. Commentaar
2: |
Leydeckerum: Melchior Leydekker (1642-1721) was, zoals Beverland, een Zeeuw van geboorte. In april 1678 werd hij hoogleraar in de theologie te Utrecht. |
|
(cf. bwpgn, dl. 5, p. 775-785; g.a. evers, Lijst van gedrukte geschriften over de Rijksuniversiteit te Utrecht, proeve eener bibliographie 1634-1936, Utrecht, 1937, p. 97). |
|
3: |
L. Bestiam, Caninium Gallum cum Apulei asino: onder deze drie schuilnamen bevinden er zich twee historische figuren, te weten Lucius Calpurnius Bestia, een vriend van Cicero, die in 56 v. Chr. de ambitu werd aangeklaagd (Pauly-Wissowa 5e Halbband, c. 1367) en Lucius Caninius Gallus eveneens een bekende van Cicero die door deze werd verdedigd (Pauly-Wissowa 6e Halbband c. 1477). Het spottende zit hem echter in de betekenis van hun naam: het beest, de haan en de ezel. Hoogstwaarschijnlijk zijn hiermee Johannes Voet, Jacobus Vallan en Gerard de Vries bedoeld die respectievelijk rector en assessoren (met Leydekker) waren te Utrecht vanaf maart 1679 (Cf. g.w. kernkamp, o.c., dl. 2, p. 42). |
| |
| |
5: |
tardipedi... Vulcano: Vulcanus werd in de mythologie hinkend voorgesteld. |
|
Hollebekium: Pieter Georgii Hollebeek (1641-1685) was sinds 1662 predikant te Leiden. (bwpgn, dl. 4, p. 164-165). |
|
7: |
coria elephantina: olifantenhuiden, ironisch ook voor mensen gebruikt: Plaut. Mil. Glor. 2,2,80 |
|
14: |
talaria induere: de vleugelschoenen aantrekken, dus: de biezen pakken. |
| |
79 10 15
14
Nicolao Heinsio
2Ex quo meo nomine ad invidiam usi fuere Arminiani, Diiboni,
3quantas ego turbellas, quantas pugnas edidi! Super ipsum fo-4rum piscatorium habito. Praemonueras me tu virorum optime,
5patrem tuum ab Erasmo edoctum consuisse Theologos pruden-6ter praeteriri: at non praevideram illos tam impie saevituros
7ut quoque mendaciis me perderent funestis. Consultius utique
8fecissem si omnem scribendi impetum cum Sirmondo in sexa-9gesimum aetatis meae annum reiecissem, vel saltem cum I[u-10lio] C[aesare] Vanino eousque suspendissem in theologicis co-11gitationes, quo opulentus, senex et Germanus evasissem.
12Nunc, cum prudentiae parum consultus intrepide crabrones
13irritaverim, operam dant fuci, ut ad tribunal praetoris depos-14car. Quod per coitum transfundi ac propagari peccatum origi-15nale demonstrare instituerim, tam aegre ferunt ii, qui ad
16πολυπαιδίας praemia peccare festinant, ut me obtorto collo
17in ius rapi atque ibidem ad [odium?] compelli desiderent. Co-18lorem hunc praetexunt. Dicunt me interfecisse pudorem, vere-19cundiam pulsisse iuventutumque acerbas aures spurcitie lasci-20vissimorum polluisse verborum. Quid an volucre ut lepidum
21istud opus, sanctis et prophanis adeo gratum ciulantis Ieremiae
22describerem naeniis? Cedo si ego coitu dicam propagari pecca-23tum, atque id probare pergam, an non debui uti vocibus Tha-24lassionis aut locutione Fescennina? Rerum cognatio haec verba
25exigebat. Ut infandorum quoque scelerum memoriam refrica-26rem caussae discussio requirebat. Ἀνάγϰῃ) pressus debui ele-27gantiarum patres poetas in consilium advocare. Neque enim
28scurrilibus dictionibus inflammavi lectoris renes. Catoniana
29supercilia docui spectare Floralia. Stimulos nativos moveri non
| |
| |
30sentivere iurisperiti: at vero soli theologi in umbilico an-31tiquum serpentem suscitatum indignantur. Quod si verba
32nuda cleri intoxicaverint vasa, nostros autem lumbos nulla af-33fecerint noxa, dicendum illos ad peccatum originale proclivio-34res esse prophanis. Cum illi qui ad praemia peccant in arando
35agro extorquent voluptatem et ne illa satietate languesceret
36omni tempore amoris poculis inebriantur, monitori facti sunt
37asperi quod voluptatem peccatum esse statuerim. Si Theologi
38illa fronte legere dignentur scriptum meum, qua uxorum gra-39vidarum ventres collustrant, nullus dubito quin maiorem ex li-40bello meo concipient fructum quam ex tumido hoc spectaculo.
41Scribebam Hagae Comitum Idib[us] Octob[ribus] magni Ma-42ronis natali.
Als een duivel in een wijwatervat heeft Beverland zich moeten te weer stellen. Hij woont in Den Haag boven de vismarkt. Hoewel Heinsius hem had verwittigd, volgens de raad van zijn vader, om de theologen niet voor de voeten te lopen had Beverland toch niet verwacht dat ze zo hels te keer zouden gaan. Hij had zijn aandrang om D.P.O. op papier te zetten beter uitgesteld. De theologen willen hem nu voor het gerecht slepen. Zij zijn woedend omdat hij aangetoond heeft dat via de coïtus de erfzonde wordt doorgegeven, wetende dat zij gehaast zijn om al zondigend de prijs van de grote kroost in de wacht te slepen. Zij verkondigen ook dat Beverland het schaamtegevoel met de voeten getreden heeft en de jeugd bedorven met schunnige taal. Kan men een dergelijk onderwerp soms benaderen zonder een kat een kat te noemen?
Noodgedwongen moesten de aangehaalde dichterscitaten te voorschijn gehaald worden. Je zou haast denken dat zij meer tot de erfzonde geneigd zijn dan de profanen. Omdat zij zich immers bij uitstek op de voortplanting toeleggen en Beverland bewezen heeft dat in de coïtus de zonde schuilt, verachten zij hem. Zij zouden er goed aan doen even geïnteresseerd zijn boekje te lezen als ze de buik van hun zwangere vrouw aanstaren.
| |
14. commentaar
5: |
patrem tuum: Daniel Heinsius (cf. bhapb, p. 362 nrs. 4348-4351) |
|
8: |
cum Sirmondo: Jacques Sirniond (1559-1651) publiceerde op negenenvijftigjare leeftijd een kritiek op het werk van J. Godofredus getiteld Censura coniecturae anonymi scriptoris De suburbicariis regioni- |
| |
| |
|
bus et ecclesiis waarmee hij verstrikt geraakte in een onverkwikkelijke controverse met de bekritiseerde en zijn aanhanger Saumaise (cf. bg, dl. 44, p. 41-43). |
|
9-10: |
cum Iulio Caesare Vanino: Lucilio Vanini (1584-1619) die later zijn voornaam wijzigde in Iulius Caesar, is één van de grondleggers van het pantheïsme, die op Beverland grote invloed heeft uitgeoefend. B. citeert zijn Dialogen geregeld in D.P.V. en de titel van het voornaamste pantheïstisch geïnspireerd werk van Vanini De admirandis naturae reginae deaeque mortalium arcanis lib. IV wordt door B. sluiks verwerkt in de eerste paragraaf van het eerste hoofdstuk D.P.V. Hij verwijst hier naar het feit dat Vanini wegens zijn ketterse ideeën te Toulouse de marteldood is gestorven (Cf. don cameron alleen, Doubt's boundless sea. Skepticism and Faith in the Renaissance, Baltimore, 1964, cap. 2 § 3, p. 58-74). |
|
16: |
peccare: i.e. coire |
|
17: |
[odium?]: Cf. Quint. Decl. 145: si ne reus quidem usquam ad odium compellitur. |
|
27: |
poetas in consilium advocare: D.P.O wemelt van de citaten uit de antieke erotische dichters. |
|
28-29: |
Catoniana... Floralia: Catoniana supercilia is een verwijzing naar de spreekwoordelijke gestrengheid van Cato censor. Dat Beverland hierop de wulpse activiteiten van de feesten ter ere van Flora betrekt, is een verwijzing naar de anekdote die hij in D.P.V. (fol. 28v. r. 1694 sqq) uiteenzet: ‘M.P. Cato vix ingressus erat haec spectacula, quin prostibula vererentur se nudare. Populus tamen postulavit, quae cum a Favonio intellexisset, severus censor decessit ilico, ne praesentia sua consuetudinem impediret innuens’, gebaseerd op Martialis I, 1 en Seneca Ep. ad Luc. 97. |
|
34-35: |
in arando agro: in coeundo. |
|
41: |
Hagae Comitum: uit 2 onuitgegeven brieven aan Heinsius, die zich niet in deze bundel bevinden, weten wij dat hij naar Den Haag was gereisd in verband met de heer Van Odijck die een leraar Latijn zocht voor zijn zoon. (Leiden, U.B., Burm. F6a fol. 336 en Burin. F6a fol. 347 v). |
|
41-42: |
magni Maronis natali: Publius Vergilius Maro werd volgens de biografische bronnen op 15 oktober 70 v. Chr. geboren. |
| |
| |
| |
79 11 02
15
Eidem
2Ne me serius ad literas tuas respondisse mireris, scias sextam
3iam diem volvi, ex quo Studiosorum camera fui mancipatus.
4Prospiciebam in grandes quandoque vindictas prorepturam
5hanc illatam, ut volunt, imuriam; sed minime ominatus eram
6laesos mecum acturos fuisse criminaliter. Ut me magis ac ma-7gis reddant criminosum rumores ferunt funestos dolosque in-8tentant saniosi. Mittunt rumigerulos, ac delatores ut ex me
9vino et ira torto eliciant aliquid linguae lubricum quo obiec-10tum Athei crimen adstruerent. Scis quale calumniae funda-11mentum habeant? Cum Voetii atque Coccei sectarios relegave-12rim ad Anticyras dicunt me totum ordinem sacerdotalem de-13vovisse diris. Quasi vero nemo hodie censeri possit bonus
14Christianus, nisi Batrachomyomachiae operas suas atque furias
15locaret. Cum ego fidem ad saec[ulum] quintum simpliciter tra-16ditam toto corde amplector, Neophyti autem ecclesiam in cu-17nis vagientem pro semipagana habeant, videre nequeo qui
18queam hisce insulsis dare sacramentum. Fruantur illi sua op-19inione ac methodo, modo et me mea gaudere sinant. Nec
20theologos omnes irrideo, neque omnes Cocceianos aut Voetia-21nos, sed inter illos tantum ferre nequeo bestias malas. Atqui
22et boni quoque coguntur esse mali, pulmonemque exasperant
23in me. Porcis sunt similes, quorum unius si deterseris aures,
24cuncti grunniunt atque eiulant. Forsan imperata correctio
25cunctos exasperavit. Sciunt utique tractatores nostri saeculi
26domum amplam diversa habere vasa. Sicut omne corpus, ita
27et ecclesiasticum corpus sua habet pudenda. Sunt infiniti ona-28gri in vite domini, qui larva Dianae personati, innocentibus in-29cutiunt venerationem. Non ego tympanistis sacraeque militiae
30flagitiis assurgere soleo.
31Quod si iudices mihi in poenam statuerent Cyclopum (qualem
32in latumiis Syracusanis scripsisse dicitur Philoxenus) pertexere
33fabulam; videres me Eupolide non fore indisertiorem. Sed
34nunc minitantibus tribunis Harpocrati litandum. De exitu au-35tem nostrae tragoediae diversi sparguntur rumores. Dicunt in-36felicem tuum Theseum in arce Loevesteiniana Sisiphium versu-37rum lapidem. Alii referunt Fagelium crucem, Voetianos vivi-38cumburium minari. Cocceianos contentos fore si ex Acade-39miae limitibus expellar atque ad ultimos Britannos deporter.
40Nosti rubricam Satyrae Varronianae Sit modus matulae. Velim
41Constantinum Hugenium Goysiumque instiges ut efferatum
| |
| |
42Syndici Burgersdyckii mitigent animum.
43Areopagiticos vero admoneas ne in Musarum opprobrium
44grassentur ac posteritati sint ludibrio, odio ac detestationi. Si
45aliquid interim mihi queas suppetere consilii, fac id rogo quam
46citissime Λαϰωνιϰῇ σϰυτάλῃ.
47Vale, virorum optime diuque nobis intersis.
48Tui observantissimus
49Hadr[iaan] Beverlandt.
50Scribebam in Musarum nosocomio sanus vegetusque corpore
51et animo. 1679 II. Novemb[ris].
Heinsius moet er zich niet over verwonderen nog steeds geen antwoord op zijn brief ontvangen te hebben. Beverland zit reeds zes dagen opgesloten. Hij kon wel voorzien dat de geschokte heren zouden aansturen op wraakacties van formaat, maar het was allerminst te voorspellen dat zij hem strafrechtelijk zouden vervolgen. Om hem nog meer te beschuldigen verspreiden zij allerhande funeste geruchten, spannen hinderlagen en sturen verklikkers op hem af. Met wijn trachten zij zijn tong losser te maken om hem dan van atheïsme te kunnen beschuldigen. Het is echter niet omdat Beverland de Voetianen en Coccejanen gehekeld heeft, dat hij daarom alle theologen minacht. Men kan voor geen goed Christen meer doorgaan of men moet zijn partijtje meespelen in hun kikker-en-muizengevecht. Beverland is echter gehecht aan de fundamenten van het geloof zoals dat tot in de vijfde eeuw in eenvoud werd overgeleverd.
Ieder mag zijn opinie hebben, indien men Beverland toelaat zijn visie te huldigen. Het zijn net varkens, die alle gaan huilen wanneer men één de oren wast; of wilde ezels in de tuin van de Heer, die als Diana vermomd onschuldigen achting afdwingen. Beverland is echter niet gewoon recht te veren voor tympaankloppers en de misdaden van de Heilige Militie. Mochten zij hem de kans geven zich met de pen te verdedigen dan zou er wat zwaaien. Nu moet hij echter zwijgen. Sommigen vertellen dat hij zal opgesloten blijven, anderen dat Fagel met de galg dreigt, de Voetianen met de brandstapel. De Coccejanen zouden tevreden zijn indien hij uit de Academie gezet werd en naar Engeland verbannen. Zou het mogelijk zijn dat Heinsius er bij Huygens en Goes op aandringt Burgersdijck wat te matigen? Raadgevingen zijn uiterst welkom!
| |
| |
| |
15. Commentaar
2: |
literas tuas: niet bewaard. |
|
2-3: |
sextam iam diem... mancipatus: Beverland was op 26 oktober 1679 gearresteerd na een klacht van de Particuliere Synode van Zuid-Holland bij de Staten (w.p.c. knuttel, Acta der Particuliere Synoden van Zuid-Holland 1621-1700, Den Haag, 1915, dl. 5, p. 283; De Resoluties van de Staten van Holland en West-Friesland, deel 2 (1669-1727), 's-Gravenhage, 1727, fol. 851). De Staten schoven de zaak door naar de autoriteiten van Leiden gezien Beverland een academie-burger was. Deze arresteerden hem toen hij van Den Haag terug naar Leiden kwam. In een onuitgegeven brief aan Heinsius (niet in deze bundel) verhaalt hij de omstandigheden (Burm. F6a fol. 347 sqq). |
|
11: |
Voetii: de theoloog Gisbertus Voetius of Gijsbert Voet (1589-1676) die te Utrecht hoogleraar en rector was geweest en zich tegen de vrijere opvattingen van o.a. Coccejus kantte. (Cf. Biografisch lexikon voor de geschiedenis van het Nederlandse Protestantisme, o.c., dl. 2, p. 443-449). |
|
11: |
Coccei: cf. supra |
|
12: |
Anticyras: Anticyra, meerdere steden dragen in de oudheid deze naam (Pauly-Wissowa, 2e Halbband, c. 2427-2428), twee ervan zijn bekend om de productie van nieskruid (Der Kleine Pauly, 1e Band, c. 383-384). |
|
14: |
Batrachomyomachiae: de strijd van kikkers en muizen, een klein epos, als parodie op Homerus' Ilias en Odyssea, uitgegeven door t.w. allen, Homeri Opera 5, Oxford, 1912 (2de ed. 1946), p. 161-183. |
|
31-33: |
Cyclopum... fabulam: Philoxenos van Kythera (435-380) zou met zijn Dithyrambe Κύϰλωψ ἤ Γαλάτεια Dionysus I van Syracuse bespot hebben en daardoor als straf in de steengroeven hebben moeten werken en niet het verhaal van de Cyclopen in de steengroeven hebben bedacht, zoals B. het voorstelt. (Pauly-Wissowa 39e. Halbband c. 192). |
|
33: |
Eupolide: De Athener Eupolis is naast Kratinos en Aristophanes de belangrijkste vertegenwoordiger van de Attische komedie. (Pauly-Wissowa 11e Halbband c. 1230-1235). |
| |
| |
34: |
Harpocrati litandum: Harpocrates, de Egyptische godheid van de stilte (Quique premit vocem, digitoque silentia suadet Ov. Met. IX, 692.) Harpocrati litare, betekent dus: zwijgen. |
|
36: |
in arce Loevesteiniana: het slot Loevenstein waaruit Hugo de Groot wist te ontsnappen. |
|
37: |
Fagelium: Gaspar Fagel (1634-1688) was op dat ogenblik raadpensionaris (nnbw, dl. 3, p. 382-384). |
|
40: |
Rubricam... matulae: titel van een Menippeïsche satire van Varro, overgeleverd bij Nonius Marcellus p. 5 (ed. lindsay 1903). |
|
41: |
Constantinum Hugenium: Constantijn Huygens Jr. (1628-1697) was steeds een goede vriend van Heinsius geweest, die in zijn bundel Poemata onder de adoptiva 2 van zijn gedichten opnam (cf. f.f. blok, Nicolaas Heinsius, o.c., p. 53; aa, dl. 3, p. 470). |
|
Goysium: Willem Goes (1611-1686) was gehuwd met Elisabeth, de zuster van Heinsius. Hij had grote invloed in de politieke kringen. (Cf. f.f. blok, Nicolaas Heinsius, o.c., p. 185; aa, dl. 3, p. 77). |
|
42: |
Syndici Burgersdyckii: Pieter Burgersdijck was één van de 4 burgemeesters van Leiden in 1679; daarenboven fungeerde hij binnen de universiteit als secretaris van de senatus. In de processtukken i.v.m. B. wordt hij ook als Pensionaris betiteld. (Algemeen Rijksarchief 's-Gravenhage, Universiteyds Crimineel Clagt-Boek, Littera E Ao 1647-1695, fol. 116a-116b). |
|
43: |
Areopagetici: Areopagus, de opperste rechtbank van het oude Athene; hier een verwijzing naar de Vierschaar, de universitaire rechtbank, waarin, naast professoren ook burgers (burgemeesters en schepenen) zetelden. |
|
-
voetnoot1
- Cf. r. de smet, Hadriani Barlandi (Hadriaan Beverland), De Prostibulis Veterum, een kritische uitgave met inleiding en commentaar van het handschrift BPL 1994, Brussel, 1984 (onuitgeg. proefschrift), dl. 1, literatuurlijst p. 5-12.
-
voetnoot2
-
B.U., ed. m. michaud, dl. 4, p. 422-423.
-
voetnoot3
-
e.j. dingwall, Very peculiar people, portrait studies in the queer, the abnormal and the uncanny, London, 1950, p. 145-177. th.j. meyer, Brieven uit de studentenkerker, Leids Jaarboekje, 1971, p. 43-64.
-
voetnoot4
- Gebaseerd op Beverlands eigen getuigenis en de gegevens vermeld in de diverse Alba Studiosorum:
- a. wood, Fasti Oxonienses, London, 1721, dl. 2, p. 189: ‘One Hadrian Beverland, who entitles himself Dominus Zelandiae...’
- Album Studiosorum Academiae Rheno-Trajectinae 1636-1886, p. 71: 1677 H. Beverlandus Zelandus.
- f. ketner, Album Promotorum qui inde ab anno MDCXXXVI usque ad annum MDCCCXV in Academia Rheno-Trajectina gradum doctoratus adepti sunt, Utrecht, 1936, p. 33 op 22 maart 1677: ‘Hadrianus Beverlandus Zeelandus’.
- s.j. fockema andreae & th.j. meyer, Album Studiosorum Academiae Franekerensis, Franeker, 1968, p. 205 nr. 7108 op 7.7.1669: ‘Adrianus Beverland Zelandus’.
Verkeerdelijk als ‘Anglus’ betiteld in de monumentale Martialis-editie van d.f.g. schneidewin, M. Val. Martialis Epigrammaton Libri, Grimae, 1842, dl. 1, p. LVII Prolegomenon.
-
voetnoot5
- Gezien de geboorteregisters van de stad Middelburg vernield zijn, is hiervoor geen expliciet testimonium voorhanden. Ik baseer mij op impliciet bewijsmateriaal, o.a. het testament van Beverland (uitgegeven in het Archief van het Zeeuwsch Genootschap, Middelburg, 1878, 3, p. 151-152), zijn inschrijving aan de Academie te Leiden (Album Studiosorum Academiae Lugduno-Batavae, Hagae-Comitum, 1875, p. 585: met de vermelding 22 jaren op 20 sept. 1673) en enkele summiere biografische noten in een document van de British Library (Add. 4221 fol. 110).
-
voetnoot6
-
m.f. lantsheer & f. nagtglas, Zelandia Illustrata, Middelburg, 1878, dl. 1, p. 358.
-
voetnoot7
-
s.j. fockema andreae & th.j. meyer, o.c., p. 205.
-
voetnoot10
-
s.j. fockema andreae & th.j. meyer, o.c., p. 205.
-
voetnoot12
-
Tijdschrift voor de geschiedenis der geneeskunde, natuurwetenschappen, wiskunde en
techniek, 6, 1983, p. 19.
-
voetnoot14
- Cf. r. de smet, Hadriani Barlandi... o.c., en id., De Prostibulis Veterum van Hadriaan Beverland (1650-1716): een Thesaurus Linguae Eroticae, Handelingen van de Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis, 39, 1985, p. 47-61.
-
voetnoot15
- Deze stelling werd door Beverland ontleend aan een traktaat van Cornelius Agrippa von Nettesheim, getiteld: Henrici Cornelii Agrippae de Originali Peccato, disputabilis opinionis declamatio, in Opera Omnia [± 1550], p. 553-564.
-
voetnoot16
- Brieven naar Cicero's model, geschreven te Leiden in het jaar 1679. Dat zij aan de hinkende god (= het vuur) gewijd mogen zijn! H.B.
|