De Gulden Passer. Jaargang 58-59(1980-1981)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende 115. Het Deuijs van Mathias Coruinus, vermeerdert metten deuijse des Conincs Ioannis. Ghelijck de wolfinne niet alleen en heeft gevoedt Met haren mammen haer iongen cleene, Maer ooc de gene gespijst heeft en behoedt Die van Roomen fondateurs geweest zijn gemeene, So heeft de Coninc Mathias (sgelijcken geene Men noyt in Hongerien regeren sach) Als hijt al bracht onder sijn imperie reene, Goede consten altijt behoedt voor alle geclach, Des hem alle de werelt aenhinc sonder verdrach, Gheuende hem na sijn verdiensten prijs end' eere. Allesins hy d'oude schriften te vergaderen plach, Op dat der Auteuren faem sou blijuen ymmer meere. D'ongetemde Turcken verdreef hy telcken keere Alleen door sijnen naem, brengende hender veel ter doot. Dies elc doen der Hongeren gramschap ontsach seere. Doen was hen biddende den Leeu van Venegien groot En de Raue, die Appollini minioot Toegewijdt is, en was doen ooc niet min geacht, Dan ghy Gryphoen, al sydy geweldich ter noot, O waert dat dees dingen hielden in hen gedacht Die na hem geregeert hebben niet grooter cracht! Maer ten lesten (hope ick) sal cesseren alle discoort, En de Princen sullen hen wapenen met eendracht. D'welck t'en sy dattet nu geschiede rechtevoort, O Maximiliaen, ter wijlen ghy so t'behoort D'imperie zijt regerende voorspoedich, So en verwachten wy gheen hulp van eenighen oort: Maer ghy zijns gedachtich zijnde, stelt v moedich Om te vechten tegen de Turcken verwoedich. Stichtende een Librije met niet minder cost, Des men v namaels prijsen sal van dat ghi hebt begost. Vorige Volgende