| |
| |
| |
Plantijn als uitgever van woordenboeken
door dr. Frans Claes S.J.
(Leuven)
Mijn eerste contact met Dr. L. Voet heb ik gehad in verband met woordenboeken die Plantijn heeft uitgegeven. In het najaar van 1965 kwam ik voor het eerst naar het Plantijnmuseum om bouwstoffen te verzamelen voor mijn proefschrift over drie woordenboeken uit de drukkerij van Plantijn: het Dictionarium Tetraglotton (1562), de Thesaurus Theutonicae Linguae (1573) en het eerste Dictionarium Teutonico-Latinum (1574) van Kiliaan. Met deze drie woordenboeken werd de grondslag van de moderne Nederlandse lexicografie gelegd. Christoffel Plantijn, de stichter van de Officina Plantiniana, heeft niet alleen als uitgever, maar ook door zijn persoonlijk initiatief een belangrijke rol vervuld bij de totstandkoming ervan. Op die rol wil ik de nadruk leggen in deze bijdrage, die ik graag opdraag aan Dr. Voet, die me met zijn vriendelijkheid en hulpvaardigheid het speurwerk inhet archief van het Plantijnmuseum vaak gemakkelijker heeft gemaakt.
Inleiding
Opvallend is dat Christoffel Plantijn, een geboren Fransman, in zijn inleiding op de Thesaurus Theutonicae Linguae in 1573 schrijft dat hij oorspronkelijk van plan was zelf een Nederlands woordenboek samen te stellen. Toen hij als vreemdeling in de Lage Landen was aangekomen, zo zegt hij, wilde hij de volkstaal van zijn nieuwe vaderland leren. Zo was hij ongeveer twintig jaar geleden begonnen met woorden op te schrijven die hij hoorde of las en verzamelde hij aantekeningen, omdat hij voor systematische studie geen tijd had en er nog geen goed Nederlands woordenboek bestond. Toen hij echter zag dat anderen, die daartoe beter in staat leken en er meer tijd voor hadden, een Nederlands woordenboek wilden uitgeven, zag hij af van zijn plan er zelf een samen te stellen. Plantijn noemt hier met name Gabriel Meurier, die inderdaad de eerste is geweest die bij hem een woordenboek heeft uitgegeven.
| |
| |
In zijn inleiding spreekt Plantijn verder over verscheidene personen die voor hem aan een uitvoerig Nederlands woordenboek werkten, in navolging van woordenboeken in andere talen. Met het oog op zo'n woordenboek had hij immers verscheidene personen aangesproken, die elk op een andere manier te werk wilden gaan. Daarom liet hij de bekwaamsten naar hun eigen inzicht werken. De eerste vertaalde de woorden en enkele zinnen uit het Latijns-Franse woordenboek in het Nederlands, de tweede bewerkte het Frans-Latijnse woordenboek, de derde verzamelde woorden uit alle Nederlandse woordenboeken en uit het Duits en de vierde handelde eveneens zoals het hem goed leek (‘en Fist aussi comme bon luy sembla’).
Over deze vier medewerkers van Plantijn werd vroeger al vaak geschreven, zonder dat men merkte dat Plantijn nog op een andere plaats blijkbaar over de vier woordenboeken spreekt die ze hebben samengesteld. Aan de ‘Conseil privé du Roy’ had Plantijn in 1564 immers reeds een privilege aangevraagd voor woordenboeken. In het toestemmend antwoord van 13 maart 1564 horen we dat hij naar het voorbeeld van een Latijns-Frans woordenboek, te Parijs gedrukt door Jacques du Puys (deze gaf in 1560 en 1561 het Dictionarium Latino-Gallicum van Robert Estienne opnieuw uit), vier woordenboeken met een Nederlandse tekst wilde uitgeven: een met het Latijn voorop, een met het Frans voorop, een met het Nederlands voorop en ook een met verklaringen in het Italiaans en met indices en tafels (m.p.m., Arch., 1179, Privilèges plantiniens, 139).
Over welke vier woordenboeken gaat het hier en wie waren Plantijns vier medewerkers? Om hierop een antwoord te kunnen geven ga ik in de chronologische volgorde na welke woordenboeken Plantijn heeft uitgegeven.
| |
1. Het vocabulaire van Meurier
Gabriel Meurier, omstreeks 1513 geboren te Avesnes in Henegouwen (nu in Frankrijk), onderwees te Antwerpen Spaans, Italiaans, Frans en rekenen. Het Vocabulaire François-Flameng, dat hij in 1557 bij Plantijn liet verschijnen, is het eerste Frans-Nederlandse woordenboek. Nederlands-Franse woordenboeken bestonden er al eerder: het beknopte Vocabulare (Antwerpen, ca. 1530) van Noël de Berlaimont en het Naembouck (Gent, 1546) van Joos Lambrecht. Het Vocabulaire van Meurier is voor het grootste
| |
| |
deel een bewerking van het beknopte Frans-Latijnse woordenboek Les mots francois (Parijs, 1544) van Robert Estienne. De Latijnse woorden uit dit laatste woordenboek verving Meurier meestal gewoon door Nederlandse equivalenten (Smalley, p. 58 en 88).
Ill. 1: Het Vocabulaire van Meurier (1557) (U.B. Gent, sign. R4601)
L. Voet merkt op dat het privilege voor het Vocabulaire aan Meurier zelf, en niet aan de uitgever Plantijn, werd toegekend. Meurier heeft zijn woordenboek dus wel zelfstandig samengesteld en het daarna ter uitgave aan Plantijn toevertrouwd (Voet, 1982, p. 1522). Ook blijkens de inleiding op de Thesaurus Theutonicae Linguae, zoals boven vermeld, heeft Meurier zijn woordenboek op eigen initiatief samengesteld.
| |
| |
Latere uitgaven van Meuriers Vocabulaire verschenen vanaf 1562 niet meer bij Plantijn, maar bij een andere uitgever, Jan Waesberghe, te Antwerpen. Deze gaf in 1563 ook de Nederlands-Franse tegenhanger ervan, het Dictionaire Flameng-Francois, en later nog verscheidene andere werken van Meurier uit. Waarom deze Plantijn de rug toekeerde, kunnen we veronderstellen aan de hand van de inleiding op de Thesaurus Theutonicae Linguae. Daar zegt Plantijn dat hij door een tegenslag zijn werk volledig moest stopzetten. In 1562 kwam hij inderdaad in ernstige moeilijkheden: in januari van dat jaar vluchtte hij naar Parijs en in april werden zijn bezittingen openbaar verkocht, omdat hij een ketters boekje gedrukt zou hebben (Voet, 1969, I, p. 34-44).
In de eerste minuut van de inleiding op de Thesaurus en in het klad ervan, maar niet in de definitieve tekst, lezen we duidelijk dat een van Plantijns medewerkers zich ten gevolge van deze moeilijkheden heeft teruggetrokken. Hij vreesde niet meer betaald te worden en onttrok zijn werk aan Plantijn (‘aliena son labeur’) (m.p.m. Arch., 8, fo 43 vo en 58; cfr Claes, 1970, p. 151-152). Ik vermoed dat deze woorden op Meurier slaan. Overigens vinden we in Plantijns boekhouding rekeningen voor zaken met Maistre Gabriel Meurier van 2 juli 1557 tot 3 december 1561 (m.p.m., Arch., 38, fos 80vo-81, en 35, fo 10vo en 59vo), maar niet meer voor de latere periode. Vermoedelijk was Meurier in die verwarde periode afkerig van de minste schijn van samenwerking met kettersgezinden. We weten dat hij zeker overtuigd katholiek bleef en zich herhaaldelijk op zijn rechtgelovigheid beriep (De Vreese, col. 708-711). Dat Plantijn de toespelingen op een breuk met Meurier in de definitieve tekst van zijn inleiding op de Thesaurus heeft weggelaten, kunnen we overigens goed begrijpen. Meurier was immers niet alleen lid van het Sint-Ambrosiusgilde, waaraan hij zijn Thesaurus opdroeg, maar ook deken ervan in 1564, 1572 (toen de Thesaurus verscheen) en 1575 (De Vreese, col. 702).
We kunnen besluiten dat Meurier de tweede medewerker uit de inleiding op de Thesaurus is geweest, die voor Plantijn een Frans-Latijns woordenboek van Estienne in het Nederlands bewerkte.
| |
2. Het Promptuariolum Latinae Linguae
Het tweede woordenboek dat het licht zag in de drukkerij van Plantijn, het Promptuariolum Latinae Linguae van 1562, bestaat uit twee delen,
| |
| |
een Latijns-Frans en een Frans-Latijns. Beide delen zijn niets anders dan aangevulde bewerkingen van woordenboeken van Robert Estienne, het Dictionariolum Latinogallicum (Parijs, 1542) en het boven al vermelde Les mots francois. In zijn inleiding schrijft Plantijn wel dat er aan zijn woordenboek een niet gering aantal woorden is toegevoegd (‘adiecta haud exigua vocabulorum copia’), maar zeer groot is dit aantal volgens steekproeven toch niet. Voor het totale Latijns-Franse deel, dat 374 bladzijden en ca. 15.000 trefwoorden telt, kan het ongeveer 1800 bedragen. Dat is juist het aantal dat Plantijn in zijn tweede uitgave van 1564 noemt, wanneer hij zegt dat zijn eerste Promptuariolum ‘mille et octingentis dictionibus’ het Dictionariolum van Estienne overtrof.
De latere uitgaven van het Promptuariolum, vanaf 1564, dragen de titel Promptuarium Latinae Linguae. In de uitgave van 1591 horen we dat dit woordenboek het werk was van een van de medewerkers uit de drukkerij. Nu kunnen we vermoeden dat dit dezelfde medewerker is geweest die ook Plantijns derde woordenboek, het Dictionarium Tetraglotton, heeft samengesteld. De auteur hiervan wordt in de inleiding erop immers een geoefend man (‘vir exercitatus’) genoemd en het Promptuariolum is het enige woordenboek dat hij voordien voor Plantijn kan hebben samengesteld. Zo zou dit woordenboek vermoedelijk het eerste lexicografische werk van Kiliaan zijn geweest.
Eigenaardig is nog dat het Promptuariolum volgens het colofon van het eerste deel op 1 oktober 1562 klaargekomen zou zijn. Op dat ogenblik was Plantijn immers nog op de vlucht en lag de drukkerij stil. Dr. L. Voet heeft me enige jaren geleden uit het archief van het Plantijnmuseum het bewijs gegeven dat dit woordenboek in feite reeds in oktober 1561 is verschenen. Op 6 en 7 oktober 1561 werden immers reeds exemplaren ervan opgestuurd en andere verzendingen volgden nog in oktober en november van hetzelfde jaar (m.p.m., Arch., 36, fos 13, 14, 16, 17; Voet, 1982, p. 1952). Wellicht werd het colofon van het Promptuariolum opzettelijk een jaar gepostdateerd en draagt het ten onrechte het jaartal 1562 om het ten behoeve van de verkoop recenter te doen schijnen (Claes, 1973, p. 1-8).
Dit woordenboek bevat geen Nederlandse tekst en behoort dus niet tot de groep woordenboeken uit de inleiding op de Thesaurus. Toch is het vermoedelijk ook het werk van een van de daar genoemde medewerkers en is het evenals die groep woordenboeken een bewerking van woordenboeken van Robert Estienne.
| |
| |
| |
3. Het Dictionarium Tetraglotton
In zijn inleiding op de Thesaurus zegt Plantijn dat een van zijn medewerkers, blijkbaar de eerste, hem de Latijnse woorden in het Nederlands vertaald bezorgde en dat hij dit werk het drukken met de erbij gevoegde Griekse en Franse woorden. Dit woordenboek was nog maar pas gedrukt toen hij ‘door een zekere tegenslag’ (deze tegenslag heb ik in de eerste paragraaf al vermeld) zijn werk volledig moest stopzetten. Hier gaat het duidelijk over het Dictionarium Tetraglotton, het enige woordenboek dat Plantijn met juist deze vier talen heeft gedrukt en dat volgens het colofon op 2 januari 1562 van de pers kwam. Dezelfde maand nog moest Plantijn wegens de bovenvermelde moeilijkheden Antwerpen verlaten en zijn bedrijf voorlopig stopzetten (Voet, 1969, p. 34-44).
Ill. 2: Het Dictionarium Tetraglotton van 1562 (M.P.M., sign. A 326)
| |
| |
In feite was het Tetraglotton al een maand eerder, in december 1561, klaargekomen. Op 16 december bezorgde Plantijn immers al vier exemplaren ervan aan de mede-uitgever Arnold Birckman (m.p.m., Arch., 36 fo 17; cfr Voet, 1982, p. 808). Van het door Plantijn gedrukte Tetraglotton zijn vijf, van elkaar licht verschillende issues bekend. Ze hebben alle het drukkersmerk van Plantijn, maar vijf verschillende uitgeversmerken, nl. van Plantijn, Arnold Birckman, Willem Silvius en Joannes Steelsius, allen uit Antwerpen, en van Joannes Bogardus, uit Leuven; de eerste vier dragen het jaartal 1562, het vijfde 1563 (Van den Branden, p. 56-57).
Het Tetraglotton verscheen zonder vermelding van een auteur, maar volgens Plantijns inleiding erop kwamen de Franse en Nederlandse interpretamenten erin van een geoefend man (‘vir exercitatus’). Nu zegt Plantijn in zijn inleiding op de Thesaurus dat zijn medewerker hem dit viertalig woordenboek bezorgde als een voorschot op zijn werk (‘comme pour arres de ses labeurs’). De eigenlijke taak van deze eerste medewerker zou bestaan in de bewerking van een Latijns-Frans woordenboek in het Nederlands. Nu weten we uit Plantijns boekhouding dat Gornelis Kiliaan, sinds 1558 in zijn drukkerij werkzaam, van november 1563 tot september 1564 betaald werd voor het vertalen van het Dictionarium Latino-Gallicum van Robert Estienne in het Nederlands. Zo bracht Kiliaan voor zijn werkgever een Latijns-Frans-Nederlands woordenboek (Dictionarium Lalinogallicogermanicum) tot stand (m.p.m., Arch., 3, fos 4, 18, en Arch., 4, fo 63vo). Uit een privillege van 14 januari 1572 weten we verder dat Plantijn toen nog uitgesteld had dit woordenboek (‘den latijnschen int franschois ende duytsch’) te drukken (m.p.m Archief, 1179, Privilèges plantiniens, 139). Het werd nooit gedrukt en van het handschrift is nooit iets teruggevonden (Claes, 1970, p. 161 en 165).
Uit deze gegevens kunnen we met grote waarschijnlijkheid besluiten dat Kiliaan de bewerker is geweest van het Tetraglotton en de eerste medewerker uit de inleiding op de Thesaurus. Het Tetraglotton is voor het grootste deel een bewerking, met een eraan toegevoegde Nederlandse tekst, van een Latijns-Grieks-Frans woordenboek van Guillaume Morel, Verborum Latinorum cum Graecis Gallicisque Commentarij (Parijs, 1558). Morel had zelf zijn Latijnse en Franse woorden bijna volledig uit woordenboeken van Robert Estienne gehaald, uit het uitvoerige Dictionarium Latino-Gallicum en uit het beknopte Dictionariolum puerorum Latinogallicum. De Nederlandse tekst van het Tetraglotton is over het algemeen een vrij getrouwe vertaling
| |
| |
van het Frans van Morel, met een aantal toevoegingen (Claes, 1970, p. 123-124).
In zijn inleiding op het Tetraglotton legt Plantijn de nadruk op de dienst die hij door dit woordenboek aan de schoolgaande jeugd bewijst. Het bevat de woorden van de klassieke talen en van de twee talen van de Zuidelijke Nederlanden (Gallia Belgica). Door zijn toedoen en onder zijn verantwoordelijkheid kwam dit eerste vrij uitvoerige woordenboek (662 p.) met een Nederlandse tekst tot stand. Heel waarschijnlijk had hij aan Kiliaan opdracht gegeven tot zijn eerste Nederlandse lexicografisch werk.
Het Tetraglotton was het eerste in de inleiding op de Thesaurus vermelde woordenboek dat klaarkwam. Het was echter maar een bijkomend werk. Het hoofdwerk van Cornelis Kiliaan, de eerste medewerker, was een drietalig woordenboek, de bewerking van het Dictionarium Latino-Gallicum van Robert Estienne met een Nederlandse tekst. Dit is echter nooit verschenen en verloren gegaan.
| |
4. De Nomenclator van Junius
De humanist Adriaan de Jonghe of Hadrianus Junius, geboren te Hoorn in 1511 of 1512, werd in 1564 stadsgeneesheer en rector van de Latijnse school te Haarlem en in 1573 stadsgeneesheer te Middelburg, waar hij in 1575 overleed. In 1548 gaf hij te Bazel een Lexicon Graeco-Latinum uit, maar zijn belangrijkste woordenboek, de veeltalige Nomenclator onmium rerum (570 p.), liet hij in 1567 bij Plantijn verschijnen. Dit zakelijk ingedeelde woordenboek bevat behalve uitvoerige Latijnse verklaringen, verwijzingen naar klassieke auteurs, Latijnse en Griekse synoniemen, in humanistische geest, en ook interpretamenten in verscheidene Europese talen, Duits, Nederlands, Frans, Italiaans, Spaans en soms ook Engels.
In haar onuitgegeven proefschrift over deze Nomenclator als Duits woordenboek (aan de Rijksuniversiteit te Gent in 1981) schrijft Dr. Sabine De Baere dat Junius in 1564-1565 met zijn woordenboek klaargekomen moet zijn. In de boekhouding van Plantijn wordt er op 27 mei 1564 voor het eerst gewag van gemaakt. Toen had Junius driemaal bij Plantijn overnacht en viermaal een maaltijd gebruikt. Met het drukken van de Nomenclator werd in april 1566 aangevangen. Volgens de boekhouding en volgens het colofon kwam hij op 14 februari 1567 van de pers (cfr. Voet 1982, p. 1285-1287). De voornaamste bron voor de Duitse woorden in dit woor
| |
| |
denboek
Ill. 3: De Nomenclator omnium rerum van Junius (1567) (M.P.M. sign. A 442)
is zeker het Dictionarium Latino-Germanicum (Zurich, 1556) van Joannes Frisius geweest, dat grotendeels een Duitse bewerking is van het Dictionarium Latino-Gallicum van Estienne. Vermoedelijk gebruikte Junius dit laatste woordenboek ook voor het Frans en het Latijn.
Van de Nomenclator van Junius bezorgde Plantijn later, in 1577 en 1583, nog nieuwe uitgaven. Daarna gaf hij er in 1585 een verkorte uitgave van uit voor schoolgebruik, met alleen Latijnse trefwoorden en Nederlandse en Franse interpretamenten.
Het is wel mogelijk dat Junius de vierde medewerker uit de inleiding op de Thesaurus is, die ‘en fist aussi comme bon luy sembla’. Dit blijft natuurlijk zeer vaag. Zo kon ik vroeger schrijven dat deze man een ‘onder- | |
| |
geschikte rol gehad (kan) hebben zoals het nazien en corrigeren van de tekst van de anderen’ en dat het ‘niet uitgesloten (is) dat Steenhart deze medewerker is’ (Claes, 1970, p. 178). Nu was Steenhart maar een ondergeschikt medewerker aan de Thesaurus van Plantijn. Daarom juist is het minder waarschijnlijk dat hij als vierde medewerker genoemd wordt. De andere drie mannen hebben ieder naar hun eigen inzicht zelfstandig gewerkt, elk aan een afzonderlijk woordenboek. Ook de vierde zal aan een eigen woordenboek hebben gewerkt.
Volgens het privilege van 1564 was het vierde woordenboek er een naar het model van Estienne en met, behalve een Nederlandse tekst, ook verklaringen in het Italiaans en met indices en tafels. Hiermee kan toch de Nomenclator bedoeld zijn, zoals ik vroeger eens heb opgemerkt (Claes, 1972b, p. 13, n. 28). Wellicht maakte het eigen karakter van de Nomenclator, met zijn systematische indeling en zijn vele talen, het Plantijn moeilijk hem even beknopt te karakteriseren als de andere woordenboeken van zijn medewerkers.
| |
5. De Thesaurus Theutonicae Linguae
De uitvoerige Thesaurus Theutonicae Linguae (1573; 568 p.) was het eerste woordenboek van Plantijn dat van het Nederlands uitgaat. Volgens zijn inleiding erop wilde hij er de eerste volledige verzameling van de Nederlandse taalschat van maken. Dit werk moet, zo schrijft hij, minstens op gelijke hoogte staan met de woordenboeken van andere naties, die reeds lang voor uitvoerige woordenboeken in hun talen hebben gezorgd. Ook de titel zelf van de Thesaurus weerspiegelt de invloed van Robert Etienne, wiens eerste Latijnse humanistische woordenboek de titel draagt Dictionarium seu Latinae Linguae Thesaurus (Parijs, 1531).
Uit Plantijns boekhouding weten we dat de Thesaurus Theutonicae Linguae werd samengesteld door zijn corrector Andries Madoets. Deze werd op 20 mei 1564 en van 9 april tot 25 september 1565 voor werk aan dit woordenboek (‘Dictionaire Flameng Francois Latin’) betaald; twee andere correctoren, Quentin Steenhart en Augustin van Hasselt, werden ook voor werk aan dit woordenboek betaald, maar blijkbaar zagen ze alleen maar de tekst van Madoets achteraf na (m.p.m., Arch., 31, fos 1, 3, 23, 32, 35, 42vo; Arch., 4, fos 86vo).
| |
| |
Ill. 4: De Thesaurus Theutonicae Linguae van 1573 (M.P.M. sign. A 1167)
De Thesaurus heeft verscheidene jaren op publikatie moeten wachten. In zijn opdracht van La première et la seconde partie des dialogues pour les jeunes enfants (1567; p. 3) schrijft Plantijn reeds dat hij een jaar tevoren een ‘beau Dictionère Flameng-francois-latin’ had willen uitgeven. Op aanraden van enige vrienden gaf hij nu echter eerst deze Dialogues uit en liet hij zijn woordenboeken en spraakkunsten nog wachten (ibid., p. 177, gedateerd 18 december 1566).
Uit de boekhouding blijkt inderdaad dat de Thesaurus in verscheidene gedeelten werd gedrukt: in januari 1566 werden er drie bladen van gedrukt, op 1 maart 1567 waren er drie andere klaar en in april-mei 1567
| |
| |
nog negen. Het grootste gedeelte van het woordenboek werd echter pas afgewerkt van juni 1572 tot januari 1573 (m.p.m., Arch., 31, fos 11, 15, 53; Arch. 3, fo 98; Arch., 32, fo 18). Volgens het colofon kwam de Thesaurus op 29 januari 1573 van de pers. In zijn inleiding erop schrijft Plantijn dat hij dit woordenboek vijf jaar heeft moeten laten liggen omdat hij opdracht kreeg belangrijker werken, o.a. de koninklijke bijbels, te drukken. De Biblia Regia of polyglotte bijbel verscheen inderdaad, onder leiding van Benedictus Arias Montanus, bij Plantijn van 1569 tot 1573 in acht foliodelen. Twaalf exemplaren ervan werden op perkament voor de Spaanse koning gedrukt. Hij wordt beschouwd al het belangrijkste werk dat Plantijn heeft uitgegeven.
In mijn proefschrift heb ik aangetoond dat de voornaamste bronnen voor de Thesaurus zijn het Dictionaire Françoislatin van Robert Estienne, in de bewerking ervan door Jean Thierry in 1564, en het Duits-Latijnse Die Teütsch Spraach (Zurich 1561) van Josua Maaler, die zelf steunde op het Dictionarium Latino-Germanicum en het Dictionariolum puerorum Germanicolatinum (Zurich 1556) van Joannes Frisius, twee Duitse bewerkingen van woordenboeken van Estienne. Daarnaast werden ook alle oudere woordenboeken die van het Nederlands uitgaan, voor de Thesaurus gebruikt (Claes, 1970, inz. 263-266).
Blijkbaar is Andries Madoets, die eigenlijk te Brussel woonde en tot maart 1566 als corrector bij Plantijn werkzaam, was (Claes, 1971, col. 157-164; Claes, 1972a, col. 549-552), de derde medewerker uit de inleiding op de Thesaurus. Deze verzamelde uit alle Nederlandse woordenboeken die Plantijn voor hem kon vinden, en uit het Duits de woorden die hij voor zijn werk nuttig achtte en rangschikte deze in het Nederlands alfabetisch. Plantijn voegt er hier in zijn inleiding uitdrukkelijk bij dat hij aan ieder van zijn medewerkers de boeken bezorgde die hun volgens hen nuttig waren.
| |
6. Het Dictionarium van Kiliaan
In de inleiding op zijn Dictionarium Teutonico-Latinum van 1574 (240 p.) zegt Cornelis Kiliaan dat hij dit woordenboek op aansporing van Plantijn heeft samengesteld. Toen deze enige jaren tevoren aan verscheidene personen opdracht gaf om verschillende woordenboeken samen te stellen, zette hij ook Kiliaan aan om naar zijn best vermogen aan een Neder- | |
| |
lands woordenboek te werken. Na er lang over te hebben nagedacht wilde Kiliaan dit op een nieuwe wijze doen, zoals tot dan toe nog niemand het gedaan had. Het nieuwe van zijn methode ligt volgens hemzelf blijkbaar hierin dat hij zowel de vreemde als de eigen Nederlandse woorden opneemt, en dat hij dit zo beknopt mogelijk doet, zonder echter onduidelijk te worden. Wellicht reageert hij hiermee enerzijds tegen het Naembouck van Lambrecht, dat alleen de ‘natuerlicken ende ongheschuumde vlaemsche woorden’ (en geen vreemde woorden) opnam, en anderzijds tegen de Thesaurus Theutonicae Linguae, met zijn grote overvloed aan zinnetjes en zegswijzen.
Ill. 5: Het Dictionarium van Kiliaan (1574) (M.P.M. sign. A 3928)
| |
| |
Van Kiliaans eerste Dictionarium zijn slechts twee exemplaren bekend, die tot twee verschillende titeluitgaven behoren. Beide zijn ze gedrukt door Gerard Smits te Antwerpen, maar het ene draagt het uitgeversadres van Plantijn en het andere dat van de weduwe en de erfgenamen van Joannes Steelsius. Deze laatste was ook medeuitgever geweest van het Dictionarium Tetraglotton.
Het privilege in dit Dictionarium, gedateerd 14 januari 1573, is heel waarschijnlijk ontleend aan het bij het Tetraglotton al vermelde privilege dat Plantijn op 14 januari 1572 had gekregen voor verschillende woordenboeken, maar inzonderheid voor zijn ‘duytschen dictionarium int franschoys ende Latijn overgesedt’. Dit woordenboek, de Thesaurus, verscheen in 1573 met een ander privilege. Het privilege van 14 januari 1572 nu bevat, evenals het in Kiliaans Dictionarium afgedrukte uittreksel, een bepaling die verbiedt dat iemand die de laatste vijftien jaar bij Plantijn corrector was geweest, een woordenboek zou laten drukken met de Nederlandse woorden in de alfabetische volgorde en met de vertaling ervan in het Latijn, Frans of een andere taal.
Ten onrecht heeft men vroeger beweerd dat deze bepaling tegen Kiliaan gericht zou zijn. Men meende dat deze tegen de wil van Plantijn zijn woordenboek bij een ander drukker, Smits, liet verschijnen en dat dit eigenlijk een bijdrage was die hij voor de Thesaurus had geleverd. Dat dit laatste niet juist is, heb ik in mijn proefschrift duidelijk bewezen. Bovendien is het normaal dat een privilege het boek beschermt waarin het gepubliceerd wordt. De bepaling was overigens gericht tegen een corrector die de laatste vijftien jaar gedurende enige tijd bij Plantijn werkzaam was geweest en er op dat ogenblik dus blijkbaar niet meer was. Daarom vermoed ik dat Plantijn wilde verhinderen dat Andries Madoets, de auteur van de Thesaurus, die in 1566 zijn dienst had verlaten, een (gedeeltelijk) afschrift van zijn tekst bij een ander uitgever zou publiceren (Claes, 1970, p. 166-170).
Het model en de voornaamste bron voor Kiliaans Dictionarium is het Dictionariolum puerorum Germanicolatinum (Zurich, 1556) van Joannes Frisius, een Duitse aanpassing van het beknopte Les mots francois van Estienne. Hoewel Kiliaan nog vele andere woordenboeken voor zijn Dictionarium heeft geëxcerpeerd, bleef hij volledig trouw aan het overzichtelijke en duidelijke systeem van de beknopte woordenboeken van Estienne. Daarin had deze principieel enkel maar alleenstaande woorden en synoniemen opgenomen en geen zinnetjes, omschrijvingen, zegswijzen en citaten, die in zijn uitvoering Dictionarium Latino-Gallicum en zijn Dictionaire Françoislatin
| |
| |
zo talrijk zijn. De Thesaurus van Plantijn daarentegen ging via de woordenboeken van Thierry en Maaler terug op de uitvoerige woordenboeken van Estienne.
In zijn Dictionarium vermeldt Kiliaan vaak Duitse en Franse woorden die verwant zijn met zijn Nederlandse trefwoorden. Aanleiding tot deze taalvergelijking waren wel zijn Duitse en Franse bronnen, maar blijkbaar gaf hij vooral uit persoonlijke belangstelling dit wetenschappelijke cachet aan zijn woordenboek. Zijn volgende uitgaven, het Dictionarium Teutonico-Latinum (765 p.) van 1588 en het Etymologicum Teutonicae Linguae (764 p.) van 1599, bieden een zo volledig mogelijke beschrijving van het Nederlands, met etymologische verklaringen en met vermelding van de streken waarin bepaalde woorden gebruikt werden. Het is een grote verdienste van Plantijn dat hij zijn corrector Kiliaan tot lexicografisch werk heeft aangespoord en zo mede heeft gezorgd voor een taalkundig standaardwerk, dat een hoogtepunt betekent in de geschiedenis van de Europese lexicografie.
| |
7. Andere woordenboeken
Plantijn heeft nog enige andere woordenboeken uitgegeven, die echter niet behoren tot het grootse plan van Nederlandse woordenboeken, waarover hij in zijn inleiding op de Thesaurus spreekt.
In 1568 bezorgde Plantijn een uitgave van de Etymologia van Joannes Custos Brechtanus, een zakelijk ingedeeld schoolboekje met Latijnse woorden en etymologieën en soms ook Nederlandse vertalingen. Vroegere uitgaven van dit boekje waren reeds in 1515 (In Etymologiam collectarius), 1525 en 1639 (Etymologia) bij Michael Hillen te Antwerpen verschenen. Het is mogelijk dat Kiliaan ook aan de uitgave van de Etymologia heeft gewerkt. Op 8 december 1563 werd hij immers betaald ‘pour mettre la grammaire de Brechtanus en flameng et la corriger’ (m.p.m., Arch., 31, fo 12vo). Vroeger heb ik gemeend dat deze ‘grammaire’ de Syntaxis van Brechtanus zou zijn (Claes, 1970, p. 41), maar deze benaming zou evengoed op de Etymologia kunnen slaan (Bostoen, p. 52). Brechtanus bestemt immers zelf de Etymologia voor de ‘puer grammaticulus’ en het boekje is op de wijze van een grammatica ingedeeld.
In 1588, een jaar voor zijn dood, gaf Plantijn een Nederlands-Frans Latijns synoniemenwoordenboek van Christophorus Vladeraccus uit, Poly-
| |
| |
onyma ciceroniana (249 p. + 19 ff.). Hierin volgen op het Nederlandse trefwoord telkens een Frans equivalent en een reeks synoniemen uit het Latijn van Cicero.
In het archief van het Plantijnmuseum vinden we nog gegevens over woordenboeken waarvan de uitgave door Plantijn werd voorbereid, maar die nooit verschenen zijn. Boven, bij het Dictionarium Tetraglotton, heb ik zo al een Latijns-Frans-Nederlands woordenboek vermeld, dat Kiliaan naar het Dictionarium Latino-Gallicum van Estienne in 1563-1564 had bewerkt en dat in 1572 persklaar was, maar dat nooit gedrukt werd.
In de bibliotheek van het Plantijnmuseum wordt onder nr. R 46.14 een exemplaar bewaard van het Dictionarium Latinohispanicum, et vice versa Hispanicolatinum van Aelius Nebrissensis, uitgegeven door Steelsius te Antwerpen in 1560, waaraan op de schutbladen in handschrift een voorbericht is toegevoegd: ‘Garcia Lopes Portalegrensis Medicus ad candidum lectorem’, In dit voorbericht zegt Garcia Lopes dat hij in opdracht van Plantijn de bewerking van dit woordenboek op zich heeft genomen. In het woordenboek zelf zijn op bijna elke bladzijde met de hand aanvullingen en verbeteringen aangebracht. Deze bewerkte uitgave is echter nooit verschenen. Het Dictionarium van Nebrissensis werd weliswaar in 1570 door Steelsius opnieuw uitgegeven, maar dan zonder de wijzigingen die in het exemplaar van het Plantijnmuseum werden aangebracht.
Volgens het Werkliedenboek van Plantijn bereidde zijn corrector Mathijs Ghisbrechts in 1564-1664 een Lexicon Graecum voor, dat een verkorte uitgave (‘abrege, in 4o’) zou zijn van de Thesaurus Linguae Graecae van Crispinus. Deze laatste, die eigenlijk Jean Crespin heette, had als uitgever te Genève in 1554 een Lexicon graeco-latinum, seu Thesaurus linguae graecae van Jacques Toussain bezorgd. Latere uitgaven ervan, met als medeauteurs Guillaume Budé en Robert Constantin, zagen het licht in 1562, 1566, 1568 en 1583, onder de titel Lexicon siue dictionarium Graeco-latinum. Volgens een overeenkomst, gesloten tussen Plantijn en Ghisbrechts in oktober 1564, had deze laatste in de Thesaurus van Crispinus geschrapt wat nodig was om een verkort Lexicon Graecum in kwarto te kunnen drukken; op 11 mei 1565 was hij klaar met 824 folia (m.p.m., Arch., 31, fo 72). Van deze bewerking is echter niets teruggevonden.
Op het Plantijnmuseum berust in de bibliotheek onder nr. R 14.24 een met witte bladen doorschoten exemplaar van het Latijns-Nederlands Franse Dictionariolum rerum maxime vulgarium van Joannes Paludanus, uitgegeven bij Joos Lambrecht te Gent in 1544. Aan dit exemplaar is een
| |
| |
nieuw voorbericht toegevoegd van ‘Joannes Paludanus Nervius’, gedateerd ‘Calendis Septemb. An XVCLXV’ (1 september 1565). Op de witte bladen is een Griekse vertaling bijgeschreven, blijkbaar door Paludanus. Ik vermoed dat Plantijn het plan om dit zakelijk ingedeelde woordenboek uit te geven, opgaf toen hij omstreeks dezelfde tijd het uitvoeriger veeltalig woordenboek van Junius, de Nomenclator, ter uitgave in handen kreeg (Claes, 1970, p. 109, n. 1).
| |
Besluit
Plantijn heeft zich zeer verdienstelijk gemaakt voor de lexicografie en in het bijzonder voor de Nederlandse lexicografie. Niet alleen heeft hij een groot aantal woordenboeken in verscheidene talen uitgegeven, maar persoonlijk heeft hij zijn medewerkers speciaal tot het samenstellen van Nederlandse woordenboeken aangespoord. Ongetwijfeld stond hem hierbij het voorbeeld van zijn landgenoot, als Fransman, Robert Estienne, voor ogen. Deze was als uitgever en humanist zelf ook auteur van woordenboeken, die standaardwerken werden voor het Latijn en voor het Frans. Terecht zag Plantijn in dat de woordenboeken van Estienne, in humanistische geest opgevat, een grondige vernieuwing betekenden in de lexicografie. Als zakenman had hij natuurlijk ook zijn commercieel belang op het oog: hij wilde werken op de markt brengen die goed verkocht werden. Daarom bezorgde hij aan zijn medewerkers woordenboeken uit de school van Estienne als model, om die in het Nederlands te bewerken. Zo heeft Plantijn met hen, en vooral met de onovertroffen lexicograaf Cornelis Kiliaan, de grondslag gelegd voor de moderne Nederlandse lexicografie.
| |
| |
| |
Bibliografie
Bostoen: K. Bostoen, Kiliaan-bibliografie, in Dokumentaal, 8 (1979), p. 52-53, (recensie). |
Van den Branden: L. van den Branden, E. Cockx-Indestege en F. Sillis, Bio-bibliografie van Cornelis Kiliaan, Nieuwkoop 1978. |
Claes, 1970: F. Claes, De bronnen van drie woordenboeken uit de drukkerij van Plantin, Brussel, 1970. |
Claes, 1971: F. Claes, Andries Madoets, auteur van de Thesaurus Theutonicae Linguae, in; Wetenschappelijke Tijdingen, 30 (1971), col. 157-164. |
Claes, 1972a: F. Claes, Madoets, Andries, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, 5 (1972), col. 549-552. |
Claes, 1972b: F. Claes, Inleiding op de reprint van de Thesaurus van Plantijn van 1573, 's Gravenhage, 1972. |
Claes, 1973: F. Claes, Het Promptuariolum Latinae Linguae (1562) van Plantijn, in: De Gulden Passer, 51 (1973), p. 1-8. |
m.p.m. Arch.: Museum Plantin-Moretus, Archief. |
Smalley: V.E. Smalley, The Sources of ‘A Dictionarie of the French and English Tongues’ by Randle Cotgrave (London 1611). A study in Renaissance Lexicography, Baltimore, 1948. |
Voet, 1969: L. Voet, The Golden Compasses. The History of the House of Plantin-Moretus, Amsterdam, 1969, 2 vol. |
Voet, 1982: L. Voet, The Plantin Press (1555-1589). A Bibliography of the Works printed and published by Christopher Plantin at Antwerp and Leiden, Amsterdam, 1980-1982. 5 vol. |
De Vreese: W. de Vreese, Gabriel Meurier, in: Biographie Nationale, XIV, Brussel, 1897, col. 700-763. |
| |
| |
| |
Summary
Christophe Plantin, born in France, indicates in his foreword to the Thesaurus Theutonicae Linguae that the Netherlandic words which he learned in assimilating the language of his new surroundings formed the basis of his dictionary. As praiseworthy as his efforts were, in fact his dictionary did not originate from his own notes. More accurately, an already existing dictionary of Robert Estienne, the Dictionarium Latino-Gallicum, had been reworded and reset in Netherlandic, as Plantin himself said when in 1564, he requested permission for several Netherlandic dictionaries.
The study of the sources confirms the fact that Estienne's dictionaries were the most important influence in the Plantin dictionaries. Plantin's ambition was apparently to combine his work as printer-publisher with lexicography on the level of Estienne. He was aware of the wide success of Estienne's modern, renaissance inspired French translation dictionaries, and its German adaptations by the Swiss Joannes Frisius and Josua Maaler Therefore he commissioned several co-operators to adapt these French and German editions to Netherlandic dictionaries. These dictionaries, although primarily translation dictionaries, attempted a complete synthesis of the Netherlandic language and constituted the actual origin of modern Netherlandic-language lexicography.
|
|