De Gulden Passer. Jaargang 58-59(1980-1981)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende 68. Wellust met droefheyt ghecocht Dese Pauwinne toont haren steert seer cierich. Maer aen haren eers bedectse een monster gierich. En van achter worter een gebonden geleyt, Die dit monster voedende is putertierich, Daer in stekende wat hy heeft en wint met arbeyt. Wien een hoere behaecht, die wort inder waerheyt Altijt bedwongen hier achter tgat te zijne, Dat voeydt en eert hy, so lange hi heeft goets planteyt Maer als hy armer wort t'eenigen termijne, So verstoot hem sijn lief met druck en pijne Dus vliedt de hoeren, wantsulcke wellust brengt groot leet. Wt Venus en Bacchus comt de doot gereet. Vorige Volgende