De Gulden Passer. Jaargang 61-63
(1983-1985)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk II:
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||
in naam nu alleen door Franciscus junior gedreven. In naam want na Justus' terugkeer uit onder andere Italië en Turkije in 1602, stond deze zijn broer trouw en bekwaam terzijde. In 1619 kwam dan het, als roemloos omschreven, einde: er werd een algemene uitverkoop gehouden. Het overgrote deel van het lettermateriaal keerde terug naar het Antwerpse moederbedrijf, en heel weinig, waaronder Oriëntaalse typen, bleef in de Noordelijke Nederlanden. De winkelvoorraad werd geveild en volgens een aantekening in de catalogus voor die veiling werd het eigen fonds verdeeld over een aantal Leidse boekhandelaren, van wie Jan Maire de belangrijkste was.Ga naar voetnoot2 Deze samenvatting van de uiterlijke geschiedenis van de Leidse Officina doet niet vermoeden hoe belangrijk het bedrijf is geweest voor de culturele en wetenschappelijke ontwikkeling van de jonge Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Anderen hebben ook daar reeds over geschreven en ik zal slechts enige hoofdpunten aanstippen.Ga naar voetnoot3 Met de Officina Plantiniana kreeg de Republiek de beschikking over een goed georganiseerd boekenbedrijf, met belangrijke internationale contacten. Het kan voor Nederland de eerste, puur wetenschappelijke uitgeverij genoemd worden en het belang hiervan voor de in 1575 gestichte Leidse universiteit kan niet hoog genoeg worden aangeslagen. De Officina introduceerde hier te lande de Oosterse typografie, die onder Erpenius, de Elseviers, de Luchtmansen en Brill zo'n grote faam zou krijgen. Het belang van de firma zou niet beter tot uiting kunnen komen dan in een beredeneerde bibliografie van haar uitgaven, een logisch vervolg op Leon Voets magistrale Plantin-bibliografie. Hoe het de eigenaren van de Officina Plantiniana Raphelengii na 1619 verder is gegaan is nog nauwelijks onderwerp van onderzoek geweest, hoewel Voet in zijn twee publikaties ook hier de weg heeft gewezen (zie noot 1). De keuze van mijn onderwerp werd bepaald doordat ik gewezen werd op het bestaan van twee veilingcatalogi die bezit van Franciscus Raphelengius senior en/of van zijn zonen bevatten. De eerste, daterende uit 1626, werd al door A. Willems geciteerd, kennelijk uit de tweede hand, want | |||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||
hij geeft als bron Dodt van Flensburg op.Ga naar voetnoot4 De beschrijving van het titelblad van deze catalogus, die hier volgt, is gebaseerd op het exemplaar dat thans in de Herzog August Bibliothek te Wolfenbüttel wordt bewaardGa naar voetnoot5 (andere bevinden zich in de Bibliothèque nationale te Parijs en de British Library te Londen): Catalogus variorum librorum è bibliothecis Francisci Raphelengii, Hebraeae linguae quondam professoris et Academiae Leidensis typographi, ejusque filiorum; item Isaaci Swanenburgii, urbis Leidensis quondam secretarij; nec non Petri Moseii, verbi divini ministri. Quorum auctio habebitur in bibliopolio Elzeviriano die 5. Octobris. [Drukkersmerk De kluizenaar.) Lugduni Batavorum, typis Bonaventurae et Abrahami Elzevir. Acad, typograph. [Lijn.] MDCXXVI. Paginering: pp. [II,] 41-147, collatie: 4o: π1, F-S4, T2.Ga naar voetnoot6 De paginering en de collatieformule suggereren dat aan deze catalogus nog iets vooraf heeft moeten gaan. Inderdaad is dat het geval, namelijk de Catalogus librorum bibliothecae M. Thomae Erpenii, Orientalium linguarum in Academia Leidensi professoris; item complurium è bibliothecis Francisci Raphelengii, in eadem Academia Hebraeae linguae quondam professoris et typographi, ejusque filiorum, etc. Quorum auctio habebitur in bibliopolio Elzeviriano, die 2. Junij, 1626. [Drukkersmerk L'aigle.] Lugduni Batavorum, typis Bonaventurae et Abrahami Elzevir. Acad. typograph, [Lijn.] MDCXXVI. Deze catalogus is gepagineerd [l]-55 [p. 56 is blanco], terwijl de collatieformule is 4o: A-G4. Op G4r lezen we: ‘Propter hujus catalogi magnitudinem Raphelengianus catalogus separatim edetur.’ Dit is dan ook gebeurd, maar kennelijk heeft men bij de produktie ervan zich niet goed de omvang van de Erpenius-catalogus herinnerd. Dit had tot gevolg, dat men, in plaats van de Raphelengius-catalogus met de signatuur H, deze nu met de F heeft laten beginnen en dientengevolge is ook de paginering met 41 in plaats van met 57. Al met al een merkwaardige vergissing. Misschien heeft men wel gedacht de Raphelengius-Swanenburg-Moseius-veiling direct op die van Erpenius te kunnen laten aansluiten, maar heeft de eveneens grote omvang van deze bibliotheken dat verhinderd. Het is in ieder geval zeker | |||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||
geen toeval dat de veiling aanvankelijk vastgesteld is op 2 juni, want in het voorjaar van 1626 verkopen de erfgenamen van Franciscus Raphelengius, op dat moment Franciscus junior, Justus en Elizabeth, het grote huis aan de Breestraat (de datum van overdracht is 1 mei), dat Christoffel Plantin in 1582 had gekocht, voor f 16.200,-.Ga naar voetnoot7 Door deze verkoop moest het huis ontruimd worden en aangezien de twee broeders en zuster veel kleiner gingen wonen in een huurhuis op het Marendorp (huidige Haarlemmerstraat) bij de Vrouwenkerk, moest wel een deel van de inboedel verkocht worden. Veruit het grootste deel der te veilen boeken was natuurlijk het bezit der Raphelengii, waarbij het bezit van Franciscus senior de kroon spande. Het was een grote veiling van 3749 nummers en het aantal banden lag royaal boven de vierduizend. De indeling van de catalogus is als volgt: pp. 41-69 libri theologici, item Hebraici, Chaldaici, Syriaci, Arabici, Aethiopici, alijque ad studia linguarum Orientalium pertinentes quarumcunque facultatum: 1017 nummers, waaronder 17 manuscripten
Ten slotte nog op p. 147 quaedam extra ordinem: 4, waaronder een nummer met 5 bundels waarvan de eerste met allerlei gelegenheidsdrukwerk, en de overige met theses te weten theologische, juridische, medische en ‘filosofische’: | |||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||
omnium apud Raphelengios variis temporibus excusarum. Deze inhoudsbeschrijving brengt me ertoe enige boeken uit deze veiling te noemen, waarbij de verleiding groot is talloze titels van wat nu onvindbaar of uiterst kostbaar is te citeren. Natuurlijk is het eerste nummer de Biblia Regia, het tweede is de eerste Hebreeuwse Bombergen bijbel (Venetië, 1515-1518), Bij de libri Gallici in 12, 16 & 24 wordt op p. 130 onder nr. 24 genoemd Instruction de la lecture Françoise, & C. de Pierre Heyns. Plantin 1584., een boekje waarvan mij geen eerdere vermelding, laat staan een exemplaar bekend is. Het komt me dan ook voor dat deze catalogus door toekomstige Plantin-Raphelengiusbibliografen niet verwaarloosd mag worden. Waarschijnlijk zijn de twee broers en de zuster gaan rentenieren. Bekend is dat zij op 9 juli 1626, dus zeer kort na de verkoop van hun huis en de boekenveiling, lijfrenten hebben gekocht ter waarde van f 13.200,-.Ga naar voetnoot8 Justus overleed op 26 mei 1628, aan een bloedspuwing. Op 31 mei werd hij begraven in het graf dat Franciscus senior op 18 april 1594 in de Pieterskerk had gekocht na het overlijden van zijn vrouw, Margareta Plantin.Ga naar voetnoot9 Uit de dan volgende vijftien jaar is mij niets bekend over de achtergebleven Franciscus en Elizabeth. Ze maakten op 27 november 1643 een gezamenlijk testament bij notaris Dirk Jansz. van Wessanevelt, waarvan, ook al is het niet bewaard,Ga naar voetnoot10 de strekking duidelijk is: de langstlevende is enig erfgenaam. Op 18 maart 1645 maakten ze enige aanvullingen.Ga naar voetnoot11 Ze bepaalden onder meer dat de lijfrenten, die in 1626 gekocht waren, naar de Leidse gasthuizen zouden gaan. Uit dit stuk blijkt dat Francis- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||
cus ziek te bed lag. Deze ziekte is hem binnen een week fataal geworden, want op 29 maart is hij in het familiegraf in de Pieterskerk bijgezet. Zijn boekenbezit werd geveild op 1 juni 1645. De titel van de catalogus luidt: Catalogus librorum reliquorum bibliothecae clarissimi viri Francisci Raphelengii F. f. Quorum auctio habebitur apud Franciscum Hackium, ad diem Iovis qui erit 1. Iunii ad medium nonae. [Drukkersmerk van de Elzeviers, gedateerd 1595.] Lugduni Batavorum, [lijn] MDCXLV. 4o: π1, A-B4C3, pp. [1]-22. Exemplaren zijn in Bibliothèque nationale, Parijs en Det kongelige Bibliotek te Kopenhagen. De catalogus heeft een aanzienlijk bescheidener omvang dan die van 1626, namelijk van 487 nummers, die als volgt verdeeld zijn:
Ook deze catalogus bevat weer veel interessants aan Raphelengiusdrukken, vooral bij de libri [Latini] formis minoribus 12. 16. 24. 32., waarbij zelfs de annotatie wordt geplaatst: ‘Editionis nota cum omittitur innuitur Raphelengiana.’ Een hoogst belangwekkende vermelding is die onder nr. 21 op p. 8: ‘Dodonaei observationum Medicinalium exempla rariora, &c. Item Epistola ad Julium Alexandrinum, Item ejusdem Sphaera, Plantin 1585. 1584.’ Vermoedelijk gaat het hier om allemaal Leidse Plantindrukken. Van de tweede titel is nog steeds geen exemplaar bekend, hoewel er al eerder naar gezocht is.Ga naar voetnoot12 Elizabeth maakte op 13 april 1648 een codicillaire dispositie ter nadere beschikking met betrekking tot haar eigendom.Ga naar voetnoot13 Voet heeft al enige gegevens hieruit gepubliceerd en het bestaan van een inventaris van haar bezittingen, opgcsteld op 15 augustus 1648, dus ruim anderhalve maand na haar overlijden op 24 juni, vermeld. Zoals blijkt uit het grafboek van de Pieterskerk traden als haar erfgenamen op de ‘Meesteren en Regenten van Sinte Catharijnen Gasthuis, Sinte Elizabeths Gasthuis en de arme | |||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||
wezen binnen Leiden’. Zij regelen dat, na betaling van honderd gulden, het graf gedurende dertig jaar niet geopend of ‘geroerd’ mag worden. Daarna mogen de erfgenamen het graf verkopen of vervreemden, ‘mits aen dengeenen die sij de opdracht sullen doen te bespreccken dat de gebeenten van Franchoijsen Lijsbeth Ravelingius voornoemt mitsgaders hare ouders ende broeders tot geenen dage daer wt en sullen mogen werden verworpen, maer dat die te samen metten anderen gevoucht in een bijsondere kiste int onderste ofte diepste vant voorsegde graff gestelt, ende oock apart overwulft daerinne voor altijt van de toecomende eijgenaars sullen worden gelaten.’Ga naar voetnoot14 Zulke bepalingen wijzen gewoonlijk wel op een definitief einde van een geslacht. Toch was dit misschien niet het geval. Elizabeth liet ‘de tekening van haar broer Christoffel’ na aan een zekere Christoffel Ravelingh. Voet veronderstelt dat het hier gaat om een onecht kind van de in 1600 overleden Christoffel. Bevestiging van dit vermoeden heb ik (nog?) niet verkregen. Ik kwam bij mijn naspeuringen in het Leidse gemeentearchief regelmatig een Christoffel Ravelingh tegen. Ik zal de gegevens in chronologische volgorde presenteren. Op 26 november 1621 gaat hij in ondertrouw met Marijtgen Thymansdr., weduwe van Pieter Michielsz. Hij had als beroep velleploter. Op 15 januari 1628 wordt een kind van hem in de Pieterskerk begraven. Op 10 juni 1633 koopt hij voor f 480,- een huis in de Lange Bouwelouwesteeg, dat hij weer op 27 september 1634 verkoopt.Ga naar voetnoot15 Op 17 december 1635 overlijdt zijn vrouwGa naar voetnoot16 en al op 8 april 1636 gaat hij in ondertrouw met Heyltgen Jansdr. Zijn beroep wordt dan opgegeven als fusteinblauwer. Van 1650 af woont hij bij een zoon, die wederom Christoffel was genoemd. Verder ben ik hem niet tegengekomen. Ten slotte kwam ik in de nu behandelde periode ook nog onder meer de namen van een Isaac en Anders Anderszoon Ravelingh tegen. Of zij tot de familie behoorden of tot een andere ‘emigratiegolf’ kan ik niet zeggen. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||
In vergelijking met wat er reeds over de Officina Plantiniana - vooral dankzij de belangrijke bijdragen van Leon Voet - bekend is, is dit artikel slechts een kleine bijdrage tot de kennis over speciaal de Leidse tak. Juist omdat wij al zo'n rijke litteratuur over de Plantins hebben, verdienen de Leidse Officina Plantiniana Raphelengii en de mensen die tot de bloei ervan hebben bijgedragen een diepgaander studie, dan ik in de tijd die mij voor dit artikel beschikbaar stond, kon verrichten. Drie zaken, nauw met elkaar verbonden, vragen dan de aandacht: de geschiedschrijving, de bibliografie en een uitgave van de correspondentie der Raphelengii. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||
Summary:In the present article attention is drawn to two auction catalogues (resp. of 1626 and 1645) of the private libraries of the Raphelengii who were the owners of the branch of Plantin's printing office at Leiden from 1586 until it closed in 1619. These two catalogues are important especially for those who intend to write a bibliography of the production of the Raphelengian press. Furthermore, sotne new biographical details on the Raphelengii are provided. |
|