De Gulden Passer. Jaargang 61-63
(1983-1985)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 595]
| |
Et mvndvs evm non cognovit de monogrammist T.G.
| |
[pagina 596]
| |
Ill. 1: Monogrammist T G (?) naar F. Floris, Allegorie van de Kunsten, burijngravure
omdat de T boven de G uitsteekt. Laten wij de anonymus daarom verder als T G aanduiden. Bij de diverse pogingen tot duiding van het monogram die in het verleden ondernomen zijn, is men steeds uitgegaan van slechts een van de genoemde prenten, namelijk van de Kruisdraging van 1579. Deze burijngravure was reeds bekend aan Georg Kaspar Nagler, die het monogram erop tot tweemaal toe bespreekt in zijn bekend lexicon, eens als C T, wat hij onmiddellijk als een foutieve lezing afwijstGa naar voetnoot3, een tweede maal als G TGa naar voetnoot4. In elk van zijn notities heeft Nagler het over hypotheses die in verband met de identiteit van de monogrammist waren voorgesteld, maar die hem niet konden overtuigen. T G kon bepaald Thomas Geminie niet | |
[pagina 597]
| |
III 2: J. Wierix naar G. Mostaert, De Kruisdraging, burijngravure
| |
[pagina 598]
| |
zijn, de graveur van de illustraties bij de eerste Engelse uitgave in 1545 van Vesalius' AnatomieGa naar voetnoot5. Ook de tweede hypothese, dat achter het monogram de Italiaanse schilder uit de school van Giulio Romano Teodoro Ghisi zou kunnen schuilgaan, stootte op bezwaren, maar zij had tenminste dit voor zich, dat Ghisi in 1579, het jaar dat op de prent vermeld staat, zeker nog in leven was. Naglers conclusie, die gebaseerd was op deze inscriptie FLORENZIAE 1579, was dat het monogram toebehoorde aan een onbekend graveur of tekenaar, die omstreeks 1579 in Florence werkzaam wasGa naar voetnoot6. Hier komt dus al een dubbelzinnigheid naar voren: gaat het om een graveur of om de kunstenaar die de compositie heeft ontworpen? Het was aan Nagler ontgaan dat behalve het duidelijk leesbare monogram in de benedenrand de Kruisdraging nog een tweede monogram draagt, dat veel kleiner is en als het ware in de voorstelling zelf verscholen, vlak voor het rechterbeen van de soldaat die aan de kop loopt van de groep die de calvarieberg bestijgt. Eens dit monogram, dat bestaat uit de letters IHW, ontdekt was, kon Louis Alvin de prent onderbrengen in het omvangrijke oeuvre van de Antwerpse graveur Johannes WierixGa naar voetnoot7. Dit bracht echter een moeilijkheid met zich mee. Vermits van een verblijf in Italië van Wierix geen spoor te vinden is, moest Alvin het monogram T G wel interpreteren als dat van een Florentijns kunstenaar, naar wiens compositie Wierix de gravure dan had uitgevoerd. Wie dat wel kon zijn liet Alvin in het midden. De naam Teodoro Ghisi wordt hier niet vermeld. Anderzijds was Ludwig Burchard, de auteur van de met zijn initialen gesigneerde notitie over Teodoro Ghisi in Thieme en Beckers KünstlerlexikonGa naar voetnoot8, er blijkbaar niet van op de hoogte dat de Kruisdraging het monogram van Wierix draagt, maar ook zonder dat argument in handen wees hij de toeschrijving van de prent aan Ghisi af. Het leek hem erg twijfelachtig of deze schilder ooit de burijn had gehanteerd en bovendien waren er geen aanwijzingen dat hij in 1579 te Florence zou hebben verbleven. | |
[pagina 599]
| |
Voor enkele jaren heeft Mw. M. Mauquoy het probleem opnieuw ter hand genomen. In de notitie van haar catalogus van het oeuvre der WierixenGa naar voetnoot9 beperkt zij zich tot het signaleren van Naglers bemerkingen over het monogram, maar in een recentere bijdrage komt zij tot het besluit dat, vermits de prent gegraveerd is door Jan Wierix, de onbekende monogrammist TG niemand anders kan zijn dan hetzij de uitgever van de prent, hetzij de ontwerper vande compositieGa naar voetnoot10. Het alternatief is dus niet hetzelfde als bij Nagler, voor wie de monogrammist een graveur of een ontwerpend tekenaar was. De combinatie van de signatuur van Jan Wierix en de verwijzing naar Florence en het jaartal 1579 leidt echter in de beide door Mw. Mauquoy opengelaten mogelijkheden tot anomalieën die om een verklaring vragen. Ofwel is de prent van Wierix in Florence uitgegeven, wat wel niet onmogelijk is, maar toch een unicum zou zijn, ofwel moet Wierix in Antwerpen de hand hebben kunnen leggen op een ontwerp van een Florentijns kunstenaar, een tekening of een prent, en verwijst de inscriptie FLORENZIAE 1579 naar deze herkomst. Deze laatste mogelijkheid schijnt haar voorkeur te genieten en in dat verband wijst zij op de waarschijnlijke banden met Antwerpen van Giorgio Ghisi, de broer van Teodoro, wat dan toch de mogelijkheid dat deze laatste de gezochte monogrammist is niet helemaal zou uitsluiten. Een bezwaar daarentegen is echter wel dat Giorgio Ghisi heel wat vroeger dan 1579 te Antwerpen kan zijn geweest en wel vanaf omstreeks 1551Ga naar voetnoot11. Al de genoemde auteurs hebben zich uitsluitend gebaseerd op de gegevens die door de Kruisdraging van 1579 werden verstrekt. De drie jaar vroeger verschenen Allegorie van de Kunsten is hun onbekend gebleven. Het is de eerste in een reeks van acht prenten die de figurale versiering weergeven van de voorgevel van het huis van Frans Floris te AntwerpenGa naar voetnoot12. Dit huis is niet bewaard gebleven, maar een tekening van Jan van CroesGa naar voetnoot13 | |
[pagina 600]
| |
Ill. 3: J. Van Croes, Het Florishuis (Brussel, Koninklijke Bibliotheek)
(Ill. 3) toont hoe de gevel er kort voor 1714 nog uitzag. De prenten zijn in spiegelbeeld ten opzichte van de gevelbeschildering en geven meer gedetailleerde afbeeldingen dan de tekening van Van Croes van achtereenvolgens het tafereel boven de ingangspoort en de allegorische figuren in nissen tussen de vensters van de eerste verdieping. Deze waren bronskleurig geschilderd om sculptuur te imiteren, maar het hoofdtafereel kan eerder als een werkelijk schilderij zijn opgevat. Aangezien enkel de eerste prent, die dit centrale stuk weergeeft, inscripties bevat die in verband met T G van belang kunnen zijn, laten wij de overige zeven van de reeks hier buiten beschouwingGa naar voetnoot14. | |
[pagina 601]
| |
In de benedenrand van de Allegorie der Kunsten leest men de titel van de prenten, HVMANAE SOCIETATI NECESSARIAGa naar voetnoot15. Daaronder wordt met een wat cryptische afkorting aangeduid welk voorbeeld aan de basis van de prent ligt: ffloris pin. Ante portam E.S. Antwer., wat mag vervolledigd worden tot iets als Franciscus Floris pinxit ante portam Edifici Sui Antwerpiae. Uit de tekening van Van Croes was deze plaatsing ons reeds bekend. Hier wordt ook bevestigd dat het tafereel door Floris zelf geschilderd was, wat nogal evident lijkt. Alle andere beschikbare bronnen schrijven de beschildering van het huis eveneens aan de kunstenaar zelf toe. In een proces dat in 1595 werd gevoerd tussen het Antwerpse ambacht der metsers en een aantal beeldhouwers wordt door beide partijen in getuigenverklaringen bevestigd dat Frans Floris op zijn huis Sculptura en Pictura had geschilderdGa naar voetnoot16. Van Mander schrijft precies hetzelfdeGa naar voetnoot17 en in de uitvoerige beschrijving van het Florishuis door Daniel Papebrochius, kort na 1700, wordt herhaald dat Floris de gevel ervan volledig had beschilderdGa naar voetnoot18. Men kan zich met Papebrochius wel afvragen of de kunstenaar alle figuren en het hoofdtafereel volledig met eigen hand had geschilderd, maar er kan geen twijfel bestaan dat hij het geheel had uitgedacht en ontworpen. Hieruit volgt dat het monogram T G in de benedenrand van de prent van 1576 in geen geval naar de inventor van de compositie kan verwijzen, vermits de geciteerde inscriptie zonder omwegen verklaarde dat Floris er de auteur van was. Voor deze prent stelt het alternatief betredende T G zich dus anders dan voor de Kruisdraging. Hij kan enkel de graveur of de uitgever zijn geweest, terwijl hij voor de prent van 1579 ontwerper of uitgever kan zijn geweest. De voorlopige conclusie kan dus zijn dat T G, die in beide gevallen zijn monogram op dezelfde plaats en op dezelfde wijze | |
[pagina 602]
| |
heeft aangebracht, telkens dezelfde functie heeft gehad, die van uitgever van de prenten. Om deze werkhypothese verder te staven moeten wij trachten uit te maken wie voor de rest van de werkzaamheden verantwoordelijk was, met andere woorden: wie was de graveur van de Allegorie van de Kunsten, en wie was de ontwerper van de Kruisdraging? De eerste vraag is in de huidige staat van onze kennis moeilijk op te lossen. Men mag nauwelijks verwachten om op basis van stijlvergelijking de graveur van de reeks van 1576 te identificeren. Hoogstens kan worden verondersteld, doch zonder verder bewijs, dat T G hier tegelijk graveur en uitgever kan zijn geweest, maar dat brengt ons niet dichter bij zijn identiteit. Voor de tweede vraag, die naar de kunstenaar op wiens ontwerp Wierix zich voor de Kruisdraging heeft gebaseerd, kan de methode van de stijlvergelijking met meer kans op succes worden aangewend. Reeds een oppervlakkig onderzoek doet uitschijnen dat daarvoor, ondanks de inscriptie FLORENZIAE 1579, te Florence geen aanknopingspunten te vinden zijn, noch bij de late maniera van Vasari en zijn navolgers, noch bij de naturalistische reactie daarop van het laatste kwart van het ‘Cinquecento’Ga naar voetnoot19. Kiest men de meer voor de hand liggende weg om voor de prent van Wierix de ontwerper in de Nederlanden te zoeken, dan wordt het probleem heel wat eenvoudiger. Er zijn voldoende redenen ont de compositie van de Kruisdraging toe te schrijven aan Gillis Mostaert, de schilder uit Hulst die tussen 1554 en 1598 te Antwerpen een lange en vruchtbare carrière heeft gekend en op wiens veelzijdig talent in recente jaren de aandacht is gevestigd gewordenGa naar voetnoot20. Men kan de Kruisdraging met verschillende gesigneerde werken van Mostaert vergelijken, maar de meest sprekende vergelijking kan wellicht worden gemaakt met het gelijknamige schilderij in de Londense kunsthandelGa naar voetnoot21 (Ill. 4) dat ik onlangs aan deze kunstenaar heb kunnen toeschrijvenGa naar voetnoot22. Dit werk is niet gesigneerd of gedateerd, | |
[pagina 603]
| |
Ill. 4: G. Mostaert, De Kruisdraging (Londen, kunsthandel)
maar kan door stijlvergelijking met andere schilderijen die dat wel zijn, zoals de Jaarmarkt van 1579 te PraagGa naar voetnoot23, in het oeuvre van Gillis Mostaert worden thuisgebracht. Het is daarenboven een van de taferelen met in grisaille beschilderde losse lijst - in tegenstelling met de latere schilderijen van Frans Francken de Jongere, waarin centraal tafereel en lijst in grisaille op één paneel geschilderd zijn -, die naar alle waarschijnlijkheid een eigen vinding van Mostaert waren. Er zijn mij geen dergelijke stukken van andere kunstenaars bekend en het is opvallend dat de vermeldingen van schilderijen met ‘binnenlysten’ die in inventarissen van zeventiende-eeuwse collecties te Antwerpen te vinden zijn, die werken steeds beschrijven als van of naar Gillis MostaertGa naar voetnoot24. Vergelijkt men de Kruisdraging te Londen (Ill. 4) met de gelijknamige prent van 1579 (Ill. 2), dan herkent men twee landschappen met een- | |
[pagina 604]
| |
zelfde structuur. Aan de ene zijde staat de calvarieberg, aan de andere een stadsgezicht, dat in het schilderij iets meer naar de diepte is geschoven, maar nagenoeg dezelfde gebouwen toont. In heide composities zijn de figuurtjes gegroepeerd tot slierten die zich diagonaal doorheen het beeldvlak bewegen. Deze figuurtjes hebben dezelfde fysische kenmerken: kleine hoofden, brede schouders, lange rompen en dikke kuiten. Bepaalde onder hen komen in de twee werken in dezelfde houdingen terug: de Christus (in spiegelbeeld), de knielende vrouwen en de twee ruiters die zij aan zij de berg oprijden. Deze gelijkenissen zijn overtuigend genoeg om te kunnen bevestigen dat aan de basis van de prent van Wierix een compositie van Gillis Mostaert heeft gestaanGa naar voetnoot25. In het bijbelvers dat als verklarende tekst aan de prent is meegegeven, ET MVNDVS EVM NON COGNOVITGa naar voetnoot26, wordt verwezen naar het onbegrip van de wereld, die Christus bij zijn komst niet herkend heeft. Dit is in de prent gevisualiseerd door de cal varie tocht voor te stellen binnen een doorschijnende bol, symbolische uitbeelding van de wereldGa naar voetnoot27, die bekroond is met een lichtend kruis tussen zon en maan, als symbool van de eeuwige goddelijke waarheid. Dit motief is niet, zoals is verondersteldGa naar voetnoot28, een toevoeging van Jan Wierix aan zijn model. Het komt ook voor, en wel in dezelfde betekenis, in een ander werk dat uit het atelier van Gillis Mostaert is gekomen, De Hooiwagen in het Louvre te ParijsGa naar voetnoot29 (III. 5). De hoog met hooi opgeladen wagen rijdt er door een landschap dat op dezelfde wijze als bij de Kruisdraging in een doorschijnende bol gevat is. Paus, kardinaal, bisschop, keizer, koning, edelman, monnik, soldaat, boer, man en vrouw, allen trachten iets van het hooi, het aards bezit, te pakken te krijgen, ook al moet dat gebeuren door bedrog, diefstal of doodslag. Dit thema, dat zijn grootste bekendheid aan Hiero- | |
[pagina 605]
| |
Ill. 5: G. Mostaert, De Hooiwagen (Parijs, Musée du Louvre)
Ill. 6: G. Mostaert, De Hooiwagen (Amsterdam, Rijksmuseum)
| |
[pagina 606]
| |
Ill. 7: Naar H. Bosch, De Hooiwagen (Madrid, Patrimonio Nacional)
nymus Bosch te danken heeft, komt in de latere zestiende eeuw nog verschillende keren voorGa naar voetnoot30, en ook Mostaert heeft dit onderwerp ten minste tweemaal behandeld. In eco tweede versie van de Hooiwagen van het Louvre, die bewaard wordt in het Rijksmuseum te AmsterdamGa naar voetnoot31 (III. 6), heeft Mostaert de wereldbol en de zee weggelaten. De verschillende figurengroepen van het schilderij in Parijs zijn in een breder uitgewerkt landschap geplaatst, dat zich tot aan de einder ver uitstrekt en dat op een meer naturalistische wijze de idee van de mundus weergeeft die in de eerste versie nog op zo nadrukkelijk symbolische wijze was naar voren gebrachtGa naar voetnoot32. | |
[pagina 607]
| |
Men mag aannemen dat Mostaert het motief van de globe als symbool voor de mundus eerst heeft toegepast in De Hooiwagen en het daarna ook heeft overgenomen in De Kruisdraging. Het schilderij in het Louvre gaat immers terug op een oudere compositie, die hoogstwaarschijnlijk niet van Mostaert zelf stamt en die misschien tot een verloren origineel van Hieronymus Bosch terug te brengen is Een tapijt uit een reeks van vier in de verzamelingen van het Spaanse Patrimonio NacionalGa naar voetnoot33 (Ill. 7) komt In spiegelbeeld overeen met Mostaerts Hooiwagen in Parijs, mits enkele kleine verschillen in de plaatsing van de figuren en in hun kledij, die in het tapijt wat archaischer lijktGa naar voetnoot34. De reeks staat bekend als zijnde geweven naar ontwerpen van Bosch. Een ervan is inderdaad een getrouwe kopie naar diens Tuin der Lusten, evenwel niet naar het schilderij in het Prado maar naar een latere kopie, waarvan het middenpaneel bewaard wordt in de collectie van graaf de Pomereu te ParijsGa naar voetnoot35. Voor de overige drie is de relatie tot Bosch nog wat minder evident en verschillende namen zijn dan ook gesuggereerd als mogelijke schilders der kartons of althans als auteurs van de compositiesGa naar voetnoot36. De vier tapijten worden voor het eerst in de Spaanse koninklijke verzamelingen vermeld in een inventaris van 1666 na het overlijden van Filips IVGa naar voetnoot37 en zij zijn hoogstwaarschijnlijk pas gedurende diens regering verworvenGa naar voetnoot38. Er is goede reden om aan te nemen dat zij oorspronkelijk deel uitmaakten van een reeks van vijf tapijten | |
[pagina 608]
| |
‘naar Bosch’, die in 1566 te Brussel werden geweven m opdracht van kardinaal Granvelle en die in 1600 in het bezit waren van Rudolf IIGa naar voetnoot39. De kartons die bij het weven van de reeks voor Granvelle gebruikt zijn kunnen echter ook al ouder zijn geweest. Reeds in 1542 vindt men een dergelijke reeks beschreven in een inventaris van de tapijten in de verzameling van Frans IGa naar voetnoot40. Opvallend is dat niet alleen de onderwerpen, doch ook de boordenGa naar voetnoot41 van deze serie zeer goed overeenkomen met die van de nog in Spanje bewaarde tapijten. Dit doet vermoeden dat de kartons die vóór 1542 waren gemaakt, opnieuw gebruikt zijn in 1566 bij het weven van de tapijten voor Granvelle. Gillis Mostaert kan die kartons dus nog te BrusselGa naar voetnoot42 hebben gezien en lichtjes gemoderniseerd gekopieerd. In hoeverre die oudere kartons dan werkelijk op composities van Bosch teruggaan of eerder op zestiende-eeuwse parafrases van zijn onderwerpen, moet hier een onopgeloste vraag blijven. Het was er mij enkel om te doen de oorsprong van het door Mostaert in de Kruisdraging gebruikte motief van de doorschijnende wereldbol met het kruis in de oudere traditie te plaatsen. Terloops kan er op gewezen worden dat dit het aandeel bevestigt van Mostaert in de navolging van Bosch in de tweede helft van de zestiende eeuwGa naar voetnoot43. | |
[pagina 609]
| |
Gezien voldoende aangetoond is dat Jan Wierix de graveur en Gillis Mostaert de ontwerper van de Kruisdraging van 1579 is geweest, wordt de werkhypothese dat T G enkel de uitgever kan zijn geweest, bevestigdGa naar voetnoot44. De anomalie dat een werkstuk van een graveur uit de Nederlanden in Florence zou gepubliceerd zijn wordt echter nog versterkt, vermits het nu ook om een compositie van een kunstenaar uit de Nederlanden blijkt te gaan. Voor de reeks naar de beschilderingen van het Florishuis stelt zich dan hetzelfde probleem. Hoe zou die Italiaanse uitgever ooit aan de nodige graveurstekeningen of koperplaten geraakt zijnGa naar voetnoot45? En zou er te Florence wel grote interesse zijn geweest voor het huis van Floris te Antwerpen? Een uitgebreid archiefonderzoek naar de biografieën van de drie gebroeders Wierix heeft geen enkele aanwijzing opgeleverd dat een van hen ooit Italië zou hebben bezochtGa naar voetnoot46. Het grootste gedeelte van zijn leven heeft Jan Wierix te Antwerpen doorgebracht, behalve de laatste jaren, als hij te Brussel woont, wellicht vanaf omstreeks 1601 tot aan zijn dood kort na 1618Ga naar voetnoot47, maar juist rond het ogenblik waarop hij de Kruisdraging heeft gegraveerd, is hij gedurende geruime tijd uit zijn vaderstad afwezig. Op 16 november 1578 geeft hij te Delft een procuratie aan zijn vrouw om te Antwerpen een rente op hun huis te verkopen. Zijn verblijf te Delft is niet van korte duur, want in 1577 heeft hij er al twee prenten naar Blocklandt gemaakt en verscheidene van zijn portretten van Delftse notabelen hebben datums 1577 en 1578. Vermoedelijk is hij ook in 1579 nog daar, want een aantal kleine prentjes met dat jaartal zijn in 1609 opgenomen in het te Delft gepubliceerde Const-Toonneel van Nicolaas de ClerckGa naar voetnoot48. Mogelijk heeft hij dus de Kruisdraging te Delft uitgevoerd, of na zijn terugkeer te Antwerpen, later in het jaar. Zou zij dan niet in een van deze twee steden zijn uitgegeven? Voor de reeks naar het Florishuis, waar de inscrip- | |
[pagina 610]
| |
tie, waarin Antwerpen vermeld wordt, eerder doet vermoeden dat zij niet in deze stad is gepubliceerd, zou dan eveneens Delft in aanmerking kunnen komen. De conclusie uit dit alles zou dan kunnen zijn dat T G mogelijk een te Delft bedrijvig graveur-uitgever is geweest. Dat klinkt geloofwaardiger dan dat men zijn activiteit in Florence zou situeren. Te Delft zal zeker belangstelling hebben geleefd voor het Florishuis. Het is bekend dat Floris in zijn atelier talrijke leerlingen en medewerkers uit de Noordelijke provincies heeft opgenomen, waaronder ook enkele die uit Delft afkomstig waren: Antonis Blocklandt, Apert Francen van der HoevenGa naar voetnoot49. Een van Floris' Hollandse leerlingen, Herman van der Mast, is, na lange jaren in Antwerpen te hebben geleefd en na een verblijf in Frankrijk, zich te Delft gaan vestigen, maar dat is waarschijnlijk te laat gebeurd opdat hij iets zou te maken hebben gehad met het overbrengen van tekeningen naar de gevel van het FlorishuisGa naar voetnoot50. Floris zelf was, maar dat is dan weer te vroeg, in 1553 naar Delft gereisd in verband met de bestelling van een triptiek voor de Nieuwe KerkGa naar voetnoot51. De beschildering van zijn huis had pas omstreeks 1562-1565 plaatsGa naar voetnoot52. De hypothese dat T G een te Delft bedrijvig uitgever en wellicht ook graveur van prenten is geweest heeft één zwak punt: zij geeft geen verklaring voor de inscriptie FLORENZIAE 1579. Zij impliceert dat deze niet met de werkelijkheid overeenkomt en als het ware met bedrieglijk opzet is aangebracht. Waarom T G de prent van Wierix voor een Italiaans werk heeft willen doen doorgaan, is niet helemaal duidlijk. Wellicht moet men er niet meer achter zoeken dan dat de uitgever meende door de naam Florence meer kopers aan te trekken. Wel kan worden opgemerkt, en dat zou de veronderstelling dat het om een mystificatie gaat kunnen versterken, dat de vorm FLORENZIAE, met L en Z, voor een Italiaan vreemd aandoet. Mijn twijfels dienaangaande werden bevestigd door een specialiste in zestiende-eeuws Toscaans, Mw. Monique Jacqmain. De gebruikte term lijkt een soort contaminatie te zijn van het Italiaanse Fiorenza, zoals de stad b.v. in de Divina Commedia stelselmatig genoemd wordt, en het Latijnse FlorentiaGa naar voetnoot53. | |
[pagina 611]
| |
Het sluitstuk op de redenering ontbreekt helaas. Er is in de betrokken periode geen Hollands graveur met de initialen T G of G T bekendGa naar voetnoot54. De namen die men in de Ligger en in het Busboek van het Antwerpse Sint-Lucasgild aantreft als kanshebbers zijn ook niet echt overtuigend: in 1564 wordt ‘Thieleman Croes, boekvercooper’ meester, in 1570 ‘Thomas de Wedyghe Ceulenaer schilder’Ga naar voetnoot55, deze laatste een leerling van Floris, maar de initialen zijn wel T G en niet T C. In 1577 wordt de Mechelaar Jasper (Gasper) Troyens meester te Antwerpen, iets te laat dusGa naar voetnoot56. Hij verhuist pas omstreeks 1589 naar Dordrecht, en schrijft steevast zijn naam met JGa naar voetnoot57. Wij moeten er ons bij neerleggen: voor en na ontgaat de naam van de monogrammist T G ons nog steeds. ‘Et mundus eum non cognovit’. | |
[pagina 612]
| |
SummaryTwo engravings, an Allegory of the Arts of 1576 and a Road to Calvary of 1579, have a mono gram T G, which has not yet been identified convincingly. The Road to Calvary was engraved by Jan Wierix and since it can be shown that its model was a composition by Gillis Mostaert, the mysterious monogram can only refer to the publisher of the print. The same applies to the 1576 engraving, which reproduces a scene on the façade of Frans Floris's house in Antwerp. Here, T G may also have been the engraver. He remains unidentified, but there are reasons to believe that he lived in Delft, where Jan Wierix sojourned from 1577 to 1579. |
|