De Gulden Passer. Jaargang 58-59(1980-1981)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende 31. Als elck op thoochtse is, dan daelt hy. Als de Sonne in t'hoochste des Hemels is geresen So doetse met haren radien den sneeu smilten bloot Also vergaen als sy op t'hoochste schijnen te wesen Alle menschelicke dingen hoe weert gepresen Den Coningen en helpen niet haer paleysen groot. Noch d'arme en beurijt haer amoede voor de doot. Die haestelick comt ter wijlen wier af spreken. Och hoe licht worden wy ( die tegen gheenen noot En connen deuren) van elcken winde versteken, Eer vallende dan een bloeme, soot dick is gebleken. Vorige Volgende